PANTSERSCHEPEN
In chronologische volgorde vermeld
Vóór 12 mei 1893 werden deze schepen RAMSCHEPEN en RAMTORENSCHEPEN genoemd. De oorspronkelijke soortnaam is voor zover nodig, achter ieder schip aangegeven.
PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN
Ramtorenschip. In 1865 bij Gebr. Laird te Birkenhead op stapel gezet en op 9 oktober 1866 te water gelaten. Afmetingen: 70,14/73,40 x 13,42 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 3375 ton. Twee machines, 4 ketels en 2 schroeven met een diameter van 4.75 m; 1 schoorsteen. Drie masten en een zeiloppervlak van 1554 m2. Als zeilschip voldeed het schip niet. Machinevermogen: 2426 IPK. Snelheid: 12,09 mijl. Bewapening: 4 getrokken kanons van 23 cm en 4 kanons van 12 cm KA. Pantsering in de zijden dik 114 mm. Bemanning: 230. Kosten bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ1.805.170,-. Het schip was voor de dienst in Oost-Indië bestemd, doch vertrok daarheen eerst op 19 maart 1876, zonder voordien een reis te hebben gemaakt. In 1889 had de PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN op weg van Makassar naar Atjeh een bijzondere ontmoeting. Cohen Stuart (zie bronnenvermelding) schrijft hierover het volgende: ‘Toen het schip zich ter rede van Riouw bevond, kwam ‘s avonds 23 december 1889 het Duitse s.s. Chow-Chow-Foo de rede op. Met het sein: “Ik heb onmiddellijk hulp nodig, oproer, muiterij aan boord”; een gewapend detachement onder een officier dadelijk daarheen gezonden, vond de toestand werkelijk ernstig; een 300-tal Chineesche koelies, van Hongkong aan boord met bestemming naar Deli hadden de gezagvoerder willen dwingen Singapore aan te doen en waren op diens weigering aan het muiten geslagen, deden een poging om de bootsman overboord te werpen en dreigden. Het schip in brand te steken, terwijl het scheen of het eigen scheepsvolk met de muiters heulde. Kapitein, stuurlieden en machinisten hadden reeds vier etmalen, gebarricadeerd op de brug en in de machinekamer, gewapend en wakende doorgebracht. Men nam 27 der belhamels gevangen en stelde die aan boord van de PRINS HENDRIK in de boeien; aangezien het bleek, dat de Resident van Riouw geen voldoende macht ter beschikking stond, stelde de commandant van de PRINS HENDRIK de gezagvoerder voor gezamenlijk de reis naar Deli te doen, terwijl een officier met 20 gewapenden op het Duitse schip zouden meevaren. Zulks geschiedde en 27 december, nadat de gevangenen op de ChowChow-Foo waren overgebracht, voer dit schip de Deli-rivier op waarna het detachement naar de PRINS HENDRIK terugkeerde en deze bodem de reis vervolgde’. In 1894 nam het schip deel aan de Lombok-expeditie. Het bracht de gevangen genomen vorst van Lombok met familie naar Batavia over. Op 5 mei 1899 uit dienst gesteld en bestemd voor munitieschip ter rede van Soerabaja. In de loop van 1901 afgestaan aan het Departement van Koloniën. In 1905 weer terug ontvangen en als munitieschip ingericht. Verder lot onbekend. De PRINS HENDRIK was het eerste pantserschip der Koninklijke Marine.
STIER
Ramschip. In 1867 bij Gebr. Laird te Birkenhead op stapel gezet en in 1868 te water gelaten. Afmetingen: 59,43 x 11,58 x 4,87 m. Waterverplaatsing: 2112 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2257 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,657 m. Snelheid: 12,46 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm. In 1882 verwapend en toen: 1 kanon van 28 cm, 5 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 110, later 137. Kosten van het schip ƒ1.136. 470,-. Het schip was bestemd voor de binnenlandse dienst en het maakte nimmer reizen naar het buitenland. In 1882 grondig gerepareerd, verbouwd en verwapend op Rijkswerf te Amsterdam. In 1908 ontwapend en opgelegd. De STIER werd in 1915 door Rijkswerf te Willemsoord als magazijn in gebruik genomen. In 1925 diende het schip voor proeven met bommen uit vliegtuigen. In augustus en september 1930 werd door de opleiding duikers uitstekende delen van het wrak van de STIER liggende in het Malzwin. Met springmiddelen geruimd.
SCHORPIOEN
Ramschip. In 1867 bij de Societé des forges et Chantiers te Toulon op stapel gezet en op 18 januari 1868 te water gelaten. Afmetingen: 58,95/62,50 x 11,58 x 4,85 m. Waterverplaatsing: 2175 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2269 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,84 m. Snelheid: 12,82 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm. In 1884 vervangen door 1 kanon van 28 cm, 5 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 110, later 137. Kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ1.157.408,-. Omdat het ramtorenschip PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN als zeilschip niet voldeed, werd aan de SCHORPIOEN het tuig ontnomen en hadden de schepen van dit type slechts twee seinmasten, ongeveer 18 m boven het dek lang. De proef tocht geschiedde te Toulon op 16 september 1868. Het schip heeft steeds binnenlandse diensten verricht, uitgezonderd in augustus 1871 toen een Nederlands smaldeel, bestaande uit Zr.Ms. Buffel, Schorpioen , Krokodil, Valk, Heiligerlee en Tijger op “De Schelde” werden verenigd om een bezoek te brengen aan Antwerpen. Bij het vertrek uit deze stad werden de stoffelijke resten meegevoerd van de Nederlanders, die in 1832 aldaar waren gesneuveld bij de verdediging van de citadel. In april en mei 1877 werd gekruist tussen Texel en Ameland ter bescherming van de visserij. Op 9 september 1886 had de SCHORPIOEN een lek bekomen door aanvaring met een sleepboot, tengevolge waarvan het schip in het natte dok te Willemsoord zonk. De SCHORPIOEN werd gelicht. In het droge dok geplaatst en hersteld. Regelmatig deed het schip van voor- tot najaar dienst voor opleidingsdoeleinden. Op 14 februari 1903 ging Hr.Ms. Schorpioen uit dienst om gereed gemaakt te worden tot tijdelijke indienststelling bij mobilisatie. Bij man. res. van 28 november 1906 werd de SCHORPIOEN uit de sterkte der defensieschepen afgevoerd en bleef te Willemsoord opgelegd. In 1908 werd het door de Maatschappij “Fijenoord” te Rotterdam ingericht tot logementsschip ter vervanging van Hr.Ms. Amstel te Hellevoetsluis. Op 1 april 1909 te Hellevoetsluis in dienst gesteld als torpedo-logementsschip. In 1918 werd het schip naar Vlissingen overgebracht. Op 2 juni 1921 werd Hr.Ms. Schorpioen in gebruik genomen als logementsschip voor de opleiding der matrozen te Gorinchem. Bij de overplaatsing der genoemde opleiding naar Vlissingen op 1 oktober 1926 werd het schip buiten dienst gesteld en bestemd voor logementsschip voor de onderzeedienst, waartoe het op 7 december 1926 te Den Helder in gebruik werd genomen. In 1929 werd de SCHORPIOEN op de Rijkswerf te Willemsoord ingericht tot logementsschip voor de torpedodienst te Willemsoord. In mei 1940 te Den Helder in handen van de bezetter gevallen en in de loop van de oorlog naar Duitsland gebracht. Na de capitulatie van Duitsland te Hamburg teruggevonden en aldaar tijdelijk gebruikt als logementsschip voor het ministerie van Scheepvaart. Op 18 mei 1947 weer te Den Helder terug en weer door de Koninklijke marine in gebruik genomen, o.a. als logementsschip voor Marva’s. Kenteken aanvankelijk HW 5, later A 882.
BUFFEL
Ramschip. In 1867 bij Napier & Sons te Glasgow op stapel gezet en in 1868 te water gelaten. Afmetingen: 59,68/62,68 x 12,25 x 4,75 m. Waterverplaatsing: 2198 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2000 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,66 m. Snelheid: 11,20 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm, 4 midd. kanons van 30 pond. In 1888 vervangen door: 1 kanon van 28 cm,. 2 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 117, later 159. Kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ1.117.756,-. Het schip had geen tuig, doch slechts twee seinmasten, ongeveer 18 m boven dek lang. De BUFFEL heeft steeds binnenlandse diensten verricht, uitgenomen in augustus 1871 toen een Nederlands smaldeel, bestaande uit Zr.Ms. Buffel, Schorpioen, Krokodil, Valk, Heiligerlee en Tijger op “De Schelde” werden verenigd om een bezoek te brengen aan Antwerpen. Bij het vertrek uit deze stad werden de stoffelijke resten meegevoerd van de Nederlanders, die in 1832 aldaar waren gesneuveld bij de verdediging van de citadel. Op 1 april 1872 toen te Brielle feesten werden gehouden ter herdenking van de 300-jarige bevrijding, vertoefde Zr.Ms. Buffel , ter rede van Brielle. In september 1873 was Zr.Ms. Buffel ter rede van Vlissingen, toen Z.m. Koning Willem III een bezoek bracht aan de vloot. In 1892 onderging het schip grote herstellingen aan machines en werktuigen bij de Nederlandse Stoomboot Maatschappij te Rotterdam. In 1893 werd het ramschip als pantserschip geclassificeerd. In 1894 werd Hr.Ms. Buffel uit dienst gesteld en ingericht tot tijdelijk logementsschip voor de opleiding van matrozen eerste klasse tot kwartiermeester en de opleiding van jongens tot matrozen.
Op 1 april werd het schip in deze functie te Hellevoetsluis in dienst gesteld. Later werd Hr.Ms. Buffel toegevoegd aan Hr.Ms. Van Galen, welk schip reeds te Hellevoetsluis was gebaseerd. In 1896 werd het schip uit de sterkte afgevoerd en ingericht tot logementsschip voor matrozen en jongens te Hellevoetsluis. De stoomketels en voortstuwingsinstallatie, alsmede het pantser werden verkocht voor ƒ29.284,- en op 11 juni 1896 werd de BUFFEL in de nieuwe functie aldaar in dienst gesteld. Vier en twintig jaar achtereen lag Hr.Ms. Buffel te Hellevoetsluis; in 1920 werd het op de Rijkswerf aldaar vertimmerd om te worden ingericht als Wachtschip te Vl1ssingen. Van 1920 tot 1926 deed de BUFFEL dienst in deze haven, toen de functie werd overgenomen door het daartoe ingerichte oude pantserdekschip Hr.Ms. Noordbrabant. De BUFFEL werd toen naar Willemsoord gesleept om dienst te doen als logementsschip bij de opleiding zeemiliciens van het Vliegkamp De Kooy. Hier bleef het schip tot na de capitulatie in mei 1940. Op last van de bezetter werd het schip naar Amsterdam gesleept om aldaar op het Marine Etablissement te dienen voor de huisvesting van in Nederland achtergebleven marinepersoneel. Bij de bevrijding van Nederland in mei 1945 lag de BUFFEL te Amsterdam en werd eerst naar Den Helder overgebracht en op de Rijkswerf te Willemsoord ingericht tot logementsschip voor de onderzeedienst te Rotterdam. Na gereedkomen werd de BUFFEL naar Rotterdam gesleept, waar het op 15 mei 1946 aankwam en in de Waalhaven bleef liggen tot september 1947. Toen werd het schip naar Amsterdam gesleept om dienst te doen als logementsschip bij de Technische opleidingen der Koninklijke Marine. Hier bleef het schip een jaar lang, tot het in september 1948 naar Den Helder verhuisde om daar als logementsschip ter beschikking te worden gesteld van de commandant der Marine te Willemsoord. In februari 1949 veranderde Hr.Ms. Buffel opnieuw van plaats nu werd het schip naar Rotterdam gesleept voor de huisvesting van een deel van de bemanning van vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman. Dit duurde slechts enkele maanden en in september van dat jaar ging de BUFFEL weer naar Den Helder terug, nu om als logementsschip te dienen bij de ARGIS. Ook dit duurde evenwel niet lang, want op 15 mei 1951 ging de BUFFEL weer naar Amsterdam om als Wachtschip dienst te doen en ter beschikking te worden gesteld van de Technische opleidingen. Hier bleef het schip voorlopig liggen, zij het met een korte onderbreking van juli tot november 1955, toen Hr.Ms. Buffel . In de eerbiedwaardige leeftijd van 87 jaar, nog eens naar Den Helder werd gesleept voor groot onderhoud op de Rijkswerf aldaar. Kenteken aanvankelijk HW 12, later A 884.
GUINEA
aanvankelijk MATADOR
Ramschip. In 1867 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 5 mei 1870 te water gelaten. Aanvankelijk MATADOR genoemd, later herdoopt in GUINEA. Afmetingen: 59,68/62,68 x 12,25 x 5,10 m. Waterverplaatsing: 2378 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2200 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,66 m. Snelheid: 12 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm en 4 kanons van 30 pond. In 1887 vervangen door: 1 kanon van 28 cm, 2 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 117, later 159. Kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ1.287.891,-. De GUINEA was gelijk aan BUFFEL, doch iets zwaarder en met een enigszins verhoogd dek. Proeftocht bij Texel op 16 oktober 1873. Het schip had geen tuig, doch slechts twee seinmasten, ongeveer 18 m lang boven dek. De GUINEA was bestemd voor binnenlandse dienst en heeft nimmer buitenlandse reizen gemaakt. In mei 1876 kruiste Zr.Ms. Guinea benoorden de Noord-Hollandse- en Friesche eilanden, tot bescherming van onze vissers tegen molest van Engelse vissers. Het schip heeft p.m. in 1879/80 ook dienst gedaan om het Noordzeekanaal zoveel mogelijk ijsvrij te houden. In 1894 werd de GUINEA uit de sterkte afgevoerd. Op 11 december 1895 werd de GUINEA door de sleepboot Titan van Nieuwediep naar IJmuiden gesleept ander konvooi van Hr.Ms. Suriname. In 1897 voor sloop verkocht. Opbrengst ƒ36.092, -.
KONING DER NEDERLANDEN
Ramtorenschip. Het ontwerp voor dit schip werd gemaakt, toen men nog niet op het Noordzeekanaal mocht rekenen en het is een compromis tussen de eisen aan pantser, artillerie en stoomvermogen gesteld en de afmetingen van het Noord-Hollandsche kanaal. In 1871 op de Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en in 1874 te water gelaten. Afmetingen: 81,78/85,24 x 15,20 x 5,83/8,93 m. Waterverplaatsing: 5400 ton. Machinevermogen: 4630 IPK. Twee machines van twee cilinders. Machinevermogen: 700 NPK. 1 vijf-vuursketel, 4 vier-vuursketels, 1 drie-vuursketel en 1 twee-vuursketel. Kolenberging 620 ton. 3 schoorstenen. Grote-, fokke- en bezaansmast. Zeiloppervlak 847 m2.
Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 4,876 m. Snelheid: 12 mijl. Bewapening: 4 getrokken kanons van 28 cm en 4 getrokken kanons van 12 cm. Bemanning: 250. Totale kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ3.220.170.-. Proeftocht ter rede van Texel op 26 juli 1877. Het schip was in dienst gesteld op 16 februari 1877. De KONING DER NEDERLANDEN was bestemd voor de dienst in Oost-Indië. Bij aankomst in Oost-Indië van pantserdekschip Hr.Ms. Koningin Wilhelmina der Nederlanden op 21 november 1894 werd de KONING DER NEDERLANDEN aan de Indische Militaire Marine overgedragen. Op 1 april 1895 werd het schip, dat uitsluitend in Oost-Indië had dienst gedaan, uit dienst gesteld. In augustus 1896 werd op het Marine-Etablissement te Soerabaja begonnen met de verbouwing tot Wachtschip en als zodanig op 1 december 1899 te Soerabaja in dienst gesteld. In 1914 uit de sterkte afgevoerd en bestemd voor debarkementsruimte ten behoeve van de bemanningen van in herstelling zijnde schepen. In de eerste plaats van die der torpedobootjagers en later ook als logementsschip voor de onderzeedienst. Op 2 maart 1942 door marinepersoneel te Soerabaja in brand gestoken en gezonken.
KORTENAER
Op 13 juni 1893 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 27 oktober 1894 te water gelaten. Machines en ketels van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Afmetingen: 68,20 x 15,30 x 5,1 m. Waterverplaatsing: 3400 ton. Machinevermogen: 4658 IPK. Kolenberging 330 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16 mijl. Bewapening: 3 kanons van 21 cm, 2 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 8 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanons. De kanons van 21 cm waren afkomstig van ontwapende kanonneerboten. Het aantal kanons van 3,7 cm werd in 1907 van 8 tot 4 teruggebracht. Bemanning: 260. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 240 mm, commandotoren 240 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ2.792.482,-. In dienst gesteld op 17 december 1895. Het schip maakte diverse oefentochten naar de Middellandse Zee, Atlantische Oceaan, Noorse fjorden en ook West-Indië. In juli 1906 werd assistentie verleend aan de Italiaanse kruiser Unbria, die bij Kingston aan de grond was gelopen. Op 4 november 1912 naar Smyrna en de Turkse wateren in verband met de onlusten in de Balkan. Van deze reis werd op 3 december 1913 weer te Nieuwediep teruggekeerd. Op 14 februari 1914 naar Curaçao, daarna vertoefde Hr.Ms. Kortenaer in verband met het uitbreken der vijandelijkheden tussen de Verenigde Staten en Mexico een tijdlang te Tampico en Vera-Cruz en keerde in augustus 1914 via Havana naar Curaçao terug, waar het schip in verband met de uitgebroken Wereldoorlog I gevechtsklaar werd gemaakt. Op 1 oktober 1914 van Curaçao naar Nederland en op 12 november daaraanvolgend te Rotterdam binnengelopen. In 1915/16 maakte het schip nogmaals een reis naar Curaçao en Suriname, van welke reis op 5 maart 1916 te Willemsoord werd teruggekeerd. In 1920 werd de KORTENAER uit de sterkte afgevoerd en voor de verkoop gereed gemaakt.
PIET HEIN
Op 20 juni 1893 bij de Nederlandse Stoomboot Maatschappij te Rotterdam op stapel gezet en op 16 augustus 1894 te water gelaten. Afmetingen; 86,20 x 15,30 x 5,10 m. Waterverplaatsing: 3400 ton. Machinevermogen: 4736 IPK. Kolenberging 330 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,12 mijl. Bewapening: 3 kanons van 21 cm, 2 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 8 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. De kanons van 21 cm waren afkomstig van ontwapende kanonneerboten. Het aantal kanons van 3,7 cm. werd in 1907 van 8 tot 4 teruggebracht. Bemanning: 260. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 240 mm, commandotoren 240 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ2.810.773,-. In dienst gesteld op 3 januari 1896. Op 11 december 1896 naar de Turkse wateren vertrokken ter aflossing van fregat Hr.Ms. Johan Willem Friso. Van 5 januari 1897 tot 29 maart daaraanvolgend te Smyrna en toen afgelost door fregat Hr.Ms. Tromp. Van deze reis keerde het schip op 16 april 1897 weer te Nieuwediep terug. Op 7 januari 1899 naar Oost-Indië vertrokken en op 14 juli 1900 met pantserdekschepen Hr.Ms. Koningin Wilhelmina der Nederlanden en Holland tot een divisie verenigd, welke divisie op 9 oktober daaraanvolgend naar China vertrok ter bescherming der Nederlandse belangen aldaar. 25 januari 1901 van Shanghai naar Batavia vertrokken en vandaar op 8 januari 1903 weer naar Nederland terug. 14 maart 1903 uit dienst gesteld en in 1904 van nieuwe ketels voorzien en bij de Maatschappij “Fijenoord” te Rotterdam belangrijke herstellingen ondergaan. Op 23 maart 1905 weer in dienst gesteld. Hr.Ms. Piet Hein maakte voorts diverse oefentochten naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noorse fjorden en de Oostzee, waarbij ook op een reis IJsland werd bezocht. 16 februari 1911 werd het schip te Willemsoord in dienst opgelegd.
Op 22 april 1913 werd Hr.Ms. Piet Hein weer in dienst gesteld, nu als doelschip voor torpedoboten. 3 september 1913 ging het schip voor goed uit dienst en werd in 1914 te Willemsoord uit de sterkte afgevoerd, ontwapend en voor de verkoop gereed gemaakt.
EVERTSEN
Op 14 juni 1893 bij de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen op stapel gezet en op 29 september 1894 te water gelaten. Afmetingen; 86, 20 x 15,30 x 5,10 m. Waterverplaatsing: 3400 ton. Machinevermogen: 4735 IPK. Kolenberging 330 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16 mijl. Bewapening: 3 kanons van 21 cm, 2 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 8 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. De kanons van 21 cm waren afkomstig van ontwapende kanonneerboten. Het aantal kanons van 3,7 cm werd in 1905 van 8 tot 4 teruggebracht. Bemanning: 260. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 240 mm, commandotoren 240 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ2.792.482,-. In dienst gesteld op 1 februari 1896. Hr.Ms. Evertsen maakte diverse oefeningstochten naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noorse en Deense wateren, alsmede naar de Oostzee. Op 26 juli 1897 ter rede van Spithead ter bijwoning van de te houden vlootrevue, ter gelegenheid van het 60-jarig regeringsjubileum van Koningin Victoria. Op 5 mei 1898 naar Lissabon vertrokken ter bij woning van de feesten ter viering van het vierde eeuwfeest der ontdekking van de zeeweg naar Indië door Vasco da Gama. Bij die gelegenheid werd het schip door de Koning en Koningin van Portugal bezocht. 15 augustus 1905 naar IJmuiden om tegenwoordig te zijn bij het bezoek van het Engelse eskader aan Nederland. Hr.Ms. Evertsen strandde toen ten noorden van IJmuiden en werd de volgende dag met sleepboothulp vlotgebracht. Op 19 oktober 1905 uit dienst gesteld en gedurende de jaren 1906 en 1907 was het schip in herstelling. 1 april 1909 werd Hr.Ms. Evertsen weer in dienst gesteld. Op 31 juli 1913 werd het schip in dienst opgelegd en 20 december 1913 definitief uit dienst gesteld. In 1914 werd de EVERTSEN te Willemsoord uit de sterkte afgevoerd, ontwapend en voor de verkoop gereed gemaakt.
KONINGIN REGENTES
Op 3 december 1898 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 24 april 1900 door Koningin Emma te water gelaten. Machines en ketels werden door de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen geleverd. Afmetingen: 96,60 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 4950 ton. Machinevermogen: 7291 IPK. Kolenberging 765 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,91 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. Bemanning: 342. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm, commandotoren 250 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ4.300.000,-. Proeftocht 9 augustus 1901. In dienst gesteld te Amsterdam op 3 januari 1902. Op 8 maart 1902 van Vlissingen naar West-Indië vertrokken, van waaruit Venezuela werd bezocht. In mei daaraanvolgend naar Martinique om hulp te bieden bij de aldaar plaatsgehad hebbende vulkanische uitbarsting. Van deze reis werd op 30 augustus 1902 te Nieuwediep teruggekeerd. 15 november 1902 naar Oost-Indië vertrokken. In 1905 nam het schip deel aan de Boni-expeditie. Op 26 december 1906 van Oost-Indië naar Nederland en 26 februari 1907 uit dienst gesteld en in herstelling. 18 maart 1908 weer in dienst gesteld en naar Oost-Indië vertrokken. Op 28 mei 1908 werd het door de regering ingehuurde kabelschip Patrol, dat op de Aroebank ter oostkust van Borneo vastzat, afgebracht. Op 10 augustus 1909 met pantserschepen Hr.Ms. De Ruyter en Tromp van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Manilla, China en Japan, van welke reis op 27 november daaraanvolgend te Tandjong Priok terug. Op 15 augustus 1910 met pantserschepen Hr.Ms. De Ruyter en Hertog Hendrik van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Australië, van welke reis op 18 november daaraanvolgend te Soerabaja werd teruggekeerd. 30 december 1910 van Sabang naar Nederland en na aankomst aldaar op 4 maart 1911 uit dienst gesteld en in herstelling op de Rijkswerf te Amsterdam. De herstellingen aan machines en ketels geschiedde door de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Op 15 oktober 1913 weer in dienst gesteld en naar Oost-Indië vertrokken. In de nacht van 23 op 24 maart 1914 op het rif van Dapoer bij Tandjong Priok geboeid geraakt en na lossing van verschillende inventarisgoederen door pantserschip Hr.Ms. Hertog Hendrik afgebracht. Op 7 juni 1919 van Batavia naar Nederland vertrokken en bij aankomst aldaar uit dienst gesteld. In 1920 werd de KONINGIN REGENTES uit de sterkte afgevoerd en in 1921 te Willemsoord voor de verkoop gereed gemaakt.
DE RUYTER
In 1900 bij de Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw “Fij enoord” te Rotterdam op stapel gezet en in 1901 te water gelaten. Afmetingen: 96,60 x 15, 20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 4950 ton. Machinevermogen: 6377 IPK. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,55 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2torpedokanonnen. Bemanning: 342. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm, commandotoren 250 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ4.300.000,-. Proeftocht 12 en 21 juli 1902. In dienst gesteld te Rotterdam op 29 oktober 1902. Op 18 december 1902 naar de West-Indische wateren vertrokken ter bescherming en handhaving der Nederlandse rechten en belangen. Bezocht werden Curaçao, Suriname, Newport News (USA) en Columbia. 15 februari 1904 te Nieuwediep terug. 14 februari 1905 naar Oost-Indië vertrokken, alwaar het schip in hetzelfde jaar aan de Boni-expeditie deelnam. Op 1 januari 1908 naar Nederland terug en na aankomst aldaar op 29 februari 1908 uit dienst gesteld en in herstelling bij de Maatschappij “Fijenoord” te Rotterdam. 24 november 1908 weer in dienst gesteld en op 15 december daaraanvolgend naar Curaçao vertrokken en vandaar via de Middellandse Zee naar Oost-Indië. Op 10 augustus 1909 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en Tromp van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Manilla, China en Japan, van welke reis op 27 november daaraanvolgend te Tandjong Priok werd teruggekeerd. Op 15 augustus 1910 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en Hertog Hendrik van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Australië en op 18 november daaraanvolgend te Soerabaja terug. 24 december 1913 naar Nederland vertrokken en na aankomst aldaar op 4 maart 1914 te Rotterdam uit dienst gesteld en bij de Maatschappij “Fijenoord” in herstelling. Op 1 september 1914 in verband met de mobilisatietoestand vervroegd in dienst gesteld. 23 oktober 1915 naar Oost-Indië en op 30 september 1919 weer terug naar Nederland. In 1923 werd DE RUYTER op Rijkswerf te Willemsoord ontwapend en het geschut overgedragen aan het Departement van Oorlog om aan de wal te worden opgesteld. Het schip werd daarna voor de verkoop gereed gemaakt.
HERTOG HENDRIK
Op 13 oktober 1900 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 7 juni 1902 door Z.K.H. Prins Hendrik te water gelaten. Machines en ketels van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Afmetingen: 96,60 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 4950 ton. Machinevermogen: 6282 IPK. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,53 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. In 1926 werd het achterkanon van 24 cm verwijderd, evenals de torpedobewapening. Later werd het aantal kanons van 7,5 cm. tot 2 teruggebracht en 2 van 40 mm toegevoegd. Bemanning: bij indienststelling 342. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen circa Fl 4.300.000,-. Proeftocht 9 september 1903. In dienst gesteld op 5 januari 1904. In september 1904 uitgerust met draadloze telegrafie, als eerste schip der Koninklijke Marine. Hr.Ms. Hertog Hendrik maakte, al vorens naar Oost-Indië te worden uitgezonden, diverse oefentochten op de Noordzee en naar de Noorse fjorden. Op 9 november 1904 naar Oost-Indië vertrokken, alwaar het schip in 1905 aan de Boni-expeditie deelnam. Op 28 juni 1905 in de Golf van Boni op een rif gelopen en op 5 juli daaraanvolgend onbeschadigd vlot gekomen. Op 1 oktober 1908 naar Nederland vertrokken en na aankomst aldaar op 3 december daaraanvolgend uit dienst gesteld en in herstelling. 1 november 1909 weer in dienst gesteld en op 3 november daaraanvolgend naar Oost-Indië vertrokken. Op 31 mei 1910 konvooieerde Hr.Ms. Hertog Hendrik pantserdekschip Hr.Ms. Noordbrabant naar Soerabaja , toen dit schip z van Lombok op een onbekende klip was gestoten. Op 15 augustus 1910 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en De Ruyter van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Australië, van welke reis op 18 november daaraanvolgend terug. Hr.Ms. Hertog Hendrik heeft in de nacht van 23 op 24 maart 1914 pantserschip Hr.Ms. Koningin Regentes, die op het rif van Dapoer bij Tandjong Priok geboeid was geraakt, afgesleept. Op 25 november 1915 naar Nederland en na aankomst aldaar op 1 oktober 1916 uit dienst gesteld en in herstelling. Op 1 februari 1918 weer in dienst en op 16 februari daaraanvolgend naar Oost-Indië om Schotland. Het schip kwam te Kongshaven, doch keerde vandaar wegens bekomen averij naar Nieuwediep terug. Na vertrek uit Kongshaven werd Hr.Ms. Hertog Hendrik door een orkaan belopen, waarbij vijf sloepen werden verspeeld, roerschade en andere averij werd belopen. Het schip werd naar Nieuwediep gesleept door de sleepboten Witte Zee en Thames.
Op 3 juli 1918 met hulpkruiser Hr.Ms. Tabanan, s.s. Bengkalis (S.m.N.) en het s.s. Noordam (H.A.L.) van Nederland om Schotland en om de Kaap de Goede Hoop naar Oost-Indië, alwaar op 27 september daaraanvolgend werd aangekomen. Op 1 maart 1920 met pantserschip Hr.Ms. Tromp van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Oost-Azië, waarbij diverse plaatsen in Japan en China werden bezocht. 20 september 1920 vertrok het schip van Oost-Indië naar Nederland. In 1926 onderging Hr.Ms. Hertog Hendrik op de Rijkswerf te Willemsoord een grote herstelling aan schip, ketels en machines. Het achterkanon van 24 cm werd weggenomen en daar ter plaatse een dekhut met 6 officiershutten gemaakt. De torpedolanceerbuizen werden verwijderd. Op 2 mei 1927 weer in dienst gesteld. Het schip maakte daarna steeds oefenreizen, o.m. naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Oostzee, Curaçao en Suriname. 1 juli 1929 te Curaçao ter beveiliging van de Nederlandse belangen in de West na de overval van Urbina op Curaçao. Op 15 mei 1930 te Willemsoord uit dienst gesteld en in herstelling. 16 oktober 1933 weer in dienst voor de gebruikelijke oefenreizen naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Noorse fjorden en de Oostzee. In 1937 en 1938 werden konvooidiensten verricht in de Spaanse wateren tijdens de burgeroorlog in Spanje. 29 april 1938 na de laatste konvooireis in de Spaanse wateren in Nieuwediep terug. Het schip, dat gedurende 36 jaar deel heeft uitgemaakt van de Koninklijke Marine, werd nu voor goed uit dienst gesteld. Men vermoedde toen niet, dat het schip daarna nog jarenlang voor andere doeleinden dienst zou doen. Bij de mobilisatie in 1939 deed het schip van 30 augustus tot 4 november daarna dienst als BATTERIJSCHIP VLIEREEDE bij Terschelling. Op 11 november 1939 als zodanig uit dienst gesteld en daarna opgelegd op Rijkswerf te Den Helder. In de meidagen van 1940 werd het schip door marinepersoneel te Den Helder tot zinken gebracht, later door de bezetter gelicht en te Antwerpen verbouwd tot drijvende luchtdoelbatterij Ariadne. Na de capitulatie van Duitsland in mei 1945 te Wilhelmshaven teruggevonden. Bij Wilton-Fijenoord te Schiedam verbouwd tot logementsschip en op 21 oktober 1947 als zodanig in dienst gesteld. Eerst gebaseerd te Amsterdam als WACHTSCHIP AMSTERDAM (RW 4), later te Willemsoord als Hr.Ms. Hertog Hendrik (A 888).
MARTEN HARPERTSZ TROMP
Op 2 mei 1903 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 15 juni 1904 te water gelaten. Machines en ketels van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Afmetingen:100,80 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 5295 ton. Machinevermogen: 6405 IPK. Kolenberging 720 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,66 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. Pantser: gordel 150 -100 mm, geschuttorens 200 mm, commandotoren 200 mm en dek 50 mm. Bemanning: 345. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen circa ƒ4.700.000,-. Proeftocht 17 november 1905. In dienst gesteld op 5 april 1906. Alvorens naar Oost-Indië te vertrekken maakte het schip een oefeningstocht, waarbij Dublin werd bezocht. Vervolgens een reis naar Christiania ter bijwoning van de kroning van koning Haakon van Noorwegen. De koning bracht op 25 juni 1906 een bezoek aan Hr.Ms. Tromp. Verder werd een reis naar San Sebastian en naar Stockholm en Kopenhagen gemaakt. Op 14 november 1906 naar Oost-Indië vertrokken. 10 augustus 1909 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en De Ruyter van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Manilla, China en Japan, van welke reis op 27 november daaraanvolgend te Soerabaja werd teruggekeerd. 12 november werden vier opvarenden van een in nood verkerende prauw gered. Op 7 januari 1910 naar Nederland en na aankomst aldaar op 5 maart daaraanvolgend uit dienst gesteld. 18 oktober 1910 weer in dienst en naar Oost-Indië. In december 1911 werd een bezoek aan Saigon gebracht. Op 16 november 1915 het nabij Oejong Pangka gestrande Japanse s.s. Banju Maru afgesleept. 4 augustus 1917 van Soerabaja naar Nederland vertrokken via Japan, San Francisco en New York en op 2 december te Nieuwediep aangekomen. ‘t Laatste deel van de reis tussen Faröer en IJsland zwaar stormweer ondervonden waarbij de vlet, stoomsloep en de jol verloren gingen. Op 1 januari 1918 werd het schip uit dienst gesteld en in herstelling genomen. 2 juni 1919 vertrok het schip weer naar Oost-Indië. Op 1 maart 1920 met pantserschip Hr.Ms. Hertog Hendrik van Soerabaja vertrokken voor een reis naar de Oost-Aziatische wateren, waarbij Saigon, China en Japan werden bezocht en van welke reis op 15 juni daaraanvolgend te Tandjong Priok werd teruggekeerd. Op 23 januari 1922 naar Nederland vertrokken en na aankomst aldaar uit dienst gesteld en van 1 april tot 19 september te Willemsoord in herstelling en op laatstgenoemde datum weer in dienst gesteld.
Op 3 oktober 1922 van Nieuwediep vertrokken voor een oefeningsreis naar de Canarische eilanden van waar Hr.Ms. Tromp op 24 oktober naar Smyrna werd gezonden ter behartiging van de belangen der Nederlandse onderdanen aldaar. 13 maart 1923 van Smyrna naar Nederland terug. Van 17 juli tot 7 augustus 1923 werd een oefeningsreis in de Noorse wateren gemaakt. Hr.Ms. Tromp maakte van oktober 1923 tot mei 1927 regelmatig oefeningsreizen naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Noorse wateren, Oostzee en eenmaal ook de Zwarte Zee. Het schip werd op 2 mei 1927 uit dienst gesteld. In 1932 uit de sterkte afgevoerd en voor verkoop gereed gemaakt.
JACOB VAN HEEMSKERCK
Op 15 augustus 1905 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 22 september 1906 door Z.K.H. Prins Hendrik te water gelaten. Afmetingen: 98,00 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 5000 ton. Machinevermogen: 6400 IPK. Kolenberging 423 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,5 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 6 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm en 2 torpedobuizen. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 200 mm, commandotoren 200 mm en dek 50 mm. Bemanning: 355. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen circa ƒ4.660,000,-. In dienst gesteld te Amsterdam op 22 april 1908. Hr.Ms. Jacob van Heemskerck maakte regelmatig oefeningsreizen op de Noordzee, Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noorse en Deense wateren, Oostzee, Curaçao en bezocht ook IJsland. Het schip nam in 1908 deel aan de actie tegen Venezuela en het bracht op 9 december 1908 de Venezolaanse kustwachter 23de MAYO naar Curaçao op. Op 17 mei 1910 van IJmuiden vertrokken met Prins Hendrik aan boord naar Engeland voor de begrafenis van Koning Edward VII. Van 17 juni tot 29 juni 1911 een reis naar Spithead ter bijwoning van de vlootrevue ter gelegenheid der kroningsfeesten van het Engelse koningspaar. Van 12 tot 17 augustus 1912 maakte het schip een reis naar Antwerpen ter bijwoning van de Consciense-feesten. De koning der Belgen bracht een bezoek aan boord. Op 13 juni 1914 naar Curaçao vertrokken en vandaar uit naar Havanna. Met het oog op de aanwezigheid van de Duitse kruisers Karlsruhe en Dresden in de Westindische wateren en het uitbreken van W.O.I werd het schip geheel gevechtsklaar gemaakt. Op 13 januari 1915 werden de passagiers en 30 bemanningsleden van het in de Bocht van Hato gestrande Italiaanse s.s. Bologna aan boord genomen en 14 januari daaraanvolgend te Curaçao aan wal gebracht. De pogingen om het schip vlot te brengen hadden geen resultaat. Hr.Ms. Jacob van Heemskerck verbleef tot 27 mei 1915 beurtelings te Curaçao, Bonaire, Aruba en Paramaribo en keerde via Newport-News en Horta op 2 juli 1915 te Willemsoord terug. Op 27 november 1919 werd het schip uit dienst gesteld tot het ondergaan van omvangrijke herstellingen, waarna Hr.Ms. Jacob van Heemskerck op 21 februari 1923 weer in dienst werd gesteld. Op 24 september 1926 uit dienst en op Rijkswerf te Willemsoord in herstelling om op 2 mei 1929 weer tot 16 oktober 1933 dienst te doen. Op 19 april 1939 werd het schip in dienst gesteld als batterijschip IJMUIDEN. Op 14 mei 1940 te IJmuiden door de bemanning tot zinken gebracht. Later door de bezetter gelicht en naar Amsterdam overgebracht. Op 21 maart 1941 van Amsterdam naar Kiel gebracht en aldaar verbouwd tot drijvende luchtdoelbatterij UNDINE. Na de capitulatie van Duitsland te Wilhelmshaven teruggevonden en op Rijkswerf te Willemsoord tot logementsschip verbouwd. Op 25 februari 1948 als logementsschip NEPTUNUS te Den Helder in dienst gesteld. Kenteken aanvankelijk HW 3, later A 881.
DE ZEVEN PROVINCIëN
Op 7 februari 1908 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 15 maart 1909 door Z.K.H. Prins Hendrik te water gelaten. Machines en ketels (8 stuks) van NV. Werkspoor te Amsterdam. Afmetingen: 101,50 x 17,10 x 6,15 m. Waterverplaatsing: 6530 ton. Machinevermogen: 8516 IPK. Het schip had twee schoorstenen. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,27 mijl. Bewapening: 2 kanons van 28 cm, 4 kanons van 15 cm, 10 kanons van 7,5 cm semi-automatisch, 4 kanons van 3,7 cm. In 1937 verwapend en toen: 2 kanons van 28 cm, 2 kanons van 7,5 cm semi-automatisch, 2 kanons van 3,7 cm, 2 mitrailleurs van 12,7 mm en 6 mitrailleurs van 40 mm. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm, commandotoren 200 mm en dek 50 mm. Bemanning: bij indienststelling 452. Proeftocht op 8 juni 1910. In dienst gesteld te Amsterdam op 6 oktober 1910. Op 21 november 1910 van Willemsoord vertrokken naar Oost-Indië via Las Palmas, Freetown, Monrovia, Banana, Angra, Kaapstad, Durban en Mahé. Aankomst te Tandjong Priok op 25 februari 1911. Op 20 november 1918 van Tandjong Priok naar Nederland via Nagasaki, Yokohama, Honolulu, San Francisco, Balbao, Cristóbal Colón en New York. Aankomst te Nieuwediep 1 april 1919. Op de Atlantische Oceaan werd hulp verleend aan het Amerikaanse s.s. Sapinero.
Na aankomst te Nieuwediep uit dienst gesteld en in herstelling bij de Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij en de NV. Werkspoor te Amsterdam. Op 9 november 1921 via Suez naar Oost-Indië vertrokken en op 19 januari 1922 te Tandjong Priok. In april 1924 tot aan de grens van het Nederlands Oost-Indisch gebied konvooi verleend aan de Gouverneur Generaal, die zich naar Manilla begaf. Op deze reis werden Manado, Tarakan, Balik Papan en Makassar bezocht. Op 21 augustus 1929 werd door Hr.Ms. De Zeven Provinciën als artillerie-instructieschip het afgekeurde Gouvernementsstoomschip ALBATROS door 15 cm kanons tot zinken gebracht. Van 4 tot 14 februari 1933 muiterij aan boord. Door een bom van de MLD op het voorschip, werd het schip tot overgave gedwongen (23 doden). Op 1 juli 1933 te Soerabaja uit dienst gesteld en omgebouwd tot opleidingsschip en als zodanig onder de naam van Hr.Ms. Soerabaja in maart 1937 in dienst gesteld. Bij de verbouwing werden de voorste schoorsteen en de achterste mast, alsmede enige kanons verwijderd. Het schip deed dienst voor de opleiding van kanonniers. Laatstelijk een bemanning van 176 koppen. Hr.Ms. Soerabaja nam medio december 1941 deel aan de bezetting van Portugees Timor. Op 18 februari 1942 werd het schip te Soerabaja door een Japanse luchtaanval tot zinken gebracht. Het werd door de Japanners gelicht en als batterijschip gebruikt; doch later is het in de Westervaarwater van Soerabaja opnieuw gezonken.
N.B. Oorspronkelijk werd ook tot de Ramschepen (later Pantserschepen) gerekend de REINIER CLAESZEN, welk schip evenwel op 12 mei 1893 als MONITOR werd geclassificeerd (zie voor dit schip de lijst der MONITORS).
In chronologische volgorde vermeld
Vóór 12 mei 1893 werden deze schepen RAMSCHEPEN en RAMTORENSCHEPEN genoemd. De oorspronkelijke soortnaam is voor zover nodig, achter ieder schip aangegeven.
PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN
Ramtorenschip. In 1865 bij Gebr. Laird te Birkenhead op stapel gezet en op 9 oktober 1866 te water gelaten. Afmetingen: 70,14/73,40 x 13,42 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 3375 ton. Twee machines, 4 ketels en 2 schroeven met een diameter van 4.75 m; 1 schoorsteen. Drie masten en een zeiloppervlak van 1554 m2. Als zeilschip voldeed het schip niet. Machinevermogen: 2426 IPK. Snelheid: 12,09 mijl. Bewapening: 4 getrokken kanons van 23 cm en 4 kanons van 12 cm KA. Pantsering in de zijden dik 114 mm. Bemanning: 230. Kosten bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ1.805.170,-. Het schip was voor de dienst in Oost-Indië bestemd, doch vertrok daarheen eerst op 19 maart 1876, zonder voordien een reis te hebben gemaakt. In 1889 had de PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN op weg van Makassar naar Atjeh een bijzondere ontmoeting. Cohen Stuart (zie bronnenvermelding) schrijft hierover het volgende: ‘Toen het schip zich ter rede van Riouw bevond, kwam ‘s avonds 23 december 1889 het Duitse s.s. Chow-Chow-Foo de rede op. Met het sein: “Ik heb onmiddellijk hulp nodig, oproer, muiterij aan boord”; een gewapend detachement onder een officier dadelijk daarheen gezonden, vond de toestand werkelijk ernstig; een 300-tal Chineesche koelies, van Hongkong aan boord met bestemming naar Deli hadden de gezagvoerder willen dwingen Singapore aan te doen en waren op diens weigering aan het muiten geslagen, deden een poging om de bootsman overboord te werpen en dreigden. Het schip in brand te steken, terwijl het scheen of het eigen scheepsvolk met de muiters heulde. Kapitein, stuurlieden en machinisten hadden reeds vier etmalen, gebarricadeerd op de brug en in de machinekamer, gewapend en wakende doorgebracht. Men nam 27 der belhamels gevangen en stelde die aan boord van de PRINS HENDRIK in de boeien; aangezien het bleek, dat de Resident van Riouw geen voldoende macht ter beschikking stond, stelde de commandant van de PRINS HENDRIK de gezagvoerder voor gezamenlijk de reis naar Deli te doen, terwijl een officier met 20 gewapenden op het Duitse schip zouden meevaren. Zulks geschiedde en 27 december, nadat de gevangenen op de ChowChow-Foo waren overgebracht, voer dit schip de Deli-rivier op waarna het detachement naar de PRINS HENDRIK terugkeerde en deze bodem de reis vervolgde’. In 1894 nam het schip deel aan de Lombok-expeditie. Het bracht de gevangen genomen vorst van Lombok met familie naar Batavia over. Op 5 mei 1899 uit dienst gesteld en bestemd voor munitieschip ter rede van Soerabaja. In de loop van 1901 afgestaan aan het Departement van Koloniën. In 1905 weer terug ontvangen en als munitieschip ingericht. Verder lot onbekend. De PRINS HENDRIK was het eerste pantserschip der Koninklijke Marine.
STIER
Ramschip. In 1867 bij Gebr. Laird te Birkenhead op stapel gezet en in 1868 te water gelaten. Afmetingen: 59,43 x 11,58 x 4,87 m. Waterverplaatsing: 2112 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2257 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,657 m. Snelheid: 12,46 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm. In 1882 verwapend en toen: 1 kanon van 28 cm, 5 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 110, later 137. Kosten van het schip ƒ1.136. 470,-. Het schip was bestemd voor de binnenlandse dienst en het maakte nimmer reizen naar het buitenland. In 1882 grondig gerepareerd, verbouwd en verwapend op Rijkswerf te Amsterdam. In 1908 ontwapend en opgelegd. De STIER werd in 1915 door Rijkswerf te Willemsoord als magazijn in gebruik genomen. In 1925 diende het schip voor proeven met bommen uit vliegtuigen. In augustus en september 1930 werd door de opleiding duikers uitstekende delen van het wrak van de STIER liggende in het Malzwin. Met springmiddelen geruimd.
SCHORPIOEN
Ramschip. In 1867 bij de Societé des forges et Chantiers te Toulon op stapel gezet en op 18 januari 1868 te water gelaten. Afmetingen: 58,95/62,50 x 11,58 x 4,85 m. Waterverplaatsing: 2175 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2269 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,84 m. Snelheid: 12,82 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm. In 1884 vervangen door 1 kanon van 28 cm, 5 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 110, later 137. Kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ1.157.408,-. Omdat het ramtorenschip PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN als zeilschip niet voldeed, werd aan de SCHORPIOEN het tuig ontnomen en hadden de schepen van dit type slechts twee seinmasten, ongeveer 18 m boven het dek lang. De proef tocht geschiedde te Toulon op 16 september 1868. Het schip heeft steeds binnenlandse diensten verricht, uitgezonderd in augustus 1871 toen een Nederlands smaldeel, bestaande uit Zr.Ms. Buffel, Schorpioen , Krokodil, Valk, Heiligerlee en Tijger op “De Schelde” werden verenigd om een bezoek te brengen aan Antwerpen. Bij het vertrek uit deze stad werden de stoffelijke resten meegevoerd van de Nederlanders, die in 1832 aldaar waren gesneuveld bij de verdediging van de citadel. In april en mei 1877 werd gekruist tussen Texel en Ameland ter bescherming van de visserij. Op 9 september 1886 had de SCHORPIOEN een lek bekomen door aanvaring met een sleepboot, tengevolge waarvan het schip in het natte dok te Willemsoord zonk. De SCHORPIOEN werd gelicht. In het droge dok geplaatst en hersteld. Regelmatig deed het schip van voor- tot najaar dienst voor opleidingsdoeleinden. Op 14 februari 1903 ging Hr.Ms. Schorpioen uit dienst om gereed gemaakt te worden tot tijdelijke indienststelling bij mobilisatie. Bij man. res. van 28 november 1906 werd de SCHORPIOEN uit de sterkte der defensieschepen afgevoerd en bleef te Willemsoord opgelegd. In 1908 werd het door de Maatschappij “Fijenoord” te Rotterdam ingericht tot logementsschip ter vervanging van Hr.Ms. Amstel te Hellevoetsluis. Op 1 april 1909 te Hellevoetsluis in dienst gesteld als torpedo-logementsschip. In 1918 werd het schip naar Vlissingen overgebracht. Op 2 juni 1921 werd Hr.Ms. Schorpioen in gebruik genomen als logementsschip voor de opleiding der matrozen te Gorinchem. Bij de overplaatsing der genoemde opleiding naar Vlissingen op 1 oktober 1926 werd het schip buiten dienst gesteld en bestemd voor logementsschip voor de onderzeedienst, waartoe het op 7 december 1926 te Den Helder in gebruik werd genomen. In 1929 werd de SCHORPIOEN op de Rijkswerf te Willemsoord ingericht tot logementsschip voor de torpedodienst te Willemsoord. In mei 1940 te Den Helder in handen van de bezetter gevallen en in de loop van de oorlog naar Duitsland gebracht. Na de capitulatie van Duitsland te Hamburg teruggevonden en aldaar tijdelijk gebruikt als logementsschip voor het ministerie van Scheepvaart. Op 18 mei 1947 weer te Den Helder terug en weer door de Koninklijke marine in gebruik genomen, o.a. als logementsschip voor Marva’s. Kenteken aanvankelijk HW 5, later A 882.
BUFFEL
Ramschip. In 1867 bij Napier & Sons te Glasgow op stapel gezet en in 1868 te water gelaten. Afmetingen: 59,68/62,68 x 12,25 x 4,75 m. Waterverplaatsing: 2198 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2000 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,66 m. Snelheid: 11,20 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm, 4 midd. kanons van 30 pond. In 1888 vervangen door: 1 kanon van 28 cm,. 2 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 117, later 159. Kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ1.117.756,-. Het schip had geen tuig, doch slechts twee seinmasten, ongeveer 18 m boven dek lang. De BUFFEL heeft steeds binnenlandse diensten verricht, uitgenomen in augustus 1871 toen een Nederlands smaldeel, bestaande uit Zr.Ms. Buffel, Schorpioen, Krokodil, Valk, Heiligerlee en Tijger op “De Schelde” werden verenigd om een bezoek te brengen aan Antwerpen. Bij het vertrek uit deze stad werden de stoffelijke resten meegevoerd van de Nederlanders, die in 1832 aldaar waren gesneuveld bij de verdediging van de citadel. Op 1 april 1872 toen te Brielle feesten werden gehouden ter herdenking van de 300-jarige bevrijding, vertoefde Zr.Ms. Buffel , ter rede van Brielle. In september 1873 was Zr.Ms. Buffel ter rede van Vlissingen, toen Z.m. Koning Willem III een bezoek bracht aan de vloot. In 1892 onderging het schip grote herstellingen aan machines en werktuigen bij de Nederlandse Stoomboot Maatschappij te Rotterdam. In 1893 werd het ramschip als pantserschip geclassificeerd. In 1894 werd Hr.Ms. Buffel uit dienst gesteld en ingericht tot tijdelijk logementsschip voor de opleiding van matrozen eerste klasse tot kwartiermeester en de opleiding van jongens tot matrozen.
Op 1 april werd het schip in deze functie te Hellevoetsluis in dienst gesteld. Later werd Hr.Ms. Buffel toegevoegd aan Hr.Ms. Van Galen, welk schip reeds te Hellevoetsluis was gebaseerd. In 1896 werd het schip uit de sterkte afgevoerd en ingericht tot logementsschip voor matrozen en jongens te Hellevoetsluis. De stoomketels en voortstuwingsinstallatie, alsmede het pantser werden verkocht voor ƒ29.284,- en op 11 juni 1896 werd de BUFFEL in de nieuwe functie aldaar in dienst gesteld. Vier en twintig jaar achtereen lag Hr.Ms. Buffel te Hellevoetsluis; in 1920 werd het op de Rijkswerf aldaar vertimmerd om te worden ingericht als Wachtschip te Vl1ssingen. Van 1920 tot 1926 deed de BUFFEL dienst in deze haven, toen de functie werd overgenomen door het daartoe ingerichte oude pantserdekschip Hr.Ms. Noordbrabant. De BUFFEL werd toen naar Willemsoord gesleept om dienst te doen als logementsschip bij de opleiding zeemiliciens van het Vliegkamp De Kooy. Hier bleef het schip tot na de capitulatie in mei 1940. Op last van de bezetter werd het schip naar Amsterdam gesleept om aldaar op het Marine Etablissement te dienen voor de huisvesting van in Nederland achtergebleven marinepersoneel. Bij de bevrijding van Nederland in mei 1945 lag de BUFFEL te Amsterdam en werd eerst naar Den Helder overgebracht en op de Rijkswerf te Willemsoord ingericht tot logementsschip voor de onderzeedienst te Rotterdam. Na gereedkomen werd de BUFFEL naar Rotterdam gesleept, waar het op 15 mei 1946 aankwam en in de Waalhaven bleef liggen tot september 1947. Toen werd het schip naar Amsterdam gesleept om dienst te doen als logementsschip bij de Technische opleidingen der Koninklijke Marine. Hier bleef het schip een jaar lang, tot het in september 1948 naar Den Helder verhuisde om daar als logementsschip ter beschikking te worden gesteld van de commandant der Marine te Willemsoord. In februari 1949 veranderde Hr.Ms. Buffel opnieuw van plaats nu werd het schip naar Rotterdam gesleept voor de huisvesting van een deel van de bemanning van vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman. Dit duurde slechts enkele maanden en in september van dat jaar ging de BUFFEL weer naar Den Helder terug, nu om als logementsschip te dienen bij de ARGIS. Ook dit duurde evenwel niet lang, want op 15 mei 1951 ging de BUFFEL weer naar Amsterdam om als Wachtschip dienst te doen en ter beschikking te worden gesteld van de Technische opleidingen. Hier bleef het schip voorlopig liggen, zij het met een korte onderbreking van juli tot november 1955, toen Hr.Ms. Buffel . In de eerbiedwaardige leeftijd van 87 jaar, nog eens naar Den Helder werd gesleept voor groot onderhoud op de Rijkswerf aldaar. Kenteken aanvankelijk HW 12, later A 884.
GUINEA
aanvankelijk MATADOR
Ramschip. In 1867 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 5 mei 1870 te water gelaten. Aanvankelijk MATADOR genoemd, later herdoopt in GUINEA. Afmetingen: 59,68/62,68 x 12,25 x 5,10 m. Waterverplaatsing: 2378 ton. Twee machines elk met twee cilinders en 4 ketels. Machinevermogen: 2200 IPK. Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 3,66 m. Snelheid: 12 mijl. Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm en 4 kanons van 30 pond. In 1887 vervangen door: 1 kanon van 28 cm, 2 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm en 2 revolverkanons van 3,7 cm. Pantser: gordel 152-76 mm, geschuttorens 280-203 mm, commandotoren 114 mm en dek 25-19 mm. Bemanning: aanvankelijk 117, later 159. Kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ1.287.891,-. De GUINEA was gelijk aan BUFFEL, doch iets zwaarder en met een enigszins verhoogd dek. Proeftocht bij Texel op 16 oktober 1873. Het schip had geen tuig, doch slechts twee seinmasten, ongeveer 18 m lang boven dek. De GUINEA was bestemd voor binnenlandse dienst en heeft nimmer buitenlandse reizen gemaakt. In mei 1876 kruiste Zr.Ms. Guinea benoorden de Noord-Hollandse- en Friesche eilanden, tot bescherming van onze vissers tegen molest van Engelse vissers. Het schip heeft p.m. in 1879/80 ook dienst gedaan om het Noordzeekanaal zoveel mogelijk ijsvrij te houden. In 1894 werd de GUINEA uit de sterkte afgevoerd. Op 11 december 1895 werd de GUINEA door de sleepboot Titan van Nieuwediep naar IJmuiden gesleept ander konvooi van Hr.Ms. Suriname. In 1897 voor sloop verkocht. Opbrengst ƒ36.092, -.
KONING DER NEDERLANDEN
Ramtorenschip. Het ontwerp voor dit schip werd gemaakt, toen men nog niet op het Noordzeekanaal mocht rekenen en het is een compromis tussen de eisen aan pantser, artillerie en stoomvermogen gesteld en de afmetingen van het Noord-Hollandsche kanaal. In 1871 op de Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en in 1874 te water gelaten. Afmetingen: 81,78/85,24 x 15,20 x 5,83/8,93 m. Waterverplaatsing: 5400 ton. Machinevermogen: 4630 IPK. Twee machines van twee cilinders. Machinevermogen: 700 NPK. 1 vijf-vuursketel, 4 vier-vuursketels, 1 drie-vuursketel en 1 twee-vuursketel. Kolenberging 620 ton. 3 schoorstenen. Grote-, fokke- en bezaansmast. Zeiloppervlak 847 m2.
Voortstuwing: twee schroeven met een diameter van 4,876 m. Snelheid: 12 mijl. Bewapening: 4 getrokken kanons van 28 cm en 4 getrokken kanons van 12 cm. Bemanning: 250. Totale kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee ƒ3.220.170.-. Proeftocht ter rede van Texel op 26 juli 1877. Het schip was in dienst gesteld op 16 februari 1877. De KONING DER NEDERLANDEN was bestemd voor de dienst in Oost-Indië. Bij aankomst in Oost-Indië van pantserdekschip Hr.Ms. Koningin Wilhelmina der Nederlanden op 21 november 1894 werd de KONING DER NEDERLANDEN aan de Indische Militaire Marine overgedragen. Op 1 april 1895 werd het schip, dat uitsluitend in Oost-Indië had dienst gedaan, uit dienst gesteld. In augustus 1896 werd op het Marine-Etablissement te Soerabaja begonnen met de verbouwing tot Wachtschip en als zodanig op 1 december 1899 te Soerabaja in dienst gesteld. In 1914 uit de sterkte afgevoerd en bestemd voor debarkementsruimte ten behoeve van de bemanningen van in herstelling zijnde schepen. In de eerste plaats van die der torpedobootjagers en later ook als logementsschip voor de onderzeedienst. Op 2 maart 1942 door marinepersoneel te Soerabaja in brand gestoken en gezonken.
KORTENAER
Op 13 juni 1893 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 27 oktober 1894 te water gelaten. Machines en ketels van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Afmetingen: 68,20 x 15,30 x 5,1 m. Waterverplaatsing: 3400 ton. Machinevermogen: 4658 IPK. Kolenberging 330 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16 mijl. Bewapening: 3 kanons van 21 cm, 2 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 8 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanons. De kanons van 21 cm waren afkomstig van ontwapende kanonneerboten. Het aantal kanons van 3,7 cm werd in 1907 van 8 tot 4 teruggebracht. Bemanning: 260. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 240 mm, commandotoren 240 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ2.792.482,-. In dienst gesteld op 17 december 1895. Het schip maakte diverse oefentochten naar de Middellandse Zee, Atlantische Oceaan, Noorse fjorden en ook West-Indië. In juli 1906 werd assistentie verleend aan de Italiaanse kruiser Unbria, die bij Kingston aan de grond was gelopen. Op 4 november 1912 naar Smyrna en de Turkse wateren in verband met de onlusten in de Balkan. Van deze reis werd op 3 december 1913 weer te Nieuwediep teruggekeerd. Op 14 februari 1914 naar Curaçao, daarna vertoefde Hr.Ms. Kortenaer in verband met het uitbreken der vijandelijkheden tussen de Verenigde Staten en Mexico een tijdlang te Tampico en Vera-Cruz en keerde in augustus 1914 via Havana naar Curaçao terug, waar het schip in verband met de uitgebroken Wereldoorlog I gevechtsklaar werd gemaakt. Op 1 oktober 1914 van Curaçao naar Nederland en op 12 november daaraanvolgend te Rotterdam binnengelopen. In 1915/16 maakte het schip nogmaals een reis naar Curaçao en Suriname, van welke reis op 5 maart 1916 te Willemsoord werd teruggekeerd. In 1920 werd de KORTENAER uit de sterkte afgevoerd en voor de verkoop gereed gemaakt.
PIET HEIN
Op 20 juni 1893 bij de Nederlandse Stoomboot Maatschappij te Rotterdam op stapel gezet en op 16 augustus 1894 te water gelaten. Afmetingen; 86,20 x 15,30 x 5,10 m. Waterverplaatsing: 3400 ton. Machinevermogen: 4736 IPK. Kolenberging 330 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,12 mijl. Bewapening: 3 kanons van 21 cm, 2 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 8 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. De kanons van 21 cm waren afkomstig van ontwapende kanonneerboten. Het aantal kanons van 3,7 cm. werd in 1907 van 8 tot 4 teruggebracht. Bemanning: 260. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 240 mm, commandotoren 240 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ2.810.773,-. In dienst gesteld op 3 januari 1896. Op 11 december 1896 naar de Turkse wateren vertrokken ter aflossing van fregat Hr.Ms. Johan Willem Friso. Van 5 januari 1897 tot 29 maart daaraanvolgend te Smyrna en toen afgelost door fregat Hr.Ms. Tromp. Van deze reis keerde het schip op 16 april 1897 weer te Nieuwediep terug. Op 7 januari 1899 naar Oost-Indië vertrokken en op 14 juli 1900 met pantserdekschepen Hr.Ms. Koningin Wilhelmina der Nederlanden en Holland tot een divisie verenigd, welke divisie op 9 oktober daaraanvolgend naar China vertrok ter bescherming der Nederlandse belangen aldaar. 25 januari 1901 van Shanghai naar Batavia vertrokken en vandaar op 8 januari 1903 weer naar Nederland terug. 14 maart 1903 uit dienst gesteld en in 1904 van nieuwe ketels voorzien en bij de Maatschappij “Fijenoord” te Rotterdam belangrijke herstellingen ondergaan. Op 23 maart 1905 weer in dienst gesteld. Hr.Ms. Piet Hein maakte voorts diverse oefentochten naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noorse fjorden en de Oostzee, waarbij ook op een reis IJsland werd bezocht. 16 februari 1911 werd het schip te Willemsoord in dienst opgelegd.
Op 22 april 1913 werd Hr.Ms. Piet Hein weer in dienst gesteld, nu als doelschip voor torpedoboten. 3 september 1913 ging het schip voor goed uit dienst en werd in 1914 te Willemsoord uit de sterkte afgevoerd, ontwapend en voor de verkoop gereed gemaakt.
EVERTSEN
Op 14 juni 1893 bij de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen op stapel gezet en op 29 september 1894 te water gelaten. Afmetingen; 86, 20 x 15,30 x 5,10 m. Waterverplaatsing: 3400 ton. Machinevermogen: 4735 IPK. Kolenberging 330 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16 mijl. Bewapening: 3 kanons van 21 cm, 2 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 8 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. De kanons van 21 cm waren afkomstig van ontwapende kanonneerboten. Het aantal kanons van 3,7 cm werd in 1905 van 8 tot 4 teruggebracht. Bemanning: 260. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 240 mm, commandotoren 240 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ2.792.482,-. In dienst gesteld op 1 februari 1896. Hr.Ms. Evertsen maakte diverse oefeningstochten naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noorse en Deense wateren, alsmede naar de Oostzee. Op 26 juli 1897 ter rede van Spithead ter bijwoning van de te houden vlootrevue, ter gelegenheid van het 60-jarig regeringsjubileum van Koningin Victoria. Op 5 mei 1898 naar Lissabon vertrokken ter bij woning van de feesten ter viering van het vierde eeuwfeest der ontdekking van de zeeweg naar Indië door Vasco da Gama. Bij die gelegenheid werd het schip door de Koning en Koningin van Portugal bezocht. 15 augustus 1905 naar IJmuiden om tegenwoordig te zijn bij het bezoek van het Engelse eskader aan Nederland. Hr.Ms. Evertsen strandde toen ten noorden van IJmuiden en werd de volgende dag met sleepboothulp vlotgebracht. Op 19 oktober 1905 uit dienst gesteld en gedurende de jaren 1906 en 1907 was het schip in herstelling. 1 april 1909 werd Hr.Ms. Evertsen weer in dienst gesteld. Op 31 juli 1913 werd het schip in dienst opgelegd en 20 december 1913 definitief uit dienst gesteld. In 1914 werd de EVERTSEN te Willemsoord uit de sterkte afgevoerd, ontwapend en voor de verkoop gereed gemaakt.
KONINGIN REGENTES
Op 3 december 1898 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 24 april 1900 door Koningin Emma te water gelaten. Machines en ketels werden door de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen geleverd. Afmetingen: 96,60 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 4950 ton. Machinevermogen: 7291 IPK. Kolenberging 765 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,91 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. Bemanning: 342. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm, commandotoren 250 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ4.300.000,-. Proeftocht 9 augustus 1901. In dienst gesteld te Amsterdam op 3 januari 1902. Op 8 maart 1902 van Vlissingen naar West-Indië vertrokken, van waaruit Venezuela werd bezocht. In mei daaraanvolgend naar Martinique om hulp te bieden bij de aldaar plaatsgehad hebbende vulkanische uitbarsting. Van deze reis werd op 30 augustus 1902 te Nieuwediep teruggekeerd. 15 november 1902 naar Oost-Indië vertrokken. In 1905 nam het schip deel aan de Boni-expeditie. Op 26 december 1906 van Oost-Indië naar Nederland en 26 februari 1907 uit dienst gesteld en in herstelling. 18 maart 1908 weer in dienst gesteld en naar Oost-Indië vertrokken. Op 28 mei 1908 werd het door de regering ingehuurde kabelschip Patrol, dat op de Aroebank ter oostkust van Borneo vastzat, afgebracht. Op 10 augustus 1909 met pantserschepen Hr.Ms. De Ruyter en Tromp van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Manilla, China en Japan, van welke reis op 27 november daaraanvolgend te Tandjong Priok terug. Op 15 augustus 1910 met pantserschepen Hr.Ms. De Ruyter en Hertog Hendrik van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Australië, van welke reis op 18 november daaraanvolgend te Soerabaja werd teruggekeerd. 30 december 1910 van Sabang naar Nederland en na aankomst aldaar op 4 maart 1911 uit dienst gesteld en in herstelling op de Rijkswerf te Amsterdam. De herstellingen aan machines en ketels geschiedde door de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Op 15 oktober 1913 weer in dienst gesteld en naar Oost-Indië vertrokken. In de nacht van 23 op 24 maart 1914 op het rif van Dapoer bij Tandjong Priok geboeid geraakt en na lossing van verschillende inventarisgoederen door pantserschip Hr.Ms. Hertog Hendrik afgebracht. Op 7 juni 1919 van Batavia naar Nederland vertrokken en bij aankomst aldaar uit dienst gesteld. In 1920 werd de KONINGIN REGENTES uit de sterkte afgevoerd en in 1921 te Willemsoord voor de verkoop gereed gemaakt.
DE RUYTER
In 1900 bij de Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw “Fij enoord” te Rotterdam op stapel gezet en in 1901 te water gelaten. Afmetingen: 96,60 x 15, 20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 4950 ton. Machinevermogen: 6377 IPK. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,55 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2torpedokanonnen. Bemanning: 342. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm, commandotoren 250 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen ƒ4.300.000,-. Proeftocht 12 en 21 juli 1902. In dienst gesteld te Rotterdam op 29 oktober 1902. Op 18 december 1902 naar de West-Indische wateren vertrokken ter bescherming en handhaving der Nederlandse rechten en belangen. Bezocht werden Curaçao, Suriname, Newport News (USA) en Columbia. 15 februari 1904 te Nieuwediep terug. 14 februari 1905 naar Oost-Indië vertrokken, alwaar het schip in hetzelfde jaar aan de Boni-expeditie deelnam. Op 1 januari 1908 naar Nederland terug en na aankomst aldaar op 29 februari 1908 uit dienst gesteld en in herstelling bij de Maatschappij “Fijenoord” te Rotterdam. 24 november 1908 weer in dienst gesteld en op 15 december daaraanvolgend naar Curaçao vertrokken en vandaar via de Middellandse Zee naar Oost-Indië. Op 10 augustus 1909 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en Tromp van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Manilla, China en Japan, van welke reis op 27 november daaraanvolgend te Tandjong Priok werd teruggekeerd. Op 15 augustus 1910 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en Hertog Hendrik van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Australië en op 18 november daaraanvolgend te Soerabaja terug. 24 december 1913 naar Nederland vertrokken en na aankomst aldaar op 4 maart 1914 te Rotterdam uit dienst gesteld en bij de Maatschappij “Fijenoord” in herstelling. Op 1 september 1914 in verband met de mobilisatietoestand vervroegd in dienst gesteld. 23 oktober 1915 naar Oost-Indië en op 30 september 1919 weer terug naar Nederland. In 1923 werd DE RUYTER op Rijkswerf te Willemsoord ontwapend en het geschut overgedragen aan het Departement van Oorlog om aan de wal te worden opgesteld. Het schip werd daarna voor de verkoop gereed gemaakt.
HERTOG HENDRIK
Op 13 oktober 1900 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 7 juni 1902 door Z.K.H. Prins Hendrik te water gelaten. Machines en ketels van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Afmetingen: 96,60 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 4950 ton. Machinevermogen: 6282 IPK. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,53 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. In 1926 werd het achterkanon van 24 cm verwijderd, evenals de torpedobewapening. Later werd het aantal kanons van 7,5 cm. tot 2 teruggebracht en 2 van 40 mm toegevoegd. Bemanning: bij indienststelling 342. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm en dek 50 mm. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen circa Fl 4.300.000,-. Proeftocht 9 september 1903. In dienst gesteld op 5 januari 1904. In september 1904 uitgerust met draadloze telegrafie, als eerste schip der Koninklijke Marine. Hr.Ms. Hertog Hendrik maakte, al vorens naar Oost-Indië te worden uitgezonden, diverse oefentochten op de Noordzee en naar de Noorse fjorden. Op 9 november 1904 naar Oost-Indië vertrokken, alwaar het schip in 1905 aan de Boni-expeditie deelnam. Op 28 juni 1905 in de Golf van Boni op een rif gelopen en op 5 juli daaraanvolgend onbeschadigd vlot gekomen. Op 1 oktober 1908 naar Nederland vertrokken en na aankomst aldaar op 3 december daaraanvolgend uit dienst gesteld en in herstelling. 1 november 1909 weer in dienst gesteld en op 3 november daaraanvolgend naar Oost-Indië vertrokken. Op 31 mei 1910 konvooieerde Hr.Ms. Hertog Hendrik pantserdekschip Hr.Ms. Noordbrabant naar Soerabaja , toen dit schip z van Lombok op een onbekende klip was gestoten. Op 15 augustus 1910 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en De Ruyter van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Australië, van welke reis op 18 november daaraanvolgend terug. Hr.Ms. Hertog Hendrik heeft in de nacht van 23 op 24 maart 1914 pantserschip Hr.Ms. Koningin Regentes, die op het rif van Dapoer bij Tandjong Priok geboeid was geraakt, afgesleept. Op 25 november 1915 naar Nederland en na aankomst aldaar op 1 oktober 1916 uit dienst gesteld en in herstelling. Op 1 februari 1918 weer in dienst en op 16 februari daaraanvolgend naar Oost-Indië om Schotland. Het schip kwam te Kongshaven, doch keerde vandaar wegens bekomen averij naar Nieuwediep terug. Na vertrek uit Kongshaven werd Hr.Ms. Hertog Hendrik door een orkaan belopen, waarbij vijf sloepen werden verspeeld, roerschade en andere averij werd belopen. Het schip werd naar Nieuwediep gesleept door de sleepboten Witte Zee en Thames.
Op 3 juli 1918 met hulpkruiser Hr.Ms. Tabanan, s.s. Bengkalis (S.m.N.) en het s.s. Noordam (H.A.L.) van Nederland om Schotland en om de Kaap de Goede Hoop naar Oost-Indië, alwaar op 27 september daaraanvolgend werd aangekomen. Op 1 maart 1920 met pantserschip Hr.Ms. Tromp van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Oost-Azië, waarbij diverse plaatsen in Japan en China werden bezocht. 20 september 1920 vertrok het schip van Oost-Indië naar Nederland. In 1926 onderging Hr.Ms. Hertog Hendrik op de Rijkswerf te Willemsoord een grote herstelling aan schip, ketels en machines. Het achterkanon van 24 cm werd weggenomen en daar ter plaatse een dekhut met 6 officiershutten gemaakt. De torpedolanceerbuizen werden verwijderd. Op 2 mei 1927 weer in dienst gesteld. Het schip maakte daarna steeds oefenreizen, o.m. naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Oostzee, Curaçao en Suriname. 1 juli 1929 te Curaçao ter beveiliging van de Nederlandse belangen in de West na de overval van Urbina op Curaçao. Op 15 mei 1930 te Willemsoord uit dienst gesteld en in herstelling. 16 oktober 1933 weer in dienst voor de gebruikelijke oefenreizen naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Noorse fjorden en de Oostzee. In 1937 en 1938 werden konvooidiensten verricht in de Spaanse wateren tijdens de burgeroorlog in Spanje. 29 april 1938 na de laatste konvooireis in de Spaanse wateren in Nieuwediep terug. Het schip, dat gedurende 36 jaar deel heeft uitgemaakt van de Koninklijke Marine, werd nu voor goed uit dienst gesteld. Men vermoedde toen niet, dat het schip daarna nog jarenlang voor andere doeleinden dienst zou doen. Bij de mobilisatie in 1939 deed het schip van 30 augustus tot 4 november daarna dienst als BATTERIJSCHIP VLIEREEDE bij Terschelling. Op 11 november 1939 als zodanig uit dienst gesteld en daarna opgelegd op Rijkswerf te Den Helder. In de meidagen van 1940 werd het schip door marinepersoneel te Den Helder tot zinken gebracht, later door de bezetter gelicht en te Antwerpen verbouwd tot drijvende luchtdoelbatterij Ariadne. Na de capitulatie van Duitsland in mei 1945 te Wilhelmshaven teruggevonden. Bij Wilton-Fijenoord te Schiedam verbouwd tot logementsschip en op 21 oktober 1947 als zodanig in dienst gesteld. Eerst gebaseerd te Amsterdam als WACHTSCHIP AMSTERDAM (RW 4), later te Willemsoord als Hr.Ms. Hertog Hendrik (A 888).
MARTEN HARPERTSZ TROMP
Op 2 mei 1903 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 15 juni 1904 te water gelaten. Machines en ketels van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde” te Vlissingen. Afmetingen:100,80 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 5295 ton. Machinevermogen: 6405 IPK. Kolenberging 720 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,66 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 4 kanons van 15 cm, 8 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm, 1 torpedolanceerbuis en 2 torpedokanonnen. Pantser: gordel 150 -100 mm, geschuttorens 200 mm, commandotoren 200 mm en dek 50 mm. Bemanning: 345. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen circa ƒ4.700.000,-. Proeftocht 17 november 1905. In dienst gesteld op 5 april 1906. Alvorens naar Oost-Indië te vertrekken maakte het schip een oefeningstocht, waarbij Dublin werd bezocht. Vervolgens een reis naar Christiania ter bijwoning van de kroning van koning Haakon van Noorwegen. De koning bracht op 25 juni 1906 een bezoek aan Hr.Ms. Tromp. Verder werd een reis naar San Sebastian en naar Stockholm en Kopenhagen gemaakt. Op 14 november 1906 naar Oost-Indië vertrokken. 10 augustus 1909 met pantserschepen Hr.Ms. Koningin Regentes en De Ruyter van Soerabaja vertrokken voor een reis naar Manilla, China en Japan, van welke reis op 27 november daaraanvolgend te Soerabaja werd teruggekeerd. 12 november werden vier opvarenden van een in nood verkerende prauw gered. Op 7 januari 1910 naar Nederland en na aankomst aldaar op 5 maart daaraanvolgend uit dienst gesteld. 18 oktober 1910 weer in dienst en naar Oost-Indië. In december 1911 werd een bezoek aan Saigon gebracht. Op 16 november 1915 het nabij Oejong Pangka gestrande Japanse s.s. Banju Maru afgesleept. 4 augustus 1917 van Soerabaja naar Nederland vertrokken via Japan, San Francisco en New York en op 2 december te Nieuwediep aangekomen. ‘t Laatste deel van de reis tussen Faröer en IJsland zwaar stormweer ondervonden waarbij de vlet, stoomsloep en de jol verloren gingen. Op 1 januari 1918 werd het schip uit dienst gesteld en in herstelling genomen. 2 juni 1919 vertrok het schip weer naar Oost-Indië. Op 1 maart 1920 met pantserschip Hr.Ms. Hertog Hendrik van Soerabaja vertrokken voor een reis naar de Oost-Aziatische wateren, waarbij Saigon, China en Japan werden bezocht en van welke reis op 15 juni daaraanvolgend te Tandjong Priok werd teruggekeerd. Op 23 januari 1922 naar Nederland vertrokken en na aankomst aldaar uit dienst gesteld en van 1 april tot 19 september te Willemsoord in herstelling en op laatstgenoemde datum weer in dienst gesteld.
Op 3 oktober 1922 van Nieuwediep vertrokken voor een oefeningsreis naar de Canarische eilanden van waar Hr.Ms. Tromp op 24 oktober naar Smyrna werd gezonden ter behartiging van de belangen der Nederlandse onderdanen aldaar. 13 maart 1923 van Smyrna naar Nederland terug. Van 17 juli tot 7 augustus 1923 werd een oefeningsreis in de Noorse wateren gemaakt. Hr.Ms. Tromp maakte van oktober 1923 tot mei 1927 regelmatig oefeningsreizen naar de Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Noorse wateren, Oostzee en eenmaal ook de Zwarte Zee. Het schip werd op 2 mei 1927 uit dienst gesteld. In 1932 uit de sterkte afgevoerd en voor verkoop gereed gemaakt.
JACOB VAN HEEMSKERCK
Op 15 augustus 1905 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 22 september 1906 door Z.K.H. Prins Hendrik te water gelaten. Afmetingen: 98,00 x 15,20 x 5,70 m. Waterverplaatsing: 5000 ton. Machinevermogen: 6400 IPK. Kolenberging 423 ton. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,5 mijl. Bewapening: 2 kanons van 24 cm, 6 kanons van 15 cm, 6 kanons van 7,5 cm, 4 kanons van 3,7 cm en 2 torpedobuizen. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 200 mm, commandotoren 200 mm en dek 50 mm. Bemanning: 355. De kosten van het schip bij eerste uitrusting in zee bedroegen circa ƒ4.660,000,-. In dienst gesteld te Amsterdam op 22 april 1908. Hr.Ms. Jacob van Heemskerck maakte regelmatig oefeningsreizen op de Noordzee, Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noorse en Deense wateren, Oostzee, Curaçao en bezocht ook IJsland. Het schip nam in 1908 deel aan de actie tegen Venezuela en het bracht op 9 december 1908 de Venezolaanse kustwachter 23de MAYO naar Curaçao op. Op 17 mei 1910 van IJmuiden vertrokken met Prins Hendrik aan boord naar Engeland voor de begrafenis van Koning Edward VII. Van 17 juni tot 29 juni 1911 een reis naar Spithead ter bijwoning van de vlootrevue ter gelegenheid der kroningsfeesten van het Engelse koningspaar. Van 12 tot 17 augustus 1912 maakte het schip een reis naar Antwerpen ter bijwoning van de Consciense-feesten. De koning der Belgen bracht een bezoek aan boord. Op 13 juni 1914 naar Curaçao vertrokken en vandaar uit naar Havanna. Met het oog op de aanwezigheid van de Duitse kruisers Karlsruhe en Dresden in de Westindische wateren en het uitbreken van W.O.I werd het schip geheel gevechtsklaar gemaakt. Op 13 januari 1915 werden de passagiers en 30 bemanningsleden van het in de Bocht van Hato gestrande Italiaanse s.s. Bologna aan boord genomen en 14 januari daaraanvolgend te Curaçao aan wal gebracht. De pogingen om het schip vlot te brengen hadden geen resultaat. Hr.Ms. Jacob van Heemskerck verbleef tot 27 mei 1915 beurtelings te Curaçao, Bonaire, Aruba en Paramaribo en keerde via Newport-News en Horta op 2 juli 1915 te Willemsoord terug. Op 27 november 1919 werd het schip uit dienst gesteld tot het ondergaan van omvangrijke herstellingen, waarna Hr.Ms. Jacob van Heemskerck op 21 februari 1923 weer in dienst werd gesteld. Op 24 september 1926 uit dienst en op Rijkswerf te Willemsoord in herstelling om op 2 mei 1929 weer tot 16 oktober 1933 dienst te doen. Op 19 april 1939 werd het schip in dienst gesteld als batterijschip IJMUIDEN. Op 14 mei 1940 te IJmuiden door de bemanning tot zinken gebracht. Later door de bezetter gelicht en naar Amsterdam overgebracht. Op 21 maart 1941 van Amsterdam naar Kiel gebracht en aldaar verbouwd tot drijvende luchtdoelbatterij UNDINE. Na de capitulatie van Duitsland te Wilhelmshaven teruggevonden en op Rijkswerf te Willemsoord tot logementsschip verbouwd. Op 25 februari 1948 als logementsschip NEPTUNUS te Den Helder in dienst gesteld. Kenteken aanvankelijk HW 3, later A 881.
DE ZEVEN PROVINCIëN
Op 7 februari 1908 op Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet en op 15 maart 1909 door Z.K.H. Prins Hendrik te water gelaten. Machines en ketels (8 stuks) van NV. Werkspoor te Amsterdam. Afmetingen: 101,50 x 17,10 x 6,15 m. Waterverplaatsing: 6530 ton. Machinevermogen: 8516 IPK. Het schip had twee schoorstenen. Voortstuwing: 2 schroeven. Snelheid: 16,27 mijl. Bewapening: 2 kanons van 28 cm, 4 kanons van 15 cm, 10 kanons van 7,5 cm semi-automatisch, 4 kanons van 3,7 cm. In 1937 verwapend en toen: 2 kanons van 28 cm, 2 kanons van 7,5 cm semi-automatisch, 2 kanons van 3,7 cm, 2 mitrailleurs van 12,7 mm en 6 mitrailleurs van 40 mm. Pantser: gordel 150-100 mm, geschuttorens 250 mm, commandotoren 200 mm en dek 50 mm. Bemanning: bij indienststelling 452. Proeftocht op 8 juni 1910. In dienst gesteld te Amsterdam op 6 oktober 1910. Op 21 november 1910 van Willemsoord vertrokken naar Oost-Indië via Las Palmas, Freetown, Monrovia, Banana, Angra, Kaapstad, Durban en Mahé. Aankomst te Tandjong Priok op 25 februari 1911. Op 20 november 1918 van Tandjong Priok naar Nederland via Nagasaki, Yokohama, Honolulu, San Francisco, Balbao, Cristóbal Colón en New York. Aankomst te Nieuwediep 1 april 1919. Op de Atlantische Oceaan werd hulp verleend aan het Amerikaanse s.s. Sapinero.
Na aankomst te Nieuwediep uit dienst gesteld en in herstelling bij de Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij en de NV. Werkspoor te Amsterdam. Op 9 november 1921 via Suez naar Oost-Indië vertrokken en op 19 januari 1922 te Tandjong Priok. In april 1924 tot aan de grens van het Nederlands Oost-Indisch gebied konvooi verleend aan de Gouverneur Generaal, die zich naar Manilla begaf. Op deze reis werden Manado, Tarakan, Balik Papan en Makassar bezocht. Op 21 augustus 1929 werd door Hr.Ms. De Zeven Provinciën als artillerie-instructieschip het afgekeurde Gouvernementsstoomschip ALBATROS door 15 cm kanons tot zinken gebracht. Van 4 tot 14 februari 1933 muiterij aan boord. Door een bom van de MLD op het voorschip, werd het schip tot overgave gedwongen (23 doden). Op 1 juli 1933 te Soerabaja uit dienst gesteld en omgebouwd tot opleidingsschip en als zodanig onder de naam van Hr.Ms. Soerabaja in maart 1937 in dienst gesteld. Bij de verbouwing werden de voorste schoorsteen en de achterste mast, alsmede enige kanons verwijderd. Het schip deed dienst voor de opleiding van kanonniers. Laatstelijk een bemanning van 176 koppen. Hr.Ms. Soerabaja nam medio december 1941 deel aan de bezetting van Portugees Timor. Op 18 februari 1942 werd het schip te Soerabaja door een Japanse luchtaanval tot zinken gebracht. Het werd door de Japanners gelicht en als batterijschip gebruikt; doch later is het in de Westervaarwater van Soerabaja opnieuw gezonken.
N.B. Oorspronkelijk werd ook tot de Ramschepen (later Pantserschepen) gerekend de REINIER CLAESZEN, welk schip evenwel op 12 mei 1893 als MONITOR werd geclassificeerd (zie voor dit schip de lijst der MONITORS).