Medio september 1942 kregen de MTB’s de haven van Dartmouth als basis welke door de Engelsen HMS Britannia III was gedoopt en onder bevel stond van Commander Yardley (RNR) en onder operationeel commando van Plymouth. De van hieruit ondernomen operaties waren aanzienlijk langer dan die vanuit Dover en vergden een tijd van ongeveer vier uur alvorens bij de Franse kust te komen, terwijl dit vanuit Dover binnen het half uur kon zijn. Tevens was hier het zeegebied slechter dan in Dover vanwege de langere tijd doorstaande oceaandeining, waarbij tevens vele patrouilles wegens mist of te hoge zee moesten worden afgebroken.
Ter vervanging van Hr.Ms. MGB 46 werd op 29 december 1942 de bij de British Power Boat Co. te Hythe in aanbouw zijnde MGB 114 door Ltz.2 W.A. de Looze in dienst gesteld. Op de oefenbasis Coastal Craft in de omgeving van Weymouth werden verschillende proefvaarten en voornamelijk schietoefeningen gehouden, waarna nog enkele reparaties in Portland werden uitgevoerd, doch op 27 januari 1943 bereikte de nieuwste aanwinst de operatiebasis in Ramsgate waar nog enkele kleine reparaties werden verricht.
Op de hondewacht van 12 maart 1943 verliet Force B, bestaande uit de MGB 114, 110 (SO) en 113 de basis in Ramsgate om bij de V-boei rendez-vous te maken met de uit Dover vertrokken Britse MTB’s 24, 35 en 38 van Force A, met de opdracht een van Boulogne afkomstig en om de oost gaand vijandelijk konvooi te onderscheppen. Om 04.15uur werden op ruim een mijl ten noorden van Duinkerken de motoren gestopt. Ongeveer een kwartier later ontdekte de MGB 110 op de radar op een afstand van 3.000 yards twee kleine en twee grote contacten die naderbij kwamen. De MTB 38 verzond hierop een alarmbericht en de MGB’s kozen positie op ongeveer 400 yards achter de MTB’s. Om 04.47uur opende de vijand een intensief en nauwkeurig vuur met geschut en lichtgranaten. Hierop verbraken de MGB’s het verband en stuurden met 35-mijls vaart op de vijand af. Enkele minuten later ontstond een vuurgevecht tussen de drie MGB’s en vier vijandelijke vaartuigen. Bij het schijnsel van de lichtgranaten waren de doelen echter slecht te onderscheiden. Met 35-mijls vaart werden tussen de 500 en 3.000 yards zig-zag-slagen gemaakt teneinde de MTB’s in de gelegenheid te stellen hun torpedo’s te lanceren.
Om 05.00uur moest de MGB 114 zich in de richting van de V-boei terugtrekken wegens een treffer in een van stuurboords brandstoftanks, waardoor brand ontstond in de ruimte tussen deze tank en de bovenliggende radiohut. In zijn rapport schrijft de Looze hierover:
…”Na enige minuten in gevecht te zijn geweest, werd mij brand in de radiohut gerapporteerd. Daar deze hut boven de benzinetanks is en dus grote kans bestond, dat ook daar brand zou uitbreken, werd door mij de methylbromide-installatie in werking gesteld. Deze installatie bestaat uit een vat in de machinekamer gevuld met methylbromide en een sproeileiding in het tankcompartiment; de bediening is vanaf de brug.
Na enige seconden werd mij gerapporteerd, dat de brand inderdaad in het tankcompartiment was en dat een steekvlam de radiohut inkwam. Daarna is in het bijzonder door de Oudste Officier, de Ltz.3 KMR sd F.W. Lambrechtsen en de korporaal telegrafist P.C. Jansen alles in het werk gesteld de brand door middel van brandblusapparaten te blussen. Deze pogingen zijn tenslotte met succes bekroond. De Oudste Officier en de telegrafist waren beiden, doch in het bijzonder de Oudste Officier, enigszins bedwelmd door het zeer giftige methylbromide gas. De telegrafist heeft echter nog verschillende seinen opgenomen en getracht de zender te doen werken, de zender was echter te veel beschadigd om nog dienst te kunnen doen. Nadat de tanks later verwijderd waren en de schade goed opgenomen kon worden, mag het wel een raadsel heten, waarom de boot niet geëxplodeerd is”.
Ook de beide andere MGB’s hadden treffers ontvangen. De MGB 110 liep hierbij lichte schade op, terwijl haar Oudste Officier gewond raakte. De MGB 113 kreeg een treffer bij een der mitrailleurs waarbij de richter werd gedood. Om 07.20uur keerde de volledige groep weer in Ramsgate terug. Volgens Franse gegevens is die nacht bij Marlaix de mijnenveger M 4620, de trawler Harvesthude van 523 ton, door geschutvuur tot zinken gebracht.
Vanaf 12 maart was de MGB 114 in reparatie voor herstel van de tanks en scheepshuid, doch op 7 april 1943 was de boot weer voor dienst gereed, precies op tijd om in de nacht van 9 op 10 april aan een volgende actie deel te nemen.
Om 20.20uur vertrok de MGB 114 (SO) met de MGB 117 en de MTB’s 24, 38 en 219 uit de haven van Dover met de opdracht een aantal vanuit Boulogne afkomstige vijandelijke trawlers te onderscheppen. Rond half drie kwam de vijand inderdaad in zicht, maar aangezien er geen geschikt torpedodoel aanwezig was werd niet aangevallen. Doch de vijand opende wél het vuur en de MGB 114 ontving een 20 mm treffer in het voorste bemanningsverblijf, iets boven de waterlijn, en gelukkig zonder gewonden te veroorzaken, waarna om 05.40 uur in Ramsgate werd afgemeerd.
Nadat in de nacht van 6 op 7 juni de operatie Dusty was uitgevoerd, waarbij een Duits vrachtschip van 2.000 ton werd onderschept, werd in de nacht hierop de operatie Dandy uitgevoerd.
Om 23.10uur verlieten de MGB 114, MGB’s 117 (SO), 108 en 119 de haven van Dover om een uit Calais afkomstig verwacht konvooi te onderscheppen. Klokslag middernacht werd met de MTB 204 (Ltz. E.H. Larive als SO), de MTB 235 en MTB 231 rendez-vous gemaakt. Bij de Uiter Ruytingen Bank werd gestopt om verdere orders af te wachten. De MTB 231 was inmiddels met motorschade naar Dover teruggekeerd. Vanuit Dover werd een vijandelijk plot ontvangen en aangezien Ltz. Larive het vermoeden had dat dit E- of R-boten waren zou dit een taak voor de MGB’s zijn en besloot hij de MGB 117 de leiding van het onderzoek te geven, waarbij hij bij eventuele actie zijn eigen taktiek toe kon passen. Hierop sloot de MTB 204 zich achter de MGB’s aan.
Toen om 01.30uur werd gestopt, werden zowel door de MGB 114 als de MTB 204 over bakboord op een afstand van 100 tot 300 yards een viertal E-boten gesignaleerd. Blijkbaar had de MGB 117 deze schepen nog niet gezien want zij gaf met de seinlamp order de motoren te stoppen, hetgeen door hem en de MGB 108 werd gedaan, doch niet door de twee Nederlandse boten werd opgevolgd, aangezien met gestopte motoren het niet mogelijk was met de op “powermountings” opgestelde mitrailleurs te vuren, en dus levensgevaarlijk was. Om de beide andere boten niet in gevaar te brengen en werd aangenomen dat de vijand door de MGB 117 was gezien, werd het vuur niet geopend, hoewel hier een unieke kans bij uitstek werd gemist. Hierop werd de hydrofoon uitgezet.
Ter vervanging van Hr.Ms. MGB 46 werd op 29 december 1942 de bij de British Power Boat Co. te Hythe in aanbouw zijnde MGB 114 door Ltz.2 W.A. de Looze in dienst gesteld. Op de oefenbasis Coastal Craft in de omgeving van Weymouth werden verschillende proefvaarten en voornamelijk schietoefeningen gehouden, waarna nog enkele reparaties in Portland werden uitgevoerd, doch op 27 januari 1943 bereikte de nieuwste aanwinst de operatiebasis in Ramsgate waar nog enkele kleine reparaties werden verricht.
Op de hondewacht van 12 maart 1943 verliet Force B, bestaande uit de MGB 114, 110 (SO) en 113 de basis in Ramsgate om bij de V-boei rendez-vous te maken met de uit Dover vertrokken Britse MTB’s 24, 35 en 38 van Force A, met de opdracht een van Boulogne afkomstig en om de oost gaand vijandelijk konvooi te onderscheppen. Om 04.15uur werden op ruim een mijl ten noorden van Duinkerken de motoren gestopt. Ongeveer een kwartier later ontdekte de MGB 110 op de radar op een afstand van 3.000 yards twee kleine en twee grote contacten die naderbij kwamen. De MTB 38 verzond hierop een alarmbericht en de MGB’s kozen positie op ongeveer 400 yards achter de MTB’s. Om 04.47uur opende de vijand een intensief en nauwkeurig vuur met geschut en lichtgranaten. Hierop verbraken de MGB’s het verband en stuurden met 35-mijls vaart op de vijand af. Enkele minuten later ontstond een vuurgevecht tussen de drie MGB’s en vier vijandelijke vaartuigen. Bij het schijnsel van de lichtgranaten waren de doelen echter slecht te onderscheiden. Met 35-mijls vaart werden tussen de 500 en 3.000 yards zig-zag-slagen gemaakt teneinde de MTB’s in de gelegenheid te stellen hun torpedo’s te lanceren.
Om 05.00uur moest de MGB 114 zich in de richting van de V-boei terugtrekken wegens een treffer in een van stuurboords brandstoftanks, waardoor brand ontstond in de ruimte tussen deze tank en de bovenliggende radiohut. In zijn rapport schrijft de Looze hierover:
…”Na enige minuten in gevecht te zijn geweest, werd mij brand in de radiohut gerapporteerd. Daar deze hut boven de benzinetanks is en dus grote kans bestond, dat ook daar brand zou uitbreken, werd door mij de methylbromide-installatie in werking gesteld. Deze installatie bestaat uit een vat in de machinekamer gevuld met methylbromide en een sproeileiding in het tankcompartiment; de bediening is vanaf de brug.
Na enige seconden werd mij gerapporteerd, dat de brand inderdaad in het tankcompartiment was en dat een steekvlam de radiohut inkwam. Daarna is in het bijzonder door de Oudste Officier, de Ltz.3 KMR sd F.W. Lambrechtsen en de korporaal telegrafist P.C. Jansen alles in het werk gesteld de brand door middel van brandblusapparaten te blussen. Deze pogingen zijn tenslotte met succes bekroond. De Oudste Officier en de telegrafist waren beiden, doch in het bijzonder de Oudste Officier, enigszins bedwelmd door het zeer giftige methylbromide gas. De telegrafist heeft echter nog verschillende seinen opgenomen en getracht de zender te doen werken, de zender was echter te veel beschadigd om nog dienst te kunnen doen. Nadat de tanks later verwijderd waren en de schade goed opgenomen kon worden, mag het wel een raadsel heten, waarom de boot niet geëxplodeerd is”.
Ook de beide andere MGB’s hadden treffers ontvangen. De MGB 110 liep hierbij lichte schade op, terwijl haar Oudste Officier gewond raakte. De MGB 113 kreeg een treffer bij een der mitrailleurs waarbij de richter werd gedood. Om 07.20uur keerde de volledige groep weer in Ramsgate terug. Volgens Franse gegevens is die nacht bij Marlaix de mijnenveger M 4620, de trawler Harvesthude van 523 ton, door geschutvuur tot zinken gebracht.
Vanaf 12 maart was de MGB 114 in reparatie voor herstel van de tanks en scheepshuid, doch op 7 april 1943 was de boot weer voor dienst gereed, precies op tijd om in de nacht van 9 op 10 april aan een volgende actie deel te nemen.
Om 20.20uur vertrok de MGB 114 (SO) met de MGB 117 en de MTB’s 24, 38 en 219 uit de haven van Dover met de opdracht een aantal vanuit Boulogne afkomstige vijandelijke trawlers te onderscheppen. Rond half drie kwam de vijand inderdaad in zicht, maar aangezien er geen geschikt torpedodoel aanwezig was werd niet aangevallen. Doch de vijand opende wél het vuur en de MGB 114 ontving een 20 mm treffer in het voorste bemanningsverblijf, iets boven de waterlijn, en gelukkig zonder gewonden te veroorzaken, waarna om 05.40 uur in Ramsgate werd afgemeerd.
Nadat in de nacht van 6 op 7 juni de operatie Dusty was uitgevoerd, waarbij een Duits vrachtschip van 2.000 ton werd onderschept, werd in de nacht hierop de operatie Dandy uitgevoerd.
Om 23.10uur verlieten de MGB 114, MGB’s 117 (SO), 108 en 119 de haven van Dover om een uit Calais afkomstig verwacht konvooi te onderscheppen. Klokslag middernacht werd met de MTB 204 (Ltz. E.H. Larive als SO), de MTB 235 en MTB 231 rendez-vous gemaakt. Bij de Uiter Ruytingen Bank werd gestopt om verdere orders af te wachten. De MTB 231 was inmiddels met motorschade naar Dover teruggekeerd. Vanuit Dover werd een vijandelijk plot ontvangen en aangezien Ltz. Larive het vermoeden had dat dit E- of R-boten waren zou dit een taak voor de MGB’s zijn en besloot hij de MGB 117 de leiding van het onderzoek te geven, waarbij hij bij eventuele actie zijn eigen taktiek toe kon passen. Hierop sloot de MTB 204 zich achter de MGB’s aan.
Toen om 01.30uur werd gestopt, werden zowel door de MGB 114 als de MTB 204 over bakboord op een afstand van 100 tot 300 yards een viertal E-boten gesignaleerd. Blijkbaar had de MGB 117 deze schepen nog niet gezien want zij gaf met de seinlamp order de motoren te stoppen, hetgeen door hem en de MGB 108 werd gedaan, doch niet door de twee Nederlandse boten werd opgevolgd, aangezien met gestopte motoren het niet mogelijk was met de op “powermountings” opgestelde mitrailleurs te vuren, en dus levensgevaarlijk was. Om de beide andere boten niet in gevaar te brengen en werd aangenomen dat de vijand door de MGB 117 was gezien, werd het vuur niet geopend, hoewel hier een unieke kans bij uitstek werd gemist. Hierop werd de hydrofoon uitgezet.
Vijf minuten later werden de motoren weer opgestart, doch niet door de MGB 119 opgemerkt (later bleek deze commandant nachtblind te zijn) en toen hij door Hans Larive hierop attent werd gemaakt ging het verband met de MGB’s verloren die verder op zichzelf ageerden.
Na circa een mijl te hebben gevaren stopten de MGB’s 108, 114 en 117 opnieuw en kregen weer opdracht hun motoren te stoppen, hetgeen door de MGB 114 wederom niet werd opgevolgd. Pas op dat moment ontdekte de MGB 117 blijkbaar voor het eerst één der vijandelijke boten, die door hem echter voor de reeds eerder uitgevallen MTB 231 werd aangezien, maar op het verkenningssein geen goed antwoord kreeg (hoe echter deze SO een meer dan 100 voet grote E-boot op een dergelijk kleine afstand van enkele honderden yards voor een 70 voets MTB kon hebben aangezien, is onbegrijpelijk).
Na circa een mijl te hebben gevaren stopten de MGB’s 108, 114 en 117 opnieuw en kregen weer opdracht hun motoren te stoppen, hetgeen door de MGB 114 wederom niet werd opgevolgd. Pas op dat moment ontdekte de MGB 117 blijkbaar voor het eerst één der vijandelijke boten, die door hem echter voor de reeds eerder uitgevallen MTB 231 werd aangezien, maar op het verkenningssein geen goed antwoord kreeg (hoe echter deze SO een meer dan 100 voet grote E-boot op een dergelijk kleine afstand van enkele honderden yards voor een 70 voets MTB kon hebben aangezien, is onbegrijpelijk).
Eén minuut later ontdekte de Senior Officer een viertal E-boten die op 50 yards vóór zijn boot met een oostelijke koers overliepen. Voor zover de motoren waren gestopt werden deze meteen opgestart en een kort vuurgevecht ontstond, waarbij de MGB 114 en 108 lichte schade opliepen, doch de vijand ook enkele treffers moest incasseren. Hierop werd teruggekeerd naar de V-boei om het contact met de MTB 235 en MGB 119 te herstellen. Toen dit niet lukte werd besloten dat de MGB’s op eigen gelegenheid het konvooi opzochten om aan te vallen. Kort na drie uur werd geschutvuur waargenomen. In de veronderstelling dat de MTB 235 het konvooi aanviel, hetgeen niet juist bleek, naderden de MGB’s het gevechtsterrein en openden even later op een zich aan de staart van het konvooi bevindende trawler het vuur waarbij treffers vielen, doch waarbij ze zelf ook onder hevig en nauwkeurig vuur kwamen te liggen. Om 03.25uur werd de actie afgebroken en naar de basis teruggekeerd die rond 05.00uur werd bereikt. Gedurende deze actie had de MGB 114 een treffer in de bovenkast van het dekhuis gekregen tussen de brug en de Oerlikon en was de antenne kapot geschoten. De MGB 108 kreeg lichte schade.
De MTB 235 en MGB 119 hadden intussen geprobeerd het contact te herstellen, maar in de heersende verwarring was dit niet gelukt. Daarom besloot de commandant van de MTB 235 het konvooi zonder hulp van de MGB’s aan te vallen. Om 03.07uur werd recht vooruit op 1.500 meter afstand een nieuw gevecht gesignaleerd. Lichtgranaten verlichtten het gehele terrein waardoor de MTB 235 ook in het zonnetje werd gezet. Ruim tien minuten later werd door een groep kleine vaartuigen over stuurboord verkenningssein gewisseld en vermoedde men dat dit de MGB’s waren, doch men begon te twijfelen of dit wel Britse boten waren. De commandant achtte het echter niet raadzaam om met ongeveer tien E-boten een gevecht aan te gaan en trok zich behoedzaam terug. Aangezien het daglicht begon te worden werd de actie afgebroken en om 05.30uur keerde de MTB 235 in de haven van Dover terug.
Op 13 juli 1943 verliet de MGB 114 (SO) met de MGB 118 de haven van Ramsgate met de bedoeling een uit Zierikzee vertrekkende sloep op te pikken en de inzittenden naar Engeland over te brengen. Deze opdracht mislukte echter, aangezien de Duitsers hier lucht van gekregen hadden en het vertrek van de sloep verhinderden.
In de nacht van 29 op 30 september 1943 verliet Force A, bestaande uit de MGB 114 (SO), MGB 117 en MGB 118 de haven van Dover voor een aanval op een vijandelijk konvooi dat uit Le Havre werd verwacht met een noordelijke koers. Langs de Vergoyer Bank werd zonder resultaat naar de vijand gezocht, waarna opdracht werd ontvangen om naar de Berck-boei te gaan. Daar aangekomen werd gestopt en de radar- en hydrofoonwacht uitgezet, waarop motorgeruis in zuidelijke richting werd waargenomen. Meteen werden de motoren weer gestart en langzaam met oostelijke koers in de richting van de vuurtoren van Point du Haut Banc gekoerst, met de MTB’s in linie aan stuurboord en de MGB’s in linie over bakboord.
Om even over half vier werd men plotseling over bakboordsboeg opgeroepen met de letter “F” en meteen gingen de MGB’s achter de MTB’s langs om positie tussen hen en de vijand te kiezen die met vijf R-boten een noordelijke koers stuurden en hierop in zicht kwamen. Vrijwel gelijktijdig werd van beide zijden het vuur geopend en ontving de MGB 114 een tweetal treffers van 40mm granaten in de radiohut, waarbij een brandje ontstond en de korporaal telegrafist P.T. Kint dodelijk werd getroffen en de korporaal telegrafist P.A.M. Schmit zwaar gewond raakte. Tevens trad hierbij een defect aan de stuurinrichting op, zodat de boot nóch stuurboord, nóch bakboord uit kon en de voorgenomen koerswijziging naar bakboord om de MTB's te dekken niet kon worden uitgevoerd. Al spoedig werd voor de leidende R-boot overgelopen waarop verschillende treffers met alle boordwapens werden geplaatst. Hierop werd door de MGB 114 het contact met de overige boten verloren en aangezien het defect aan de stuurinrichting inmiddels was hersteld keerde men naar Dover terug waar de slachtoffers werden afgegeven. Volgens Duitse gegevens zouden de mijnenveger M 4616 (Maurice Jacqueline van 291 ton) en het vissersvaartuig Auguste Denise van 278 ton nabij Boulogne door machinegeweervuur zijn beschadigd.
Onder commando van Ltz.1 E.H. Larive (SO) verlieten in de late avond van 4 juli 1943 de MTB’s 240, 235 en 202 de haven van Dover en koersten door een nauw kanaaltje tussen de mijnenvelden naar de No.3-boei en stopten daar in afwachting van nadere orders. Deze kwamen om 00.32uur binnen waarin carry out operation Dusty werd vermeld en waaruit werd opgemaakt dat vijandelijke jagers de haven van Duinkerken hadden verlaten en om de west gaande door Doverradar waren opgepikt. Meteen stoomden de MTB’s met 20-mijls vaart in de richting van Cap Griz Nez, vrij van de konvooiroute en eigen beschieting. Uit de radarplots kon worden opgemaakt dat de vijand eerst 12 mijl en later volgens verwachting tot 24 mijl per uur toenam. Aangezien Larive de verwachting had dat de jagers 24 mijl zouden lopen en door hem vermoed werd dat de vaart tot ongeveer 30 mijl zou worden opgevoerd zodra zij beschoten werden, gaf hij aan de commandant van de MTB 240 order 30 mijl als vijands vaart te gebruiken voor de lancering en aan de commandanten van de MTB 235 en 202 hiervoor 25 mijl aan te houden. Het was een vrij donkere nacht, geen maan en lichtelijk heiïg, en de beschikbare tijd om koers en vaart van de vijand waar te nemen zou zeer gering zijn. Het zicht werd geschat op hooguit een kleine mijl.
De radarplots die eerst werden doorgegeven ten opzichte van daarvoor speciaal vastgelegde punten in Het Kanaal, aangegeven met lettergroep en van tijd tot tijd wisselend, werden later, toen de vijand dichterbij de MTB’s kwam, opgegeven ten opzichte van de MTB’s. Dit werd gedaan om het voor de MTB’s makkelijker te maken voor het geval zij geruime tijd niet in staat waren hun positie te bepalen of waren verdreven. Helaas werd deze verandering door de Oudste Officier van de MTB 240 niet aan de flottieljecommandant gemeld en tevens vergat de man er zelf rekening mee te houden. Hierdoor vond een kleine verschuiving van de positie van de vijand in de kaart plaats, waardoor het leek alsof de jagers vaart hadden vermeerderd tot ruim 30 mijl. Hierdoor liet Larive de commandant van de MTB 240 de bepaalde 30 mijl op het richttoestel behouden.
Om 02.35uur werd de eenheid op een interceptiekoers van de vijand gebracht met een eigen vaart van 4 mijl op de hulpmotoren in stuurboords aanvalformatie met een onderlinge afstand van 100 meter. Geruime tijd kon door mondingsvuur en knallen worden waargenomen dat de vijand onder vuur werd genomen zonder dat de aanslagen konden worden gezien. Een kwartier later sloegen echter enkele granaten in op ongeveer 20 meter over stuurboord van de MTB 202, waarvan de scherfsplinters aan dek van de MTB 240 neerkwamen. Ongeveer gelijktijdig werden op 40 graden over bakboord op 1.500 meter afstand donkere schimmen en witte boeggolven waargenomen en met de rode seinlamp het aanwijzings- en aanvalssein naar de MTB 235 en 202 doorgegeven. Al spoedig werd waargenomen dat het inderdaad twee jagers waren die met hoge snelheid voor de MTB’s overliepen. De commandant van de MTB 240 liet de eerste jager voorbij lopen om de aan stuurboord van hem aanwezige MTB gelegenheid te geven te lanceren. Door de order van Larive om met 30-mijls vaart torpedo’s te lanceren, bestond namelijk groot gevaar voor botsing der torpedo’s, iets wat hij zich vermoedelijk niet gerealiseerd had. Tijd en gelegenheid om de order te herroepen ontbraken helaas. Om 02.35uur werden beide torpedo’s op de tweede jager afgevuurd en meteen afgedraaid en weggelopen om een hekgolf te voorkomen. Ongeveer een minuut later werd een zwart en witte rookkolom waargenomen zonder dat er een explosie was gehoord of gezien. Aangenomen werd dat de torpedo’s voor langs waren gelopen. Een mijl verderop werd gestopt en afgewacht of de andere boten assistentie nodig hadden. Van de MTB 235 werd een sein opgevangen dat zij de aanval had uitgevoerd en twee torpedo’s had gelanceerd en nu terugkeerde naar de No.3-boei voor rendez-vous, maar van de MTB 202 werd niets gehoord, waarna naar Dover werd teruggekeerd.
Volgens Duitse gegevens zouden de torpedobootjagers T 24 en T 25 van 1.775 ton hierbij betrokken zijn geweest, waarbij de T 25 treffers opliep.
Een zeer succesvolle actie met drie Nederlandse MTB’s vond plaats in de nacht van 26 op 27 september 1943. Force A bestond uit de MTB 202 (Ltz.1 E.H. Larive als SO) onder bevel van Ltz.2 Hans L. Bommezijn, de MTB 204 onder Ltz.2 Harry C. Jorissen en de MTB 231 onder Ltz.2 Cor H. van Eeghen. Force B bestond uit de Britse MGB’s 108 (SO), 116 en 118.
Van Vice-Admiral Dover was opdracht ontvangen bij de Berck-boei te patrouilleren met als doel een om de noord koersend vijandelijk konvooi vanuit Le Havre te onderscheppen en aan te vallen. Nadat om 23.30uur de haven was verlaten werd om 00.46uur de AA-boei gepasseerd, waarna door een geveegd kanaal naar een punt op 10 mijl ten westen van Point du Haut Banc werd gestuurd. Toen dit in het oosten werd gepeild werd koers oost aangehouden, waarbij de MTB’s in verscherfde formatie naast de MTB 202 voeren en de MGB’s in dezelfde formatie over stuurboord lagen.
Als regel liep de konvooiroute zeer dicht onder de Franse kust, op ongeveer één mijl, waardoor het onmogelijk was vanaf de landzijde aan te vallen. Daardoor waren in de regel de escortes aan de landzijde van het konvooi minder in aantal dan aan de zeezijde. Hans Larive had evenwel voor de aanval een plek aan de landzijde uitgezocht waar nog ruimte voor een aanval mogelijk zou zijn.
Om 02.02uur, op 5 mijl van Point du Hout Banc, werden de boten gestopt en de radarwacht aan de MGB’s overgegeven, terwijl de MTB’s de hydrofoonwacht hielden. De positie werd geverifieerd met peilingen van de lichten van Etaples en Point du Haut Banc. Het feit dat deze brandden was een aanwijzing dat er iets langs zou komen. Aangezien het zicht naar de landzijde als gevolg van laag hangende wolken boven de kust slechter was dan naar de zeezijde, besloot Larive nog anderhalve mijl dichter onder de kust te gaan liggen in de hoop dat zijn goed gecamoufleerde boten nog minder zichtbaar zouden zijn.
Om 02.50uur was de nieuwe positie bereikt en een kwartier later werd op de hydrofoon geruis van schroeven gehoord, terwijl op hetzelfde moment de MGB 118 praaide dat zij een radarecho had. Beide gegevens gaven een zuidwestelijke richting aan. Kort hierop trok in het zuidwesten een wolkenbank iets op en kwam de vijand in het zicht. De peiling was toen zuid-zuid-west en veranderde niet. Met deze koers zou de vijand praktisch gesproken over de MTB’s heen varen, zodat om 03.09uur order werd gegeven een positie meer landinwaarts in te nemen. Om 03.17uur stopten de boten op 1,8 mijl uit de kust met de boegen naar de vijand gekeerd om de silhouetten zo klein mogelijk te houden. Twee minuten later kwam de vijand weer in zicht. Tenzij koers veranderd werd zou deze zeker aan de zeezijde passeren. Één minuut later sprongen een serie lichtgranaten pal boven de boten waardoor men een ogenblik volkomen verblind werd. Zij bleken echter niet voor de boten bestemd, hoewel ontdekking elk ogenblik verwacht kon worden. Onmiddellijk werden de motoren gestart en met 36-mijls vaart naar het noordwesten gekoerst, schuin voor het konvooi over, om uit de benarde positie tussen konvooi en de wal te komen.
Even later waren de boten inderdaad door de vijand ontdekt en onder vuur genomen. Spoedig daarna werden een groot aantal R-boten in het voorste escortescherm aan bakboord gezien, die wonder boven wonder geen vuur openden. Ogenblikkelijk gingen de MGB’s met vol roer achter de MTB’s om, om deze laatsten te dekken tegen een eventuele aanval van R-boten. Kort hierop openden de MGB’s het vuur op de boten van het voorste escortescherm en hiervoor overlopende liepen de MGB’s bakboord uit en gingen op tegenkoers parallel aan de vijand lopend het konvooi langs, steeds vurend en zodoende een prachtige afleidingsmanoevre scheppende.
De MTB’s liepen intussen nog steeds op een noordwestelijke koers door, tot eindelijk de boten uit de lichtcirkel van de lichtgranaten waren. Larive besloot nu nogmaals een poging te wagen de vijand vanaf de landzijde te benaderen en na achtereenvolgens noord en oost te hebben gestuurd werd om 04.07uur op ongeveer één mijl afstand uit de kust gestopt Vrij spoedig hierna passeerde eerst het voorste escortescherm, gevolgd door het konvooi, zonder dat de boten ontdekt werden. Toen eenmaal het hoofddoel, een diepgeladen koopvaardijschip, was ontdekt, werd eerst met het konvooi meegelopen om de vaart hiervan te bepalen en werd daarna de vaart iets opgevoerd om in goede lanceerpositie te komen.
Het konvooi bestond uit een groot koopvaardijschip, een voorste scherm van 6 tot 9 R-boten, twee schepen van het coastertype aan stuurboord van het hoofddoel en daarachter 6 of meer schepen van het trawlertype. Toen de aanvalspositie op ongeveer 1.000 meter van het hoofddoel was bereikt werd de order tot de aanval gegeven.
Om 04.01uur vuurde Ltz. Jorissen met de MTB 204 zijn beide torpedo’s af op een afstand van ongeveer 700 meter, spoedig gevolgd door Ltz. Bommezijn met de MTB 202 en Ltz. Van Eeghen met de MTB 231. Onmiddellijk daarna spoot een felle lichtflits omcirkeld door een donkere rookwolk omhoog, precies achter de schoorsteen van het schip, dat volgens de later verkregen gegevens het stoomschip Madali van 3.014 ton bleek te zijn en dat nabij Boulogne door torpedo’s tot zinken werd gebracht.
Een duidelijke schok in de boot van Bommezijn was voelbaar. Op hetzelfde moment klonk luid loeiend een sirene en aangezien Bommezijn en van Eeghen zojuist hadden afgevuurd, moesten het de torpedo’s van Jorissen zijn geweest die de treffers hadden geboekt.
Onmiddellijk na de lancering werd op tegenkoers gegaan en met volle kracht draaiende motoren getracht zo spoedig mogelijk uit het intussen geopende zware vijandelijke vuur te komen, waarbij ook van kartets granaten gebruik werd gemaakt. Na enige spannende momenten, waarbij door het uitvallen van een motor bij de MTB 231 tot nevelen moest worden overgegaan, kon achter het konvooi langs en buiten het vijandelijke vuurbereik naar open zee worden gevaren.
De MTB 235 en MGB 119 hadden intussen geprobeerd het contact te herstellen, maar in de heersende verwarring was dit niet gelukt. Daarom besloot de commandant van de MTB 235 het konvooi zonder hulp van de MGB’s aan te vallen. Om 03.07uur werd recht vooruit op 1.500 meter afstand een nieuw gevecht gesignaleerd. Lichtgranaten verlichtten het gehele terrein waardoor de MTB 235 ook in het zonnetje werd gezet. Ruim tien minuten later werd door een groep kleine vaartuigen over stuurboord verkenningssein gewisseld en vermoedde men dat dit de MGB’s waren, doch men begon te twijfelen of dit wel Britse boten waren. De commandant achtte het echter niet raadzaam om met ongeveer tien E-boten een gevecht aan te gaan en trok zich behoedzaam terug. Aangezien het daglicht begon te worden werd de actie afgebroken en om 05.30uur keerde de MTB 235 in de haven van Dover terug.
Op 13 juli 1943 verliet de MGB 114 (SO) met de MGB 118 de haven van Ramsgate met de bedoeling een uit Zierikzee vertrekkende sloep op te pikken en de inzittenden naar Engeland over te brengen. Deze opdracht mislukte echter, aangezien de Duitsers hier lucht van gekregen hadden en het vertrek van de sloep verhinderden.
In de nacht van 29 op 30 september 1943 verliet Force A, bestaande uit de MGB 114 (SO), MGB 117 en MGB 118 de haven van Dover voor een aanval op een vijandelijk konvooi dat uit Le Havre werd verwacht met een noordelijke koers. Langs de Vergoyer Bank werd zonder resultaat naar de vijand gezocht, waarna opdracht werd ontvangen om naar de Berck-boei te gaan. Daar aangekomen werd gestopt en de radar- en hydrofoonwacht uitgezet, waarop motorgeruis in zuidelijke richting werd waargenomen. Meteen werden de motoren weer gestart en langzaam met oostelijke koers in de richting van de vuurtoren van Point du Haut Banc gekoerst, met de MTB’s in linie aan stuurboord en de MGB’s in linie over bakboord.
Om even over half vier werd men plotseling over bakboordsboeg opgeroepen met de letter “F” en meteen gingen de MGB’s achter de MTB’s langs om positie tussen hen en de vijand te kiezen die met vijf R-boten een noordelijke koers stuurden en hierop in zicht kwamen. Vrijwel gelijktijdig werd van beide zijden het vuur geopend en ontving de MGB 114 een tweetal treffers van 40mm granaten in de radiohut, waarbij een brandje ontstond en de korporaal telegrafist P.T. Kint dodelijk werd getroffen en de korporaal telegrafist P.A.M. Schmit zwaar gewond raakte. Tevens trad hierbij een defect aan de stuurinrichting op, zodat de boot nóch stuurboord, nóch bakboord uit kon en de voorgenomen koerswijziging naar bakboord om de MTB's te dekken niet kon worden uitgevoerd. Al spoedig werd voor de leidende R-boot overgelopen waarop verschillende treffers met alle boordwapens werden geplaatst. Hierop werd door de MGB 114 het contact met de overige boten verloren en aangezien het defect aan de stuurinrichting inmiddels was hersteld keerde men naar Dover terug waar de slachtoffers werden afgegeven. Volgens Duitse gegevens zouden de mijnenveger M 4616 (Maurice Jacqueline van 291 ton) en het vissersvaartuig Auguste Denise van 278 ton nabij Boulogne door machinegeweervuur zijn beschadigd.
Onder commando van Ltz.1 E.H. Larive (SO) verlieten in de late avond van 4 juli 1943 de MTB’s 240, 235 en 202 de haven van Dover en koersten door een nauw kanaaltje tussen de mijnenvelden naar de No.3-boei en stopten daar in afwachting van nadere orders. Deze kwamen om 00.32uur binnen waarin carry out operation Dusty werd vermeld en waaruit werd opgemaakt dat vijandelijke jagers de haven van Duinkerken hadden verlaten en om de west gaande door Doverradar waren opgepikt. Meteen stoomden de MTB’s met 20-mijls vaart in de richting van Cap Griz Nez, vrij van de konvooiroute en eigen beschieting. Uit de radarplots kon worden opgemaakt dat de vijand eerst 12 mijl en later volgens verwachting tot 24 mijl per uur toenam. Aangezien Larive de verwachting had dat de jagers 24 mijl zouden lopen en door hem vermoed werd dat de vaart tot ongeveer 30 mijl zou worden opgevoerd zodra zij beschoten werden, gaf hij aan de commandant van de MTB 240 order 30 mijl als vijands vaart te gebruiken voor de lancering en aan de commandanten van de MTB 235 en 202 hiervoor 25 mijl aan te houden. Het was een vrij donkere nacht, geen maan en lichtelijk heiïg, en de beschikbare tijd om koers en vaart van de vijand waar te nemen zou zeer gering zijn. Het zicht werd geschat op hooguit een kleine mijl.
De radarplots die eerst werden doorgegeven ten opzichte van daarvoor speciaal vastgelegde punten in Het Kanaal, aangegeven met lettergroep en van tijd tot tijd wisselend, werden later, toen de vijand dichterbij de MTB’s kwam, opgegeven ten opzichte van de MTB’s. Dit werd gedaan om het voor de MTB’s makkelijker te maken voor het geval zij geruime tijd niet in staat waren hun positie te bepalen of waren verdreven. Helaas werd deze verandering door de Oudste Officier van de MTB 240 niet aan de flottieljecommandant gemeld en tevens vergat de man er zelf rekening mee te houden. Hierdoor vond een kleine verschuiving van de positie van de vijand in de kaart plaats, waardoor het leek alsof de jagers vaart hadden vermeerderd tot ruim 30 mijl. Hierdoor liet Larive de commandant van de MTB 240 de bepaalde 30 mijl op het richttoestel behouden.
Om 02.35uur werd de eenheid op een interceptiekoers van de vijand gebracht met een eigen vaart van 4 mijl op de hulpmotoren in stuurboords aanvalformatie met een onderlinge afstand van 100 meter. Geruime tijd kon door mondingsvuur en knallen worden waargenomen dat de vijand onder vuur werd genomen zonder dat de aanslagen konden worden gezien. Een kwartier later sloegen echter enkele granaten in op ongeveer 20 meter over stuurboord van de MTB 202, waarvan de scherfsplinters aan dek van de MTB 240 neerkwamen. Ongeveer gelijktijdig werden op 40 graden over bakboord op 1.500 meter afstand donkere schimmen en witte boeggolven waargenomen en met de rode seinlamp het aanwijzings- en aanvalssein naar de MTB 235 en 202 doorgegeven. Al spoedig werd waargenomen dat het inderdaad twee jagers waren die met hoge snelheid voor de MTB’s overliepen. De commandant van de MTB 240 liet de eerste jager voorbij lopen om de aan stuurboord van hem aanwezige MTB gelegenheid te geven te lanceren. Door de order van Larive om met 30-mijls vaart torpedo’s te lanceren, bestond namelijk groot gevaar voor botsing der torpedo’s, iets wat hij zich vermoedelijk niet gerealiseerd had. Tijd en gelegenheid om de order te herroepen ontbraken helaas. Om 02.35uur werden beide torpedo’s op de tweede jager afgevuurd en meteen afgedraaid en weggelopen om een hekgolf te voorkomen. Ongeveer een minuut later werd een zwart en witte rookkolom waargenomen zonder dat er een explosie was gehoord of gezien. Aangenomen werd dat de torpedo’s voor langs waren gelopen. Een mijl verderop werd gestopt en afgewacht of de andere boten assistentie nodig hadden. Van de MTB 235 werd een sein opgevangen dat zij de aanval had uitgevoerd en twee torpedo’s had gelanceerd en nu terugkeerde naar de No.3-boei voor rendez-vous, maar van de MTB 202 werd niets gehoord, waarna naar Dover werd teruggekeerd.
Volgens Duitse gegevens zouden de torpedobootjagers T 24 en T 25 van 1.775 ton hierbij betrokken zijn geweest, waarbij de T 25 treffers opliep.
Een zeer succesvolle actie met drie Nederlandse MTB’s vond plaats in de nacht van 26 op 27 september 1943. Force A bestond uit de MTB 202 (Ltz.1 E.H. Larive als SO) onder bevel van Ltz.2 Hans L. Bommezijn, de MTB 204 onder Ltz.2 Harry C. Jorissen en de MTB 231 onder Ltz.2 Cor H. van Eeghen. Force B bestond uit de Britse MGB’s 108 (SO), 116 en 118.
Van Vice-Admiral Dover was opdracht ontvangen bij de Berck-boei te patrouilleren met als doel een om de noord koersend vijandelijk konvooi vanuit Le Havre te onderscheppen en aan te vallen. Nadat om 23.30uur de haven was verlaten werd om 00.46uur de AA-boei gepasseerd, waarna door een geveegd kanaal naar een punt op 10 mijl ten westen van Point du Haut Banc werd gestuurd. Toen dit in het oosten werd gepeild werd koers oost aangehouden, waarbij de MTB’s in verscherfde formatie naast de MTB 202 voeren en de MGB’s in dezelfde formatie over stuurboord lagen.
Als regel liep de konvooiroute zeer dicht onder de Franse kust, op ongeveer één mijl, waardoor het onmogelijk was vanaf de landzijde aan te vallen. Daardoor waren in de regel de escortes aan de landzijde van het konvooi minder in aantal dan aan de zeezijde. Hans Larive had evenwel voor de aanval een plek aan de landzijde uitgezocht waar nog ruimte voor een aanval mogelijk zou zijn.
Om 02.02uur, op 5 mijl van Point du Hout Banc, werden de boten gestopt en de radarwacht aan de MGB’s overgegeven, terwijl de MTB’s de hydrofoonwacht hielden. De positie werd geverifieerd met peilingen van de lichten van Etaples en Point du Haut Banc. Het feit dat deze brandden was een aanwijzing dat er iets langs zou komen. Aangezien het zicht naar de landzijde als gevolg van laag hangende wolken boven de kust slechter was dan naar de zeezijde, besloot Larive nog anderhalve mijl dichter onder de kust te gaan liggen in de hoop dat zijn goed gecamoufleerde boten nog minder zichtbaar zouden zijn.
Om 02.50uur was de nieuwe positie bereikt en een kwartier later werd op de hydrofoon geruis van schroeven gehoord, terwijl op hetzelfde moment de MGB 118 praaide dat zij een radarecho had. Beide gegevens gaven een zuidwestelijke richting aan. Kort hierop trok in het zuidwesten een wolkenbank iets op en kwam de vijand in het zicht. De peiling was toen zuid-zuid-west en veranderde niet. Met deze koers zou de vijand praktisch gesproken over de MTB’s heen varen, zodat om 03.09uur order werd gegeven een positie meer landinwaarts in te nemen. Om 03.17uur stopten de boten op 1,8 mijl uit de kust met de boegen naar de vijand gekeerd om de silhouetten zo klein mogelijk te houden. Twee minuten later kwam de vijand weer in zicht. Tenzij koers veranderd werd zou deze zeker aan de zeezijde passeren. Één minuut later sprongen een serie lichtgranaten pal boven de boten waardoor men een ogenblik volkomen verblind werd. Zij bleken echter niet voor de boten bestemd, hoewel ontdekking elk ogenblik verwacht kon worden. Onmiddellijk werden de motoren gestart en met 36-mijls vaart naar het noordwesten gekoerst, schuin voor het konvooi over, om uit de benarde positie tussen konvooi en de wal te komen.
Even later waren de boten inderdaad door de vijand ontdekt en onder vuur genomen. Spoedig daarna werden een groot aantal R-boten in het voorste escortescherm aan bakboord gezien, die wonder boven wonder geen vuur openden. Ogenblikkelijk gingen de MGB’s met vol roer achter de MTB’s om, om deze laatsten te dekken tegen een eventuele aanval van R-boten. Kort hierop openden de MGB’s het vuur op de boten van het voorste escortescherm en hiervoor overlopende liepen de MGB’s bakboord uit en gingen op tegenkoers parallel aan de vijand lopend het konvooi langs, steeds vurend en zodoende een prachtige afleidingsmanoevre scheppende.
De MTB’s liepen intussen nog steeds op een noordwestelijke koers door, tot eindelijk de boten uit de lichtcirkel van de lichtgranaten waren. Larive besloot nu nogmaals een poging te wagen de vijand vanaf de landzijde te benaderen en na achtereenvolgens noord en oost te hebben gestuurd werd om 04.07uur op ongeveer één mijl afstand uit de kust gestopt Vrij spoedig hierna passeerde eerst het voorste escortescherm, gevolgd door het konvooi, zonder dat de boten ontdekt werden. Toen eenmaal het hoofddoel, een diepgeladen koopvaardijschip, was ontdekt, werd eerst met het konvooi meegelopen om de vaart hiervan te bepalen en werd daarna de vaart iets opgevoerd om in goede lanceerpositie te komen.
Het konvooi bestond uit een groot koopvaardijschip, een voorste scherm van 6 tot 9 R-boten, twee schepen van het coastertype aan stuurboord van het hoofddoel en daarachter 6 of meer schepen van het trawlertype. Toen de aanvalspositie op ongeveer 1.000 meter van het hoofddoel was bereikt werd de order tot de aanval gegeven.
Om 04.01uur vuurde Ltz. Jorissen met de MTB 204 zijn beide torpedo’s af op een afstand van ongeveer 700 meter, spoedig gevolgd door Ltz. Bommezijn met de MTB 202 en Ltz. Van Eeghen met de MTB 231. Onmiddellijk daarna spoot een felle lichtflits omcirkeld door een donkere rookwolk omhoog, precies achter de schoorsteen van het schip, dat volgens de later verkregen gegevens het stoomschip Madali van 3.014 ton bleek te zijn en dat nabij Boulogne door torpedo’s tot zinken werd gebracht.
Een duidelijke schok in de boot van Bommezijn was voelbaar. Op hetzelfde moment klonk luid loeiend een sirene en aangezien Bommezijn en van Eeghen zojuist hadden afgevuurd, moesten het de torpedo’s van Jorissen zijn geweest die de treffers hadden geboekt.
Onmiddellijk na de lancering werd op tegenkoers gegaan en met volle kracht draaiende motoren getracht zo spoedig mogelijk uit het intussen geopende zware vijandelijke vuur te komen, waarbij ook van kartets granaten gebruik werd gemaakt. Na enige spannende momenten, waarbij door het uitvallen van een motor bij de MTB 231 tot nevelen moest worden overgegaan, kon achter het konvooi langs en buiten het vijandelijke vuurbereik naar open zee worden gevaren.
De MTB 204 en 231 werden naar Dover teruggegezonden, doch de MTB 202, die zoals later bleek slechts één torpedo had afgevuurd, besloot nogmaals een aanvalspoging op het hoofddoel te wagen. Al spoedig zag men door de kijkers donkere schimmen op de plek des onheils cirkelen, bezig met het oppikken van overlevenden. Dit was een unieke kans voor de laatste torpedo. Heel langzaam naderbij komende werden de schepen tot op 600 meter genaderd en werd de buis afgevuurd, doch wat men ook deed, de torpedo weigerde de buis te verlaten en onder vijandelijk vuur moest onverrichterzake worden teruggekeerd. Het was een geluk dat de E-boten een weinig offensieve geest aan de dag legden, want op de MTB 202 trad een motorstoring op en kon slechts met zeer gereduceerde vaart verder strompelen. Om 09.30uur meerde de MTB 202 af in de Pens, waar de MTB 204 en 231 ongeveer twee uur eerder waren teruggekeerd.
Van de Staf kreeg men te horen dat het vijandelijke schip positief tot zinken was gebracht, hetgeen uit onderschepte Duitse radioberichten was opgevangen en waarin de kapitein als vermist werd opgegeven. Met het ochtendgloren werd op de nog buitengaats verblijvende Duitse schepen door Britse jachtvliegtuigen een aanval gedaan. De masten van het getorpedeerde schip staken boven water uit. Naast het verlies van de Madali verloren de Duitsers ook nog de Vorpostenboot V 1501 en de Juningen van 800 ton.
In de nu komende maanden vonden regelmatig korte schermutselingen plaats tussen de Coastal Forces en de Duitse zeestrijdkrachten.
Zo vertrokken in de avond van 25 oktober 1943 de MTB 235 (SO) en de MTB 240 uit de haven met de opdracht een konvooi, waarbij een groot koopvaardijschip, te onderscheppen. De weersomstandigheden waren slecht met onvoldoende zicht en de beide boten waren niet in staat het doel dichter dan tot 1.400 yards te naderen, doch niettemin werden om 21.27uur twee torpedo’s op het hoofddoel afgevuurd met onbekend resultaat. Doch volgens na de oorlog ontvangen Duitse gegevens zouden die avond de torpedobootjagers Z 37 en ZH 1 lichte schade hebben opgelopen. De ZH 1 was nota bene de in mei 1940 in Rotterdam door de bezetter in beslag genomen en bijna afgebouwde torpedobootjager Hr.Ms. Gerard Callenburgh. Geheel onwetend omtrent hun tegenstander hebben de mannen van de Nederlandse MTB dienst hiervoor toch wraak genomen. Overigens verdween deze torpedobootjager op 9 juni 1944 na een torpedotreffer en geschutvuur van geallieerde strijdkrachten in de nabijheid van Ile de Batz naar de bodem van Het Kanaal.
Het kon niet uitblijven of ook aan Nederlandse zijde zou een boot verloren gaan. In de avond van 17 mei 1944 verlieten om 21.20uur de MTB 202 (Ltz.2 Gerard A. Dogger), MTB 203 (Ltz.2 Guido W. Bendien), MTB 204 Ltz.2 Harry C. Jorissen), MTB 229 (Ltz.2 Bas de Vreede) en de MTB 231 (Ltz.2 Cor H. van Eeghen) met wegens ziekte van Hans Larive Hans Jorissen als SO, de haven met als opdracht grondmijnen te leggen in een geveegd kanaal van een Duits mijnenveld onder de Franse kust ten zuiden van Boulogne.
Om 22.42uur werd de East Bullock-boei bereikt waar gestopt werd om de MTB 231 gelegenheid te geven een defect aan haar stuurinrichting te verhelpen. Toen om 23.40uur bleek dat dit niet uit te voeren was werd de boot naar de basis teruggezonden, terwijl de overige boten hun weg naar de geplande mijnenlegpositie vervolgden. Om 01.15uur kwam de order zich gereed te maken om met het leggen van mijnen een aanvang te maken. De MTB 203 die wat achter was geraakt, nam het sein op als een order om met het leggen te beginnen en begon hiermee bij een vaart van 9 mijl met een interval van 27 seconden. Vijf minuten later begonnen ook de andere boten hun mijnen over boord te zetten. Om 01.23uur stootte de MTB 203 aan stuurboord achter op een mijn, vermoedelijk een losgeslagen Duitse drijvende mijn en begon na de explosie snel te zinken.
De matroos 2e klas G. Kehlenbrink trad in deze ogenblikken, hoewel zelf ernstig aan het hoofd gewond, zeer doortastend op. Aan zijn moedig optreden was het te danken dat drie mede opvarenden uit de motorkamer konden worden gered.
Nadat de andere boten zich zo snel mogelijk van hun mijnen hadden ontdaan, werd door Jorissen aan boord van de MTB 204 aan de overige boten opdracht gegeven zich op korte afstand terug te trekken vanwege het mijnengevaar, terwijl de MTB 204 zelf met de MTB 203 te hulp schoot door langszij te komen en de overlevenden over te nemen. Slechts het voorschip van de getroffen boot stak nog boven water uit. De reeds in het water liggende overlevenden werden eveneens opgepikt.
Terwijl men bezig was de laatste drenkelingen aan boord te nemen werd door walbatterijen het vuur geopend, waarbij twee aanslagen op ongeveer 300 meter ten oosten van de boot werden waargenomen. De Oudste Officier van de MTB 204, de Ltz.2 H. van Mastrigt, hoorde nog iemand in zee roepen en bedacht zich geen moment en sprong overboord om de drenkeling gedurende een kwartier bij te staan totdat ook hij kon worden gered.
Het mag een wonder worden genoemd dat het aantal slachtoffers onder deze omstandigheden niet groter was. De stoker-olieman A.F. Verbeek, die sedert de indienststelling aan boord had gezeten, ging met de boot ten onder, doch verder werd iedereen gered, zij het dat allen licht gewond waren. Met de overlevenden aan boord keerde de MTB 204 om 04.35uur weer op de basis terug, terwijl de twee andere boten bijna anderhalf uur later arriveerden.
Van de Staf kreeg men te horen dat het vijandelijke schip positief tot zinken was gebracht, hetgeen uit onderschepte Duitse radioberichten was opgevangen en waarin de kapitein als vermist werd opgegeven. Met het ochtendgloren werd op de nog buitengaats verblijvende Duitse schepen door Britse jachtvliegtuigen een aanval gedaan. De masten van het getorpedeerde schip staken boven water uit. Naast het verlies van de Madali verloren de Duitsers ook nog de Vorpostenboot V 1501 en de Juningen van 800 ton.
In de nu komende maanden vonden regelmatig korte schermutselingen plaats tussen de Coastal Forces en de Duitse zeestrijdkrachten.
Zo vertrokken in de avond van 25 oktober 1943 de MTB 235 (SO) en de MTB 240 uit de haven met de opdracht een konvooi, waarbij een groot koopvaardijschip, te onderscheppen. De weersomstandigheden waren slecht met onvoldoende zicht en de beide boten waren niet in staat het doel dichter dan tot 1.400 yards te naderen, doch niettemin werden om 21.27uur twee torpedo’s op het hoofddoel afgevuurd met onbekend resultaat. Doch volgens na de oorlog ontvangen Duitse gegevens zouden die avond de torpedobootjagers Z 37 en ZH 1 lichte schade hebben opgelopen. De ZH 1 was nota bene de in mei 1940 in Rotterdam door de bezetter in beslag genomen en bijna afgebouwde torpedobootjager Hr.Ms. Gerard Callenburgh. Geheel onwetend omtrent hun tegenstander hebben de mannen van de Nederlandse MTB dienst hiervoor toch wraak genomen. Overigens verdween deze torpedobootjager op 9 juni 1944 na een torpedotreffer en geschutvuur van geallieerde strijdkrachten in de nabijheid van Ile de Batz naar de bodem van Het Kanaal.
Het kon niet uitblijven of ook aan Nederlandse zijde zou een boot verloren gaan. In de avond van 17 mei 1944 verlieten om 21.20uur de MTB 202 (Ltz.2 Gerard A. Dogger), MTB 203 (Ltz.2 Guido W. Bendien), MTB 204 Ltz.2 Harry C. Jorissen), MTB 229 (Ltz.2 Bas de Vreede) en de MTB 231 (Ltz.2 Cor H. van Eeghen) met wegens ziekte van Hans Larive Hans Jorissen als SO, de haven met als opdracht grondmijnen te leggen in een geveegd kanaal van een Duits mijnenveld onder de Franse kust ten zuiden van Boulogne.
Om 22.42uur werd de East Bullock-boei bereikt waar gestopt werd om de MTB 231 gelegenheid te geven een defect aan haar stuurinrichting te verhelpen. Toen om 23.40uur bleek dat dit niet uit te voeren was werd de boot naar de basis teruggezonden, terwijl de overige boten hun weg naar de geplande mijnenlegpositie vervolgden. Om 01.15uur kwam de order zich gereed te maken om met het leggen van mijnen een aanvang te maken. De MTB 203 die wat achter was geraakt, nam het sein op als een order om met het leggen te beginnen en begon hiermee bij een vaart van 9 mijl met een interval van 27 seconden. Vijf minuten later begonnen ook de andere boten hun mijnen over boord te zetten. Om 01.23uur stootte de MTB 203 aan stuurboord achter op een mijn, vermoedelijk een losgeslagen Duitse drijvende mijn en begon na de explosie snel te zinken.
De matroos 2e klas G. Kehlenbrink trad in deze ogenblikken, hoewel zelf ernstig aan het hoofd gewond, zeer doortastend op. Aan zijn moedig optreden was het te danken dat drie mede opvarenden uit de motorkamer konden worden gered.
Nadat de andere boten zich zo snel mogelijk van hun mijnen hadden ontdaan, werd door Jorissen aan boord van de MTB 204 aan de overige boten opdracht gegeven zich op korte afstand terug te trekken vanwege het mijnengevaar, terwijl de MTB 204 zelf met de MTB 203 te hulp schoot door langszij te komen en de overlevenden over te nemen. Slechts het voorschip van de getroffen boot stak nog boven water uit. De reeds in het water liggende overlevenden werden eveneens opgepikt.
Terwijl men bezig was de laatste drenkelingen aan boord te nemen werd door walbatterijen het vuur geopend, waarbij twee aanslagen op ongeveer 300 meter ten oosten van de boot werden waargenomen. De Oudste Officier van de MTB 204, de Ltz.2 H. van Mastrigt, hoorde nog iemand in zee roepen en bedacht zich geen moment en sprong overboord om de drenkeling gedurende een kwartier bij te staan totdat ook hij kon worden gered.
Het mag een wonder worden genoemd dat het aantal slachtoffers onder deze omstandigheden niet groter was. De stoker-olieman A.F. Verbeek, die sedert de indienststelling aan boord had gezeten, ging met de boot ten onder, doch verder werd iedereen gered, zij het dat allen licht gewond waren. Met de overlevenden aan boord keerde de MTB 204 om 04.35uur weer op de basis terug, terwijl de twee andere boten bijna anderhalf uur later arriveerden.
Hoewel de bemanningen van de MTB’s en MGB’s de vele voorbereidingen voor de invasie in Normandië van nabij hadden meegemaakt en van een zojuist uitgevoerde patrouille deel uitmaakten van de uitgebreide bescherming van het invasiegebied, kwam voor velen het bericht dat zojuist de eerste luchtlandingstroepen in Frankrijk waren geland toch nog als een verrassing. Slechts de commandanten waren, onder absolute geheimhouding, reeds enige weken betrokken bij het uitwerken van allerhande papieren die op de invasie betrekking hadden, terwijl de juiste datum van D-day hen pas kort tevoren was medegedeeld. Men was dan ook blij verrast toen kort hierop de eerste grote koopvaardijschepen Dover passeerden op weg naar het invasiegebied. Aan de aanval zelf hebben de Nederlandse boten slechts zijdelings meegedaan door het uit zee oppikken van neergestortte vliegers, doch waren wel regelmatig bij mijnenlegoperaties betrokken.
Helaas vielen in de nacht van 26 op 27 juli 1944 door een ongelukkig incident opnieuw twee slachtoffers te betreuren. De groep FN 4, bestaande uit de MTB 433 (Ltz.2 W.A. de Looze als SO), de MTB 418 (Ltz.2 H.L. Bommezijn) en de MTB 436 (Ltz.2 H. Pontier) verlieten om 21.30uur de haven met de opdracht op de Ridens Bank te patrouilleren.
Om 00.56uur ontving de Looze een vijandelijk plot van de wal, waarna met uiterst vermogen in noord-oostelijke richting werd gestoomd om dit te onderscheppen. Hoewel volgens de hierna ontvangen plots de interceptie om 01.10uur zou moeten plaats vinden, kon geen contact met de vijand worden verkregen, ook niet nadat enige lichtkogels waren afgeschoten. Wel had de groep even te voren het zog van gepasseerde vaartuigen gesignaleerd en besloten werd dit te volgen, waartoe hard bakboord uit in noordwestelijke richting gedraaid werd. Al spoedig werd op een afstand van ongeveer 1.750 meter radarcontact met de vijand gekregen die een zig-zag-koers bleek te sturen. Dit radarplot bleek om 01.25uur, toen een eigen Albacore-vliegtuig het terrein met lichtkogels verlichtte, te bestaan uit 5 E-boten. Zij kwamen echter over bakboord in zicht en draaiden onmiddellijk bakboord uit. Aangezien er niet voldoende tijd was om de formatie te wijzigen om voor de vijand over te lopen, besloot de Looze achter de E-boten langs te lopen om zodoende het vuur van de gehele groep op de vijand te kunnen brengen. Dit werd twee minuten later geopend en al spoedig konden de eerste treffers worden waargenomen, onder meer door de MTB 418 op de 5e E-boot en door de MTB 436 op de 1e en 2e E-boot.
Het was wel een ongelukkige omstandigheid dat door deze manoeuvre de groep FN 4 in een positie kwam die gelegen was tussen de vijand en de nabij patrouillerende groep FN 3, welke groep eveneens order had gekregen het plot te onderscheppen. Van deze groep FN 3 maakte de Britse torpedobootjager HMS Obedient deel uit welke de groep MTB’s per abuis voor E-boten aanzag en opende onmiddellijk het vuur dat voornamelijk op de MTB 418 werd geconcentreerd, waarschijnlijk omdat deze boot geen IFF (Identification Friend or Foe) aan boord had. Om 01.35uur sloeg op deze boot een 12cm granaat in op het dieptebomrek no.1 aan stuurboord, waarbij aan die zijde de rekken 1 en 2 uiteen gerukt werden en de korporaal konstabel J.Th. van Briemen door een scherf van een dieptebom op slag werd gedood.
Aan boord van de MTB 418 kwam tot overmaat van ramp nog een ongeluk met dodelijke afloop voor. Tijdens de beschieting van de E-boten was namelijk bij de 40mm mitrailleur een weigering opgetreden en tijdens het opheffen hiervan werd de matroos 1e klas M. Pronk zwaar gewond.
Met alle mogelijke middelen werd intussen aan HMS Obedient geprobeert duidelijk te maken dat zij bezig was haar eigen schepen te beschieten, waarna de jager om 01.38uur het vuren staakte. Tegelijkertijd verloren de MTB’s het contact met de vijand die zich achter een nevelscherm terugtrok.
Ook de FN 4 groep trok zich terug op de East Bullock-boei. Terwijl de MTB 418 het dek klaarde en de gewonde verzorging gaf, begaven de MTB’s 433 en 436 zich opnieuw naar de patrouillepositie. Hierbij sloot op bevel van Vice-Admiral Dover de MTB 418 aan nadat matroos 1 Pronk om 02.19uur aan bloedverlies was overleden. Op het patrouilleterrein werd echter niets meer van de vijand vernomen, waarop werd teruggekeerd naar de basis in Dover waar om 06.25uur werd afgemeerd en de gesneuvelden werden afgegeven.
Dan, op 3 september 1944, ontvangt de commandant van de Nederlandse MTB dienst, de Ltz.1 E.H. Larive, per telefoon bericht van de CMR in Londen het bericht dat 180 man van het personeel moet worden afgestaan voor het samenstellen van havendetachementen voor bevrijd Nederland. In verband hiermee moeten alle boten uit dienst worden gesteld. Een dag later wordt van de Admiralty het volgende bericht ontvangen:
…”Their Lordships are particularly impressed with the recent fine work carried out by Coastal Force craft off the coasts of France and the Low Countries, and congratulated not only the crews themselves but also those concerned with the direction and administration of the crafts. Their efforts have contributed largely to the success of operations in France”…
Vanaf 5 september 1944 werden de acht Nederlandse MTB’s in Dover in dienst opgelegd, waarbij een kernbemanning onder commando van Ltz.2 Jhr. H. de Jonge van Ellemeet achterbleef met de opdracht het nodige onderhoud aan de boten te geven. Hierbij werd als eis gesteld dat zonodig vier boten binnen twee dagen en vier boten binnen zeven dagen vaargereed moesten kunnen worden gemaakt. Bij de Nederlandse marineleiding bestond namelijk het voornemen om de boten, zodra de bevrijding van Nederland een feit zou zijn, in eerste instantie te gebruiken voor patrouille- en commu-nicatiediensten op de Westerschelde en later ook op andere Nederlandse binnenwateren.
Vrij spoedig bleek dat Dover als basis voor de Coastal Forces zou worden opgeheven en dat de Nederlandse MTB’s dus naar een andere basis moesten worden overgebracht. Uit een rapport van 17 oktober 1944 van de commandant van de MTB’s bleek, dat de materiële toestand van de MTB’s ongunstig was (de gemiddelde leeftijd lag op 2½ jaar) en dat, gezien het weinige personeel een behoorlijke conservatie hiervan onmogelijk was. Ook vermeldde Larive dat de Nederlandse flottielje uit boten van verschillende types bestond, namelijk Scott Paine-, twee Samuel White- en vijf Vosperboten hetgeen ten opzichte van een eventueel op te richten basis in Nederland moeilijkheden zou geven met het oog op reserve-onderdelen. In verband met de te nemen maatregelen informeerde de Britse Admiraliteit op welke wijze de boten in de naaste toekomst moesten worden opgelegd, namelijk:
in “maintenance at short notice”;
opleggen.
Om 00.56uur ontving de Looze een vijandelijk plot van de wal, waarna met uiterst vermogen in noord-oostelijke richting werd gestoomd om dit te onderscheppen. Hoewel volgens de hierna ontvangen plots de interceptie om 01.10uur zou moeten plaats vinden, kon geen contact met de vijand worden verkregen, ook niet nadat enige lichtkogels waren afgeschoten. Wel had de groep even te voren het zog van gepasseerde vaartuigen gesignaleerd en besloten werd dit te volgen, waartoe hard bakboord uit in noordwestelijke richting gedraaid werd. Al spoedig werd op een afstand van ongeveer 1.750 meter radarcontact met de vijand gekregen die een zig-zag-koers bleek te sturen. Dit radarplot bleek om 01.25uur, toen een eigen Albacore-vliegtuig het terrein met lichtkogels verlichtte, te bestaan uit 5 E-boten. Zij kwamen echter over bakboord in zicht en draaiden onmiddellijk bakboord uit. Aangezien er niet voldoende tijd was om de formatie te wijzigen om voor de vijand over te lopen, besloot de Looze achter de E-boten langs te lopen om zodoende het vuur van de gehele groep op de vijand te kunnen brengen. Dit werd twee minuten later geopend en al spoedig konden de eerste treffers worden waargenomen, onder meer door de MTB 418 op de 5e E-boot en door de MTB 436 op de 1e en 2e E-boot.
Het was wel een ongelukkige omstandigheid dat door deze manoeuvre de groep FN 4 in een positie kwam die gelegen was tussen de vijand en de nabij patrouillerende groep FN 3, welke groep eveneens order had gekregen het plot te onderscheppen. Van deze groep FN 3 maakte de Britse torpedobootjager HMS Obedient deel uit welke de groep MTB’s per abuis voor E-boten aanzag en opende onmiddellijk het vuur dat voornamelijk op de MTB 418 werd geconcentreerd, waarschijnlijk omdat deze boot geen IFF (Identification Friend or Foe) aan boord had. Om 01.35uur sloeg op deze boot een 12cm granaat in op het dieptebomrek no.1 aan stuurboord, waarbij aan die zijde de rekken 1 en 2 uiteen gerukt werden en de korporaal konstabel J.Th. van Briemen door een scherf van een dieptebom op slag werd gedood.
Aan boord van de MTB 418 kwam tot overmaat van ramp nog een ongeluk met dodelijke afloop voor. Tijdens de beschieting van de E-boten was namelijk bij de 40mm mitrailleur een weigering opgetreden en tijdens het opheffen hiervan werd de matroos 1e klas M. Pronk zwaar gewond.
Met alle mogelijke middelen werd intussen aan HMS Obedient geprobeert duidelijk te maken dat zij bezig was haar eigen schepen te beschieten, waarna de jager om 01.38uur het vuren staakte. Tegelijkertijd verloren de MTB’s het contact met de vijand die zich achter een nevelscherm terugtrok.
Ook de FN 4 groep trok zich terug op de East Bullock-boei. Terwijl de MTB 418 het dek klaarde en de gewonde verzorging gaf, begaven de MTB’s 433 en 436 zich opnieuw naar de patrouillepositie. Hierbij sloot op bevel van Vice-Admiral Dover de MTB 418 aan nadat matroos 1 Pronk om 02.19uur aan bloedverlies was overleden. Op het patrouilleterrein werd echter niets meer van de vijand vernomen, waarop werd teruggekeerd naar de basis in Dover waar om 06.25uur werd afgemeerd en de gesneuvelden werden afgegeven.
Dan, op 3 september 1944, ontvangt de commandant van de Nederlandse MTB dienst, de Ltz.1 E.H. Larive, per telefoon bericht van de CMR in Londen het bericht dat 180 man van het personeel moet worden afgestaan voor het samenstellen van havendetachementen voor bevrijd Nederland. In verband hiermee moeten alle boten uit dienst worden gesteld. Een dag later wordt van de Admiralty het volgende bericht ontvangen:
…”Their Lordships are particularly impressed with the recent fine work carried out by Coastal Force craft off the coasts of France and the Low Countries, and congratulated not only the crews themselves but also those concerned with the direction and administration of the crafts. Their efforts have contributed largely to the success of operations in France”…
Vanaf 5 september 1944 werden de acht Nederlandse MTB’s in Dover in dienst opgelegd, waarbij een kernbemanning onder commando van Ltz.2 Jhr. H. de Jonge van Ellemeet achterbleef met de opdracht het nodige onderhoud aan de boten te geven. Hierbij werd als eis gesteld dat zonodig vier boten binnen twee dagen en vier boten binnen zeven dagen vaargereed moesten kunnen worden gemaakt. Bij de Nederlandse marineleiding bestond namelijk het voornemen om de boten, zodra de bevrijding van Nederland een feit zou zijn, in eerste instantie te gebruiken voor patrouille- en commu-nicatiediensten op de Westerschelde en later ook op andere Nederlandse binnenwateren.
Vrij spoedig bleek dat Dover als basis voor de Coastal Forces zou worden opgeheven en dat de Nederlandse MTB’s dus naar een andere basis moesten worden overgebracht. Uit een rapport van 17 oktober 1944 van de commandant van de MTB’s bleek, dat de materiële toestand van de MTB’s ongunstig was (de gemiddelde leeftijd lag op 2½ jaar) en dat, gezien het weinige personeel een behoorlijke conservatie hiervan onmogelijk was. Ook vermeldde Larive dat de Nederlandse flottielje uit boten van verschillende types bestond, namelijk Scott Paine-, twee Samuel White- en vijf Vosperboten hetgeen ten opzichte van een eventueel op te richten basis in Nederland moeilijkheden zou geven met het oog op reserve-onderdelen. In verband met de te nemen maatregelen informeerde de Britse Admiraliteit op welke wijze de boten in de naaste toekomst moesten worden opgelegd, namelijk:
in “maintenance at short notice”;
opleggen.
Intussen had de Nederlandse marineleiding besloten om, daar het nog zeer dubieus was of de MTB’s geschikt zouden zijn voor de diensten die ervan verlangd werden, te pogen om van de Amerikaanse regering een achttal Coast Guard Cutters, die gebruikt waren bij de operatie “Overlord” en die daar niet langer nodig waren, ter beschikking te krijgen. In afwachting van de uitslag bleven de MTB’s voorlopig in Dover in onderhoud.
Op 31oktober 1944 vroeg de CZMNED bij een nota aan de BDZ nog een 21-tal cutters aan voor bewakingsdiensten op de rivieren (4 stuks), Zeeuwse- en Zuidhollandse wateren (behalve de Wester-schelde) 4 stuks, het IJsselmeer (3 stuks), de noordelijke zeegaten (4 stuks) en 6 stuks in reserve.
Inmiddels was uit de Verenigde Staten bericht gekomen dat de acht aangevraagde cutters niet konden worden verstrekt en hiermee was het vraagstuk der cutters geheel van de baan. Blijkbaar was het vraagstuk over het gebruik van de MTB’s in Nederland ook van de baan, hetgeen blijkt uit een schrijven van 16 november van de Dutch Naval Liaison Officer aan de PNLO.
Slechts twee MTB’s werden door de Nederlandse marine-autoriteiten aangewezen voor diensten op de Westerschelde en hiervoor de MTB 433 (British Power Boat Co. Ltd.) en de MTB 229 (Vosper Boat Ltd.) aangewezen. Ondanks het feit dat deze twee boten van een verschillend type waren, was de keus toch hierop gevallen aangezien beide boten onlangs modern waren uitgerust en zich in goede staat bevonden. Verder beschikten zij over een zeer moderne bewapening, in het bijzonder tegen luchtdoelen. De motoren waren praktisch zonder draaiuren sinds hun laatste onderhoudsbeurt.
Begin november 1944 werden de beide boten weer in dienst gesteld. De MTB 229 onder bevel van Ltz.2 H. van Mastrigt en de MTB 433 onder bevel van Ltz.2 KMR sd F.W. Lambrechtsen, waarna zij op 20 november via Ostende naar Terneuzen vertrokken. De MTB 433 , die in Ostende op een onder-water liggend wrak stootte, moest voor reparatie terug naar Engeland, doch arriveerde daarna op 26 november eveneens in Terneuzen. Beide boten hebben tot hun uitdienststelling op de Westerschelde communicatiediensten verricht.
De MTB 433 is van 11 februari tot 12 april 1945 voor reparatie naar Engeland teruggegaan, terwijl de boot in de perioden van 16 mei tot 19 juni en van 29 juli tot 13 augustus 1945 in reparatie is geweest op de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen. Daarna werd van 15 tot 25 augustus deelgenomen aan de vlootweek in Rotterdam en van 8 tot 27 september was de boot in Den Helder gestationeerd, doch keerde hierna naar Vlissingen terug voor reparatie en onderhoud.
Op 31 oktober 1945 werd besloten de boot met een kernbemanning op te leggen en werd begonnen met het afgeven van de inventaris. Vervolgens werd Hr.Ms. MTB 433 op 6 november 1945 uit dienst gesteld en de bemanning overgeplaatst naar de Naval Party 3007 te Vlissingen. Hierop werd de boot bij de Rijkswerf te Willemsoord verbouwd tot torpedovolgboot en kreeg de naam Hr.Ms. Jachthond. In 1955 werd de boot definitief uit de sterkte afgevoerd.
De MTB 229 heeft meer dienst gedaan dan de andere boot; zij verbleef van 14 april tot 8 mei 1945 op de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen voor reparatie en onderhoud. Overigens heeft zij vrijwel onafgebroken op de Westerschelde communicatiediensten verricht. Van 4 tot 15 juni werden in Terneuzen nog enkele reparatiewerkzaamheden verricht, doch op deze datum werd begonnen met het afgeven van de inventaris. Op 19 juni vertrok de boot naar Vlissingen waar, na het afgeven van verschillende onderdelen, Hr.Ms. MTB 229 op 22 juni 1945 uit dienst werd gesteld. In april 1946 werd de boot naar Den Helder overgebracht en op 1 juli 1946 officieel uit de sterkte afgevoerd en in september 1948 verkocht.
De overige MTB’s, met name de MTB 202, 204, 231, 235, 236 en 240 bleven tot half november 1944 in dienst opgelegd. Inmiddels was met de Britse Admiralty tot overeenstemming gekomen dat de bruikbare uitrustings- en inventaris artikelen van deze zes boten bij de Britse marinemagazijnen konden worden teruggestort. Aangezien de boten door de Nederlandse regering waren aangekocht, betekende dit, dat de waarde van de goederen op het bedrag van aankoop in mindering zou worden gebracht.
In de periode van medio november tot medio december 1944 zijn deze zes boten naar Portland over-gevaren waar nagenoeg de gehele inventaris, waaronder ook goederen die vroeger onder “los en vast” werden gerekend, werden gestort. Op het terrein van HM Dockyard te Portland werden helaas enkele goederen ontvreemd, waaronder de scheepsjournalen van de MTB 240. Vanuit Portland zijn de boten op eigen kracht naar Poole Harbour overgebracht, waar de laatste hand aan het sloopwerk werd gelegd. De motoren, de benzinetanks en alle sloopbare hulpwerktuigen zijn daar losgenomen en gestort.
Tot zover strekte zich de bemoeienis uit van de officieren en manschappen van de Nederlandse MTB dienst in het Verenigd Koninkrijk die met de afwikkeling van deze dienst waren belast. Het uiteindelijke slot van dit drama heeft geen Nederlander ooit aanschouwd. De ledige rompen zijn in enkele van de talrijke kreken van de grote baai van Poole gesleept waar zij aan een rottingsproces werden overge-leverd. Het detachement, bestemd voor het afwikkelen van de Nederlandse MTB dienst werd op 14 december 1944 te Dover opgeheven.
Op 31oktober 1944 vroeg de CZMNED bij een nota aan de BDZ nog een 21-tal cutters aan voor bewakingsdiensten op de rivieren (4 stuks), Zeeuwse- en Zuidhollandse wateren (behalve de Wester-schelde) 4 stuks, het IJsselmeer (3 stuks), de noordelijke zeegaten (4 stuks) en 6 stuks in reserve.
Inmiddels was uit de Verenigde Staten bericht gekomen dat de acht aangevraagde cutters niet konden worden verstrekt en hiermee was het vraagstuk der cutters geheel van de baan. Blijkbaar was het vraagstuk over het gebruik van de MTB’s in Nederland ook van de baan, hetgeen blijkt uit een schrijven van 16 november van de Dutch Naval Liaison Officer aan de PNLO.
Slechts twee MTB’s werden door de Nederlandse marine-autoriteiten aangewezen voor diensten op de Westerschelde en hiervoor de MTB 433 (British Power Boat Co. Ltd.) en de MTB 229 (Vosper Boat Ltd.) aangewezen. Ondanks het feit dat deze twee boten van een verschillend type waren, was de keus toch hierop gevallen aangezien beide boten onlangs modern waren uitgerust en zich in goede staat bevonden. Verder beschikten zij over een zeer moderne bewapening, in het bijzonder tegen luchtdoelen. De motoren waren praktisch zonder draaiuren sinds hun laatste onderhoudsbeurt.
Begin november 1944 werden de beide boten weer in dienst gesteld. De MTB 229 onder bevel van Ltz.2 H. van Mastrigt en de MTB 433 onder bevel van Ltz.2 KMR sd F.W. Lambrechtsen, waarna zij op 20 november via Ostende naar Terneuzen vertrokken. De MTB 433 , die in Ostende op een onder-water liggend wrak stootte, moest voor reparatie terug naar Engeland, doch arriveerde daarna op 26 november eveneens in Terneuzen. Beide boten hebben tot hun uitdienststelling op de Westerschelde communicatiediensten verricht.
De MTB 433 is van 11 februari tot 12 april 1945 voor reparatie naar Engeland teruggegaan, terwijl de boot in de perioden van 16 mei tot 19 juni en van 29 juli tot 13 augustus 1945 in reparatie is geweest op de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen. Daarna werd van 15 tot 25 augustus deelgenomen aan de vlootweek in Rotterdam en van 8 tot 27 september was de boot in Den Helder gestationeerd, doch keerde hierna naar Vlissingen terug voor reparatie en onderhoud.
Op 31 oktober 1945 werd besloten de boot met een kernbemanning op te leggen en werd begonnen met het afgeven van de inventaris. Vervolgens werd Hr.Ms. MTB 433 op 6 november 1945 uit dienst gesteld en de bemanning overgeplaatst naar de Naval Party 3007 te Vlissingen. Hierop werd de boot bij de Rijkswerf te Willemsoord verbouwd tot torpedovolgboot en kreeg de naam Hr.Ms. Jachthond. In 1955 werd de boot definitief uit de sterkte afgevoerd.
De MTB 229 heeft meer dienst gedaan dan de andere boot; zij verbleef van 14 april tot 8 mei 1945 op de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen voor reparatie en onderhoud. Overigens heeft zij vrijwel onafgebroken op de Westerschelde communicatiediensten verricht. Van 4 tot 15 juni werden in Terneuzen nog enkele reparatiewerkzaamheden verricht, doch op deze datum werd begonnen met het afgeven van de inventaris. Op 19 juni vertrok de boot naar Vlissingen waar, na het afgeven van verschillende onderdelen, Hr.Ms. MTB 229 op 22 juni 1945 uit dienst werd gesteld. In april 1946 werd de boot naar Den Helder overgebracht en op 1 juli 1946 officieel uit de sterkte afgevoerd en in september 1948 verkocht.
De overige MTB’s, met name de MTB 202, 204, 231, 235, 236 en 240 bleven tot half november 1944 in dienst opgelegd. Inmiddels was met de Britse Admiralty tot overeenstemming gekomen dat de bruikbare uitrustings- en inventaris artikelen van deze zes boten bij de Britse marinemagazijnen konden worden teruggestort. Aangezien de boten door de Nederlandse regering waren aangekocht, betekende dit, dat de waarde van de goederen op het bedrag van aankoop in mindering zou worden gebracht.
In de periode van medio november tot medio december 1944 zijn deze zes boten naar Portland over-gevaren waar nagenoeg de gehele inventaris, waaronder ook goederen die vroeger onder “los en vast” werden gerekend, werden gestort. Op het terrein van HM Dockyard te Portland werden helaas enkele goederen ontvreemd, waaronder de scheepsjournalen van de MTB 240. Vanuit Portland zijn de boten op eigen kracht naar Poole Harbour overgebracht, waar de laatste hand aan het sloopwerk werd gelegd. De motoren, de benzinetanks en alle sloopbare hulpwerktuigen zijn daar losgenomen en gestort.
Tot zover strekte zich de bemoeienis uit van de officieren en manschappen van de Nederlandse MTB dienst in het Verenigd Koninkrijk die met de afwikkeling van deze dienst waren belast. Het uiteindelijke slot van dit drama heeft geen Nederlander ooit aanschouwd. De ledige rompen zijn in enkele van de talrijke kreken van de grote baai van Poole gesleept waar zij aan een rottingsproces werden overge-leverd. Het detachement, bestemd voor het afwikkelen van de Nederlandse MTB dienst werd op 14 december 1944 te Dover opgeheven.
Ter afsluiting van dit overzicht resteert nog enkele verrichtingen te omschrijven van de MTB’s of TM-boten in de Caraibische wateren. In feite waren deze boten bestemd voor Nederlands Oost Indië, doch na de inval van de Japanners is hier niets meer van terecht gekomen. Wel is nog overwogen de boten vanuit Australië in te zetten maar dit plan was niet uitvoerbaar.
Op pagina 13 en 14 is reeds vermeld hoe de eerste zes boten eind 1941 per koopvaardijschip in Curaçao terecht kwamen. Zes andere Canadese- en twee Higgins boten werden door eigen personeel via Miami, Cuba en Santo Domingo naar de Caraibische wateren overgevaren, hetgeen de lange reis over zee een bijzondere prestatie mag worden genoemd en niet zonder de nodige inspanningen en problemen verliep.
De voorlopige commandant van de MTB dienst te Curaçao was de Ltz.2 F. Steinmetz die vanuit Engeland was overgekomen en later werd afgelost door Ltz.1 P.A. Riedel die vanaf 1 september 1940 tot 4 maart 1942 commandant van de TM-boten te Soerabaja was geweest. Onder zijn leiding werden de laatste vier boten, de TM 30, 31, 32 en 33 uit Montreal opgehaald waar zij op 11 september 1942 van de Canadese werf werden overgenomen en in dienst gesteld, waarop vier dagen later aan de avontuurlijke reis naar Curaçao werd begonnen en waar de boten op 18 november arriveerden.
Het lag in de bedoeling steeds twee boten in Willemstad (buiten de Pontjesbrug) gereed te hebben, twee in Aruba en één of twee boten te Parera, hetgeen niet altijd lukte. De boten werden voornamelijk nabij de havens ingezet ter bescherming van konvooien. Voor het doel waarvoor de boten werden gebouwd waren zij nimmer ingezet, zij hadden namelijk hun hoofdwapen, de torpedo’s, niet aan boord. Wel zijn de boten voor hulpverlening en reddingsacties van verongelukte vliegers ingezet.
Zo werden in de nacht van 5 november 1942 op ongeveer tien mijl ten westen van Curaçao twee tankers uit een konvooi getorpedeerd waarbij de TM 23 en 24 uitstekend werk dezen. In het scheepsjournaal van de TM 23 werd de operatie als volgt omschreven:
…”Begonnen om 05.00uur met het oppikken van schipbreukelingen van beide schepen; waren hierbij genoodzaakt door een dikke olielaag te varen, waardoor de koeling der motoren storing vertoonde. Namen in totaal 69 man aan boord uit drie boten en vlotten en enkelen zo uit het water (olie). Om 05.15uur arriveerde de TM 24 uit Aruba, welke onmiddellijk begon met naar drenkelingen te zoeken. Stoomden langzaam langs de zinkende tanker op ± 10 meter afstand, doch zagen niemand meer aan dek. Achtten het niet doenlijk te dicht bij de brandende tanker te komen, aangezien de olie op het water in de nabijheid ook brandde en geregeld explosies gehoord werden van springende munitie.
Overlegden met de commandant van de TM 24, waarna deze bij de wrakken bleef, terwijl de TM 23 koers zette naar Willemstad met 35-mijls vaart. Voorzagen de zwaargewonden en verbranden van eerste hulp, voor zover dit uit de kleine voorraad mogelijk was, terwijl de bemanning haar gehele reservekleding afstond. Verzonden telegrammen naar CAFAC (Commander All Forces Aruba Curaçao) om doktershulp. Waren om 06.25uur binnen en lagen om 06.30uur gemeerd aan gouverne-mentssteiger. Hier werden de schipbreukelingen overgenomen door de marine-autoriteiten. Stoomden om 07.30uur naar Parera en begonnen de boot met benzine olievrij te maken. Werkten hieraan de gehele dag door”.
Dezelfde TM 23 zou op 19 februari 1943 de overlevenden van een in zee gestort vliegtuig uit zee oppikken. Bij een poging ook het vliegtuig te bergen, kwam de boot echter zelf in moeilijkheden omdat zij een tros in de schroef kreeg, waarop de sleepboot Mico en de TM 25 haar naar Willemstad sleepten.
Een bijzonder staaltje van doorzettingsvermogen leverde de Ltz.2 Jhr. H. de Jonge van Ellemeet met de TM 31, toen op 24 februari 1943 een Amerikaanse bommenwerper in zee stortte, doch nog juist haar positie had kunnen melden. Een uitgebreide zoekaktie leverde helaas geen resultaat op en na drie dagen werd de zoekaktie gestaakt. Ltz. Van Ellemeet liet dit drama echter niet los en na nog eens grondig de kaart te hebben bestudeerd en gerekend vroeg hij toestemming om nogmaals een bepaald gebied af te zoeken. En ditmaal met succes. Op 150 mijl ten noorden van Curaçao werden lichtseinen verkend en kort daarop kon de verheugende mededeling worden verzonden dat het vliegtuigwrak was gevonden en de gehele 6-koppige bemanning aan boord was genomen.
Nadat de nadagen van de MTB dienst in Curaçao tegen het einde van 1943 in zicht kwamen, werd in oktober van dat jaar door het Amerikaanse Departement van Marine te verstaan gegeven dat het instand houden van de MTB dienst van geen enkele betekenis meer was, waarna Admiraal Furstner geleidelijk aan begon met het opheffen van de dienst. Als gevolg hiervan werd in de eerste helft van december een groot deel van het personeel naar de MTB dienst naar Engeland overgeplaatst. In de zomer van 1944 gingen de TM 28 tot en met de TM 31 naar Engeland waar zij werden opgelegd, terwijl de TM 26 en 33 onder leiding van Ltz. Steinmetz naar Australië werden verscheept en zoals vermeld later bij de MLD terecht kwamen.
Op 4 juni 1944 werd de Ltz.1 P.A. Riedel als commandant van de reeds opgeheven MTB dienst te Curaçao opgevolgd door de Ltz.1 J.B. Kennema. Drie dagen hiervoor was ook de MTB bases Parera als zodanig opgeheven en omgedoopt in Marinebasis Parera.
Op pagina 13 en 14 is reeds vermeld hoe de eerste zes boten eind 1941 per koopvaardijschip in Curaçao terecht kwamen. Zes andere Canadese- en twee Higgins boten werden door eigen personeel via Miami, Cuba en Santo Domingo naar de Caraibische wateren overgevaren, hetgeen de lange reis over zee een bijzondere prestatie mag worden genoemd en niet zonder de nodige inspanningen en problemen verliep.
De voorlopige commandant van de MTB dienst te Curaçao was de Ltz.2 F. Steinmetz die vanuit Engeland was overgekomen en later werd afgelost door Ltz.1 P.A. Riedel die vanaf 1 september 1940 tot 4 maart 1942 commandant van de TM-boten te Soerabaja was geweest. Onder zijn leiding werden de laatste vier boten, de TM 30, 31, 32 en 33 uit Montreal opgehaald waar zij op 11 september 1942 van de Canadese werf werden overgenomen en in dienst gesteld, waarop vier dagen later aan de avontuurlijke reis naar Curaçao werd begonnen en waar de boten op 18 november arriveerden.
Het lag in de bedoeling steeds twee boten in Willemstad (buiten de Pontjesbrug) gereed te hebben, twee in Aruba en één of twee boten te Parera, hetgeen niet altijd lukte. De boten werden voornamelijk nabij de havens ingezet ter bescherming van konvooien. Voor het doel waarvoor de boten werden gebouwd waren zij nimmer ingezet, zij hadden namelijk hun hoofdwapen, de torpedo’s, niet aan boord. Wel zijn de boten voor hulpverlening en reddingsacties van verongelukte vliegers ingezet.
Zo werden in de nacht van 5 november 1942 op ongeveer tien mijl ten westen van Curaçao twee tankers uit een konvooi getorpedeerd waarbij de TM 23 en 24 uitstekend werk dezen. In het scheepsjournaal van de TM 23 werd de operatie als volgt omschreven:
…”Begonnen om 05.00uur met het oppikken van schipbreukelingen van beide schepen; waren hierbij genoodzaakt door een dikke olielaag te varen, waardoor de koeling der motoren storing vertoonde. Namen in totaal 69 man aan boord uit drie boten en vlotten en enkelen zo uit het water (olie). Om 05.15uur arriveerde de TM 24 uit Aruba, welke onmiddellijk begon met naar drenkelingen te zoeken. Stoomden langzaam langs de zinkende tanker op ± 10 meter afstand, doch zagen niemand meer aan dek. Achtten het niet doenlijk te dicht bij de brandende tanker te komen, aangezien de olie op het water in de nabijheid ook brandde en geregeld explosies gehoord werden van springende munitie.
Overlegden met de commandant van de TM 24, waarna deze bij de wrakken bleef, terwijl de TM 23 koers zette naar Willemstad met 35-mijls vaart. Voorzagen de zwaargewonden en verbranden van eerste hulp, voor zover dit uit de kleine voorraad mogelijk was, terwijl de bemanning haar gehele reservekleding afstond. Verzonden telegrammen naar CAFAC (Commander All Forces Aruba Curaçao) om doktershulp. Waren om 06.25uur binnen en lagen om 06.30uur gemeerd aan gouverne-mentssteiger. Hier werden de schipbreukelingen overgenomen door de marine-autoriteiten. Stoomden om 07.30uur naar Parera en begonnen de boot met benzine olievrij te maken. Werkten hieraan de gehele dag door”.
Dezelfde TM 23 zou op 19 februari 1943 de overlevenden van een in zee gestort vliegtuig uit zee oppikken. Bij een poging ook het vliegtuig te bergen, kwam de boot echter zelf in moeilijkheden omdat zij een tros in de schroef kreeg, waarop de sleepboot Mico en de TM 25 haar naar Willemstad sleepten.
Een bijzonder staaltje van doorzettingsvermogen leverde de Ltz.2 Jhr. H. de Jonge van Ellemeet met de TM 31, toen op 24 februari 1943 een Amerikaanse bommenwerper in zee stortte, doch nog juist haar positie had kunnen melden. Een uitgebreide zoekaktie leverde helaas geen resultaat op en na drie dagen werd de zoekaktie gestaakt. Ltz. Van Ellemeet liet dit drama echter niet los en na nog eens grondig de kaart te hebben bestudeerd en gerekend vroeg hij toestemming om nogmaals een bepaald gebied af te zoeken. En ditmaal met succes. Op 150 mijl ten noorden van Curaçao werden lichtseinen verkend en kort daarop kon de verheugende mededeling worden verzonden dat het vliegtuigwrak was gevonden en de gehele 6-koppige bemanning aan boord was genomen.
Nadat de nadagen van de MTB dienst in Curaçao tegen het einde van 1943 in zicht kwamen, werd in oktober van dat jaar door het Amerikaanse Departement van Marine te verstaan gegeven dat het instand houden van de MTB dienst van geen enkele betekenis meer was, waarna Admiraal Furstner geleidelijk aan begon met het opheffen van de dienst. Als gevolg hiervan werd in de eerste helft van december een groot deel van het personeel naar de MTB dienst naar Engeland overgeplaatst. In de zomer van 1944 gingen de TM 28 tot en met de TM 31 naar Engeland waar zij werden opgelegd, terwijl de TM 26 en 33 onder leiding van Ltz. Steinmetz naar Australië werden verscheept en zoals vermeld later bij de MLD terecht kwamen.
Op 4 juni 1944 werd de Ltz.1 P.A. Riedel als commandant van de reeds opgeheven MTB dienst te Curaçao opgevolgd door de Ltz.1 J.B. Kennema. Drie dagen hiervoor was ook de MTB bases Parera als zodanig opgeheven en omgedoopt in Marinebasis Parera.