Door K. Norel
De M.T.B. 38 is een motortorpedoboot van de Nederlandsche marine, een van de vele schepen, die de driekleur voeren en Hollandsche Jantjes aan boord hebben, maar nimmer nog in Nederland zijn geweest. Ze werden in oorlogstijd in Engeland of Amerika gebouwd. Dicht bij Holland kwamen ze echter wel. De duinen zijn vaak in het zicht als ze op vijandelijke schepen jagen. Voor Zondagszeilers, die van zachtjes spelevaren houden, is een M.T.B, zeer ongeschikt, want deze schuiten springen als bokken op de golven. Voor matrozen, die op een „lijn" gesteld zijn, deugen ze ook niet, want bij den dienst van de M.T.B.'s is men omtrent alle nachten in de weer, altijd in een „hurry up" de haven uit, dienstvaart loopen op de Noordzee en onder de kusten van de lage landen, en als je een mof in het vizier krijgt, jakkeren met topsnelheid van 45 mijlen in het uur, torpedeeren, schieten en beschoten worden, een hagelbui van kogels en granaten van twee kanten.
Jan Salie hoort op een M.T.B. niet thuis. Jan Courage echter wil niet liever.
Murk Ploegstra voelt zich op de 38 in zijn sas. Drie jaar heeft hij in Nederland verklungeld, zonder dat hij kans kreeg om naar Engeland te komen. Nu is hij er. Hij is matroos bij Harer Majesteits Marine. Als derde man staat hij in de machinekamer van de 38.
Een bescheiden post heeft hij als derden man op deze boot. Hij is feitelijk maar een hulpje van den sergeant-motordrijver en van den korporaal, die poetst en wrijft en soms wat smeert. Slechts een enkele maal, als de sergeant te kooi is, laat de korporaal hem wel eens aan de handles en de wielen, maar dat gebeurt uitsluitend als de schuit gewone dienstvaart loopt. Bij topsnelheid, als alles op zijn hoogste toeren draait, als de boot schudt en schokt van de kracht van de machines en hooren en zien je vergaat van het geweld van het water bij kop en kont, is het loopend werk voor Murk taboe, en heelemaal is dat het geval in het gevecht, wanneer er ieder oogenblik hard aangetrokken en daarop weer gestopt moet worden, en de snelheid als een klok moet kloppen op de seinen van den commandant. Dan staat Murk terzijde. Dan voelt hij zich, als ieder ander hard moet werken en ondergang of overwinning balanceeren als op de snede van een scheermes, een overbodig wezen. Desniettemin houdt Murk van de machine van de 38. Wat een kar! Vierkant anders, deze motor, dan het oude beestje in het binnenbootje, waarop hij drie jaar heeft gevaren van Groningen op Amsterdam.
Dat was een hoestend, kuchend motortje, dat het vroeger, toen het nog op goede olie liep, wel redelijk had gedaan, maar altijd snip verkouden was, sinds er een generator achter stond en het met anthraciet gevoerd werd.
Elk uur had het een andere kuur. De motor weigerde bij voorkeur als ze een sluis wilden binnenvaren of met een stijven bries uit het Westen onder Lemmer zaten. Dan moest hals over kop het anker uit om niet aan lager wal te raken. Dit is een motor met een huid van koper en een hart van staal, die gromt en gonst en giert als hij op volle toeren loopt, waarvan elk klepje en elk schroefje leeft, en die nooit weigert, ook al wordt er alles van gevergd. De 38 loopt de haven uit en Murk, op dit uur vrij van wacht, steekt zijn hoofd uit den koekoek der machinekamer. De boot vaart in het zog van een heele file andere 'booten, die allemaal de rood-wit-blauwe vlag geheschen hebben. In Holland dacht je soms dat de tijd van het rood-wit-blauw voorbij was. Daar zag je enkel het hatelijke hakenkruis. Hier evenwel waait de Nederlandsche vlag op al de schepen der flottielje, en Murk ziet haar op heel vee! schepen meer, groote en kleine, koopvaarders en oorlogsschepen.
Binnen de pieren liep de 38 soepel, zooals een auto op een gladden weg. Op zee begint het bokje springen met de deining. Bij eiken buizer schuilt ze onder schuimend water, dat plenzend neerslaat over het heele schip. Murk schudt zich dan even als een natte hond — en slaat er overigens geen acht op. Waar zou de vaart vannacht naar toe gaan? Pal Oost is de koers. Dat gaat dus weer op Holland aan. 't Wordt kruisen langs de kust, van Zeeland af misschien tot aan den Helder toe. 't Wordt jacht op Je konvooien van de Duitschers.
De ondergaande zon staat boven Engeland. Murk ziet haar dalen. Maar de flottielje vaart zoo snel dat de kust uit het zicht is voor ze ondergaat, zoodat de zon, inplaats van achter Engeland te verdwijnen, in het water duikt. Bloedroode vlammen schieten naar den hemel. Een rosse weerschijn gloeit in zee. Het licht wijlt lang op het wijde water. Er komen gouden sterren aan de blauwe lucht, en nog is het licht op zee. Slechts is de rosse schijn verflauwd tot paarse en straks grijze strepen. Doch als de kust van Holland nadert is het toch volkomen nacht. Murk ziet de andere schepen der flottielje slechts als vage ruggen van helder schuim. Hun grijze huid is met de grijze zee versmolten. Het is een kalme vaart, voorzoover het althans op een M.T.B, ooit kalm kan wezen.
Een briesje uit het Zuiden doet een lichte deining loopen, die achterin zou moeten komen, maar door de vaart toch voorin komt en af en toe een buizer geeft. In de machinekamer is niet veel te doen. Het stalen hart klopt sterk. De motor drinkt zijn olie rustig. De sergeant zit bij de handles. Murk loopt de kleppen langs. De korporaal heeft rust in de kajuit. Een bel ringt. „Volle kracht vooruit!" gelast de telegraaf. De sergeant heeft reeds de hulpmotoren ingeschakeld. De korporaal komt aanstonds toegeschoten. Het davert en dreunt in de machinekamer. De boot schudt onder dit geweld en zij schiet voorwaarts als een paard, dat diep de sporen krijgt. Dit is een aanval. De boot schokt als een torpedo uit zijn buis springt. In de verte rommelt een explosie. Doch de kaatser krijgt ook den bal terug. Er ketsen harde tikken tegen het boord. Soms fluit een kogel dwars door de machinekamer. Een raampje in een patrijspoort vliegt in splinters. De 38 wordt met mitrailleurs beschoten. Er rommelen ontploffingen dichtbij. Granaten. Eén valt zoo dicht bij de 38 dat de boot door de explosie uit zee gelicht wordt om daarna weer omlaag te ploffen.
Jan Salie hoort op een M.T.B. niet thuis. Jan Courage echter wil niet liever.
Murk Ploegstra voelt zich op de 38 in zijn sas. Drie jaar heeft hij in Nederland verklungeld, zonder dat hij kans kreeg om naar Engeland te komen. Nu is hij er. Hij is matroos bij Harer Majesteits Marine. Als derde man staat hij in de machinekamer van de 38.
Een bescheiden post heeft hij als derden man op deze boot. Hij is feitelijk maar een hulpje van den sergeant-motordrijver en van den korporaal, die poetst en wrijft en soms wat smeert. Slechts een enkele maal, als de sergeant te kooi is, laat de korporaal hem wel eens aan de handles en de wielen, maar dat gebeurt uitsluitend als de schuit gewone dienstvaart loopt. Bij topsnelheid, als alles op zijn hoogste toeren draait, als de boot schudt en schokt van de kracht van de machines en hooren en zien je vergaat van het geweld van het water bij kop en kont, is het loopend werk voor Murk taboe, en heelemaal is dat het geval in het gevecht, wanneer er ieder oogenblik hard aangetrokken en daarop weer gestopt moet worden, en de snelheid als een klok moet kloppen op de seinen van den commandant. Dan staat Murk terzijde. Dan voelt hij zich, als ieder ander hard moet werken en ondergang of overwinning balanceeren als op de snede van een scheermes, een overbodig wezen. Desniettemin houdt Murk van de machine van de 38. Wat een kar! Vierkant anders, deze motor, dan het oude beestje in het binnenbootje, waarop hij drie jaar heeft gevaren van Groningen op Amsterdam.
Dat was een hoestend, kuchend motortje, dat het vroeger, toen het nog op goede olie liep, wel redelijk had gedaan, maar altijd snip verkouden was, sinds er een generator achter stond en het met anthraciet gevoerd werd.
Elk uur had het een andere kuur. De motor weigerde bij voorkeur als ze een sluis wilden binnenvaren of met een stijven bries uit het Westen onder Lemmer zaten. Dan moest hals over kop het anker uit om niet aan lager wal te raken. Dit is een motor met een huid van koper en een hart van staal, die gromt en gonst en giert als hij op volle toeren loopt, waarvan elk klepje en elk schroefje leeft, en die nooit weigert, ook al wordt er alles van gevergd. De 38 loopt de haven uit en Murk, op dit uur vrij van wacht, steekt zijn hoofd uit den koekoek der machinekamer. De boot vaart in het zog van een heele file andere 'booten, die allemaal de rood-wit-blauwe vlag geheschen hebben. In Holland dacht je soms dat de tijd van het rood-wit-blauw voorbij was. Daar zag je enkel het hatelijke hakenkruis. Hier evenwel waait de Nederlandsche vlag op al de schepen der flottielje, en Murk ziet haar op heel vee! schepen meer, groote en kleine, koopvaarders en oorlogsschepen.
Binnen de pieren liep de 38 soepel, zooals een auto op een gladden weg. Op zee begint het bokje springen met de deining. Bij eiken buizer schuilt ze onder schuimend water, dat plenzend neerslaat over het heele schip. Murk schudt zich dan even als een natte hond — en slaat er overigens geen acht op. Waar zou de vaart vannacht naar toe gaan? Pal Oost is de koers. Dat gaat dus weer op Holland aan. 't Wordt kruisen langs de kust, van Zeeland af misschien tot aan den Helder toe. 't Wordt jacht op Je konvooien van de Duitschers.
De ondergaande zon staat boven Engeland. Murk ziet haar dalen. Maar de flottielje vaart zoo snel dat de kust uit het zicht is voor ze ondergaat, zoodat de zon, inplaats van achter Engeland te verdwijnen, in het water duikt. Bloedroode vlammen schieten naar den hemel. Een rosse weerschijn gloeit in zee. Het licht wijlt lang op het wijde water. Er komen gouden sterren aan de blauwe lucht, en nog is het licht op zee. Slechts is de rosse schijn verflauwd tot paarse en straks grijze strepen. Doch als de kust van Holland nadert is het toch volkomen nacht. Murk ziet de andere schepen der flottielje slechts als vage ruggen van helder schuim. Hun grijze huid is met de grijze zee versmolten. Het is een kalme vaart, voorzoover het althans op een M.T.B, ooit kalm kan wezen.
Een briesje uit het Zuiden doet een lichte deining loopen, die achterin zou moeten komen, maar door de vaart toch voorin komt en af en toe een buizer geeft. In de machinekamer is niet veel te doen. Het stalen hart klopt sterk. De motor drinkt zijn olie rustig. De sergeant zit bij de handles. Murk loopt de kleppen langs. De korporaal heeft rust in de kajuit. Een bel ringt. „Volle kracht vooruit!" gelast de telegraaf. De sergeant heeft reeds de hulpmotoren ingeschakeld. De korporaal komt aanstonds toegeschoten. Het davert en dreunt in de machinekamer. De boot schudt onder dit geweld en zij schiet voorwaarts als een paard, dat diep de sporen krijgt. Dit is een aanval. De boot schokt als een torpedo uit zijn buis springt. In de verte rommelt een explosie. Doch de kaatser krijgt ook den bal terug. Er ketsen harde tikken tegen het boord. Soms fluit een kogel dwars door de machinekamer. Een raampje in een patrijspoort vliegt in splinters. De 38 wordt met mitrailleurs beschoten. Er rommelen ontploffingen dichtbij. Granaten. Eén valt zoo dicht bij de 38 dat de boot door de explosie uit zee gelicht wordt om daarna weer omlaag te ploffen.
De spanning in de machinekamer is weldra weer voorbij. Het schieten mindert. De granaten explodeeren verder weg. De snelle boot is haar belagers vlug ontloopen. Halve kracht kan zij nu varen. Maar weldra seint de telegraaf weer: „Volle kracht vooruit!"
De boot stormt voorwaarts met een vaart, die ijlings oploopt naar de 45 knoopen. Dit is een nieuwe aanval. Tijdens het gevecht hebben sergeant en korporaal geen oog van de machine af. Zij weten dat nu alles op den motor aankomt. Geen oogenblik van hapering mag er zijn. Murk staat terzijde. De leerling heeft slechts toe te zien, nu het spant. Maar elke zenuw in hem reageert. Weer springt er een torpedo uit haar buis ; weer maakt de boot een scherpen zwaai en rent zij weg; en weer hagelen de kogels en ontploffen de granaten bij de 38. Maar dezen keer ontkomt de boot niet zoo snel aan het vuur van haar tegenstander. Het blijft kogels regenen het schijnt zelfs of de bui steeds dichter wordt. Een lamp in de machinekamer slaat aan scherven. |
Langs de open deur naar de kajuit ziet Murk dat een gewonde weggedragen wordt. De sergeant probeert de snelheid nog hooger op te voeren, doch de kogels blijven hagelen. De 38 kan, naar het schijnt, haar aanvallers niet kwijt. „Ga jij eens kijken wat er loos is," zegt de sergeant tot Murk.
Hij gaat omhoog. De boot raast door de zee. In wolken schuim maakt ze een scherpen zwaai naar bakboord en schept daarna aan stuurboord water. Zigzaggend probeert ze het vuur van den vijand te ontwijken. Scherpe zoeklichtbundels zijn op het schip gericht. Soms, na een scherpe zwenking, laten ze even los. Maar snel grijpen ze de 38 weer. Het is prachtig, dat helle licht, kristalliseerend in het schuim, waarin de boot gehuld is. Maar het is verschrikkelijk tevens. „Snelbooten?" vraagt Murk. „Een heele serie," schreeuwt een matroos terug. „Van alle kanten krijgen we ze op ons dak." Murk brengt de mededeeling over. De sergeant fluit tusschen de tanden bij het bericht. Na gevechtscontact met schepen van elk ander type is het voor de vogelvlugge M.T.B.'s gemakkelijk zich aan den strijd te onttrekken, want zelfs torpedojagers kunnen ze ontloopen. Maar in snelbooten, de motor-torpedobooten van de Duitschers, hebben ze hun evenknie. Die laten zich niet afschudden. En nu er een overmacht is aan den Duitschen kant, wordt het een hachelijke strijd. Weer rikketikken de kogels tegen de wanden der machinekamer. Murk duikt instinctief omlaag, scherp luisterend of de motor niet getroffen wordt. Gelukkig! geen gerammel of geknars.
Wel evenwel een gil. De sergeant valt op den vloer. Een schotwond in den rug. De korporaal neemt onverwijld zijn plaats in. Tezamen met een dekmatroos draagt Murk den gewonde weg. Als hij terugkomt staat de korporaal te krimpen voor den motor. Hij is getroffen in zijn schouder. Ondanks de pijn probeert hij zijn werk vol te houden. Het gaat niet. In een flauwte zakt hij in elkaar. Nu staat Murk alleen in de machinekamer. Thans is hij verantwoordelijk voor den motor, verantwoordelijk voor het schip. Van hem hangt het nu voor een groot deel af of zij ontkomen. De motor doet het goed. Er is geen hapering of mankement. Murk smeert de assen en let op alle klepjes. De handels houdt hij in de hand om ze te verzetten, zoodra de telegraaf zou rinkelen. De commandant slaat een blik in de machinekamer. „Zou je het kunnen redden?" „Best meneer," antwoordt Murk trotsch. Een oogenblik daarna kijkt een matroos naar binnen. „Jö, we winnen. De moffen zakken af." Murk gloeit van vreugde. Dat is te danken aan zijn motor. Dat doet hij! Buiten schot zijn ze evenwel nog niet. Een nieuw salvo treft de boot. De kogels vliegen dwars door de machinekamer. De motor blijft echter ongeschonden en Murk ongedeerd. Hij klopt op het blanke staal van de machine, zooals een ruiter zijn paard goedkeurend op den hals klopt: „Je doet het best, m'n jongen!" Weer knetteren er schoten. En nu knarst en knerpt het plotseling verschrikkelijk in de machinekamer. Het scheurt Murk door de ooren. Een kogel is door het loopend werk gevlogen. De motor slaat met schrille schokken af. Met een vaal gezicht, en handen bevend van den schrik, onderzoekt Murk de machine.
Hij gaat omhoog. De boot raast door de zee. In wolken schuim maakt ze een scherpen zwaai naar bakboord en schept daarna aan stuurboord water. Zigzaggend probeert ze het vuur van den vijand te ontwijken. Scherpe zoeklichtbundels zijn op het schip gericht. Soms, na een scherpe zwenking, laten ze even los. Maar snel grijpen ze de 38 weer. Het is prachtig, dat helle licht, kristalliseerend in het schuim, waarin de boot gehuld is. Maar het is verschrikkelijk tevens. „Snelbooten?" vraagt Murk. „Een heele serie," schreeuwt een matroos terug. „Van alle kanten krijgen we ze op ons dak." Murk brengt de mededeeling over. De sergeant fluit tusschen de tanden bij het bericht. Na gevechtscontact met schepen van elk ander type is het voor de vogelvlugge M.T.B.'s gemakkelijk zich aan den strijd te onttrekken, want zelfs torpedojagers kunnen ze ontloopen. Maar in snelbooten, de motor-torpedobooten van de Duitschers, hebben ze hun evenknie. Die laten zich niet afschudden. En nu er een overmacht is aan den Duitschen kant, wordt het een hachelijke strijd. Weer rikketikken de kogels tegen de wanden der machinekamer. Murk duikt instinctief omlaag, scherp luisterend of de motor niet getroffen wordt. Gelukkig! geen gerammel of geknars.
Wel evenwel een gil. De sergeant valt op den vloer. Een schotwond in den rug. De korporaal neemt onverwijld zijn plaats in. Tezamen met een dekmatroos draagt Murk den gewonde weg. Als hij terugkomt staat de korporaal te krimpen voor den motor. Hij is getroffen in zijn schouder. Ondanks de pijn probeert hij zijn werk vol te houden. Het gaat niet. In een flauwte zakt hij in elkaar. Nu staat Murk alleen in de machinekamer. Thans is hij verantwoordelijk voor den motor, verantwoordelijk voor het schip. Van hem hangt het nu voor een groot deel af of zij ontkomen. De motor doet het goed. Er is geen hapering of mankement. Murk smeert de assen en let op alle klepjes. De handels houdt hij in de hand om ze te verzetten, zoodra de telegraaf zou rinkelen. De commandant slaat een blik in de machinekamer. „Zou je het kunnen redden?" „Best meneer," antwoordt Murk trotsch. Een oogenblik daarna kijkt een matroos naar binnen. „Jö, we winnen. De moffen zakken af." Murk gloeit van vreugde. Dat is te danken aan zijn motor. Dat doet hij! Buiten schot zijn ze evenwel nog niet. Een nieuw salvo treft de boot. De kogels vliegen dwars door de machinekamer. De motor blijft echter ongeschonden en Murk ongedeerd. Hij klopt op het blanke staal van de machine, zooals een ruiter zijn paard goedkeurend op den hals klopt: „Je doet het best, m'n jongen!" Weer knetteren er schoten. En nu knarst en knerpt het plotseling verschrikkelijk in de machinekamer. Het scheurt Murk door de ooren. Een kogel is door het loopend werk gevlogen. De motor slaat met schrille schokken af. Met een vaal gezicht, en handen bevend van den schrik, onderzoekt Murk de machine.
Een kamrad en een pal zijn stukgeschoten. Hij kijkt in de reserve-kast. Er zijn vervangingsonderdeelen. Maar eer de gebrokene verwijderd zijn en de nieuwe ingezet, en eer de motor dan weer loopt!
De commandant komt kijken. „Kun je het klaren?" „Ja meneer," antwoordt hij resoluut. Snel en zeker slaat hij den schroefsleutel om de moeren. Met kracht drukt hij den hefboom aan. De moer zit vast doordat een stang verbogen is. Nieuwe tegenslag. Eerst moet die stang weer worden recht gebogen. Het knettert en het knalt op dek. De vijand dringt sterk op. „Heb je den boel haast klaar?" vraagt een matroos met zijn hoofd in de machinekamer. Murk scheldt den kerel weg. Wanneer de deur weer opengaat trapt hij hem razend dicht. Doch dezen keer is het de commandant. Met een vuurrood hoofd, aan iedere haar een druppel zweet, laat Murk hem binnen. Doodongelukkig voelt hij zich, volstrekt buiten staat den motor ooit weer aan den gang te brengen, en thans geheel uit het lood geslagen, omdat hij den commandant tegen het hoofd gestooten heeft. Doch deze klopt hem goedsmoeds op den schouder: „Houd je kalm, jô, en overhaast je niet. Je speelt dit best klaar, zie ik. Wij zullen ons onderwijl die kerels wel van het lijf houden." Dan gaat hij weer naar boven. En Murk werkt. De verbogen stang buigt hij weer recht. Het kapotte kamrad en den afgebroken pal haalt hij uit de machine. Het gaat nu aardig goed. Maar hoe lang heeft het oponthoud al niet geduurd en hoe lang zal het nog duren eer de boel weer loopt? Hoe lang zullen zij het daarboven nog vol kunnen houden tegen de snel-booten, die met een hulpeloos ronddrijvend schip spelen als een kat met een verlamde muis? Murk zet het nieuwe kamrad op zijn plaats. Den pal ook. Hij schroeft de moeren aan. Het euvel is hersteld. Als nu de motor starten wil! Hij slaat aan. Contact! De machinekamer is op eenmaal vol van een daverend, vreugdevol geronk. Murk ziet het aan, terwijl zijn bezweet en vuil gezicht blaakt van voldoening. Doch dan ploft hij op zijn werkbank neer, doodop van doorgestane spanning. Hij kan niet meer. Maar de motor giert en gonst, en de boot springt van golf op golf. De 38 zal ontkomen! „'t Gaat best!" roept een matroos door het koekoeksgat. „Wij loopen uit." Nog daveren de ontploffingen van granaten en hoort Murk harde klappen van kogels op het dek. Hij staat nu weer voor de machine, regelt den olietoevoer en houdt de kleppen schoon. Opnieuw komt een matroos voor het koekoeksgat. „We zijn de moffen kwijt." Murk straalt van vreugde. Hij, matroos-stoker tweede klas, een blauwen Maandag slechts op de 38, heeft den boel weer aan den gang gekregen. Hij heeft de schuit gered.
*******************************