Hr.Ms. Abraham Crijnssen F 816
Bouwwerf : KMS Vlissingen
Op stapel : 25-10-78
Te water : 16-05-81
In dienst : 27-01-83
Naamsein : F 816
Hr.Ms. ABRAHAM
CRIJNSSEN. F 816.
Voor het achtste standaardfregat werd op 24 oktober 1978 bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen onder bouwnummer 357 de kiel gelegd. Kielleger was raadsadviseur Ir. J.F. Meijer in zijn functie van souschef nieuwbouw bij de directie materieel Koninklijke marine. De doopplechtigheid geschiedde op 16 mei 1981 en werd verricht door Mevr. M.K. Kool-van der Kooy, echtgenote van de directeur economisch beheer Koninklijke marine, die het schip Hr.Ms. Abraham Crijnssen doopte. Gelijktijdig werd ook Hr.Ms. Jan van Brakel gedoopt. Op 27 januari 1983 werd Hr.Ms. Abraham Crijnssen aan de vloot toegevoegd door middel van het indienststellen door Kltz. T.J.N. van der Voort die de vlag, geus en oorlogswimpel liet voorhijsen.
De eerste taak was het opwerken van schip en bemanning. Dit vond voornamelijk plaats in de Noorse wateren. Tussendoor fungeerde het schip als drijvende banenmarkt en bezocht onder meer Bergen, Hamburg en Newcastle. De commandant van het Fregattensquadron verklaarde het schip vervolgens oefengereed, hetgeen men meteen kon bewijzen tijdens de NAVO-oefening Bright Horizon. Op 18 mei volgde een varende ouderdag. Na een onderhoudsperiode volgde in de Oostzee de oefening Baltops en werd van 24 tot 27 juni een bezoek aan Lübeck gebracht. Na het zomerverlof werd aan de eskaderreis deelgenomen en op 13 september koers gezet naar de Middellandse Zee. Bezoeken werden gebracht aan Napels, Pireaus, Cagliari, Toulon, Barcelona, Valencia en Lissabon, waarna op 25 november in Den Helder werd teruggekeerd. Tijdens het bezoek aan Napels brachten 90 opvarenden een bezoek aan de Paus in Rome.
Voor het achtste standaardfregat werd op 24 oktober 1978 bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen onder bouwnummer 357 de kiel gelegd. Kielleger was raadsadviseur Ir. J.F. Meijer in zijn functie van souschef nieuwbouw bij de directie materieel Koninklijke marine. De doopplechtigheid geschiedde op 16 mei 1981 en werd verricht door Mevr. M.K. Kool-van der Kooy, echtgenote van de directeur economisch beheer Koninklijke marine, die het schip Hr.Ms. Abraham Crijnssen doopte. Gelijktijdig werd ook Hr.Ms. Jan van Brakel gedoopt. Op 27 januari 1983 werd Hr.Ms. Abraham Crijnssen aan de vloot toegevoegd door middel van het indienststellen door Kltz. T.J.N. van der Voort die de vlag, geus en oorlogswimpel liet voorhijsen.
De eerste taak was het opwerken van schip en bemanning. Dit vond voornamelijk plaats in de Noorse wateren. Tussendoor fungeerde het schip als drijvende banenmarkt en bezocht onder meer Bergen, Hamburg en Newcastle. De commandant van het Fregattensquadron verklaarde het schip vervolgens oefengereed, hetgeen men meteen kon bewijzen tijdens de NAVO-oefening Bright Horizon. Op 18 mei volgde een varende ouderdag. Na een onderhoudsperiode volgde in de Oostzee de oefening Baltops en werd van 24 tot 27 juni een bezoek aan Lübeck gebracht. Na het zomerverlof werd aan de eskaderreis deelgenomen en op 13 september koers gezet naar de Middellandse Zee. Bezoeken werden gebracht aan Napels, Pireaus, Cagliari, Toulon, Barcelona, Valencia en Lissabon, waarna op 25 november in Den Helder werd teruggekeerd. Tijdens het bezoek aan Napels brachten 90 opvarenden een bezoek aan de Paus in Rome.
Na het winterverlof werd op 3 januari 1984 naar zee
vertrokken om als schip van de wacht te dienen. Op 16 februari begon in dok VI
van de Rijkswerf het garantieonderhoud en op 14 maart werd naar de bouwwerf in
Vlissingen vertrokken voor het restant hiervan. Dit duurde tot 23 april en de
volgende dag werd naar zee vertrokken voor machinekamerbeproevingen en
stabilisatieproeven dat vier dagen duurde. In Den Helder liggend vonden
brandoefeningen plaats en op 7 mei op de rede een grootscheepse averijoefening.
Op 16 mei kreeg het schip opdracht een oostblok eskader te begeleiden dat het
schip bij de Shetland Eilanden bracht.
Met allerlei korte vaaropdrachten volgde een opwerkperiode die onder meer in Portland bij de FOST werd doorgebracht. Na het zomerverlof werd opgetreden als gastschip voor de Marine Voorlichting met een aantal vaardagen voor hoge autoriteiten. Midden oktober was men in Den Helder teruggekeerd van de functie van schip van de wacht en werden voorbereidingen getroffen om naar de Antillen te vertrekken. Dit gebeurde op 13 november toen een grote menigte familieleden de bemanning kwam uitzwaaien. Op 24 november werd Willemstad bereikt en de functie van stationsschip overgenomen.
Op 9 januari 1985 gingen in Willemstad de trossen los om het ruime sop te kiezen en met de regelmaat van de klok werd in internationaal verband geoefend en een aantal buitenlandse havens aangelopen. Na een drukke periode werd op 18 mei aan de thuisreis begonnen en na 205 dagen van huis te zijn geweest werden op 7 juni in aanwezigheid van vele familieleden de trossen in Den Helder belegd. Terwijl de bemanning met verlof ging lag het schip in dok VI van de Rijkswerf. Op 19 augustus vertrok het schip weer naar zee voor de functie van schip van de wacht, een vaardag voor Marine Voorlichting en het bijwonen van de vlootschouw tijdens de visserijdagen bij Katwijk.
Op 3 oktober werd een Russische onderzeebootjager gesignaleerd en na een korte achtervolging moest het schip terugkeren voor de volgende vaardag met gasten. Vanaf 28 oktober begon een oefening bij het Fregattensquadron en werd van 9 tot 15 november meegedaan aan de Joint Maritime Course 2/85 waarin werd bewezen dat men tegen een stootje kon. De gehele periode stond er windkracht 9 tot 11 maar de oefeningen gingen gewoon door. Begin december liep het schip weer de Helderse marinehaven binnen voor het verlof.
Na enkele dagen als schip van de wacht te hebben gediend lag het schip tot half februari 1986 binnen voor onderhoud. De ijsgang in de zeegaten zorgden bij bittere koude voor de nodige complicaties bij het navigeren. Begin maart kwam Prins Willem Alexander aan boord voor een stageperiode tot half april als toegevoegd officier van de wacht. Eind april onderging het schip een dokbeurt om de beschermkap van een schroefas te laten vervangen. Vervolgens werd bij het Fregattensquadron op de Noordzee doorgebracht en maakte het schip tijdens een zware storm een slagzij van 48 graden. Hierdoor vielen dieselgeneratoren uit en kon er gedurende 10 minuten niet met het roer worden gestuurd. Maar het element zeemanskunde was de situatie snel onder controle. Eenmaal terug in de haven werden voorbereidingen getroffen voor de reis naar de Verenigde Staten die op 16 juni begon. De oversteek nam 10 dagen in beslag waarbij onderweg olie werd geladen vanuit een Britse Marine tanker. De stad Albany, de hoofdstad van de staat New York, vierde haar 300-jarig bestaan en omdat de Nederlanders de grondleggers waren werd een Nederlands marineschip uitgenodigd. Het werd een week van feesten, recepties en radio en tv-opnamen. Op 3 juli kwam het schip in New York om de viering van de nationale feestdag mee te maken. Onder een stralende zon baande het schip zich een weg tussen de grote en kleine schepen naar haar ankerplaats, pal voor Manhatten. Hr.Ms. Abraham Crijnssen viel de eer te beurt om 21 saluutschoten aan president Reagan af te geven die dit vanaf het passerende slagschip USS Iowa afnam. Op 5 juli werd opgestoomd naar een van de pieren van Brooklyn waar ’s avonds een grote receptie aan boord werd gehouden. Op 9 juli ving de thuisreis aan en op 17 juli arriveerde men in Den Helder voor het zomerverlof.
Na enkele weken onderhoud werd aan de NAVO-oefening Northern Wedding deelgenomen en op 25 augustus werd Prins Willem Alexander weer aan boord geplaatst als toegevoegd officier van de wacht. Na einde oefening was het schip op 19 september weer in Den Helder. Na deelname aan een banenmarkt in Amsterdam werd op 20 oktober in een vliegende storm door de sluizen van IJmuiden geschut terwijl de bestelde sleepboten bezig waren een bulk-carrier van de Noorderpier af te houden. Zonder ook maar één krasje op te lopen werd ook deze hindernis genomen. Vervolgens oefende het schip in een JMC op een stormachtige Noord Atlantische Oceaan. Op 15 december meerde het schip na 153 vaardagen in Den Helder af.
Met allerlei korte vaaropdrachten volgde een opwerkperiode die onder meer in Portland bij de FOST werd doorgebracht. Na het zomerverlof werd opgetreden als gastschip voor de Marine Voorlichting met een aantal vaardagen voor hoge autoriteiten. Midden oktober was men in Den Helder teruggekeerd van de functie van schip van de wacht en werden voorbereidingen getroffen om naar de Antillen te vertrekken. Dit gebeurde op 13 november toen een grote menigte familieleden de bemanning kwam uitzwaaien. Op 24 november werd Willemstad bereikt en de functie van stationsschip overgenomen.
Op 9 januari 1985 gingen in Willemstad de trossen los om het ruime sop te kiezen en met de regelmaat van de klok werd in internationaal verband geoefend en een aantal buitenlandse havens aangelopen. Na een drukke periode werd op 18 mei aan de thuisreis begonnen en na 205 dagen van huis te zijn geweest werden op 7 juni in aanwezigheid van vele familieleden de trossen in Den Helder belegd. Terwijl de bemanning met verlof ging lag het schip in dok VI van de Rijkswerf. Op 19 augustus vertrok het schip weer naar zee voor de functie van schip van de wacht, een vaardag voor Marine Voorlichting en het bijwonen van de vlootschouw tijdens de visserijdagen bij Katwijk.
Op 3 oktober werd een Russische onderzeebootjager gesignaleerd en na een korte achtervolging moest het schip terugkeren voor de volgende vaardag met gasten. Vanaf 28 oktober begon een oefening bij het Fregattensquadron en werd van 9 tot 15 november meegedaan aan de Joint Maritime Course 2/85 waarin werd bewezen dat men tegen een stootje kon. De gehele periode stond er windkracht 9 tot 11 maar de oefeningen gingen gewoon door. Begin december liep het schip weer de Helderse marinehaven binnen voor het verlof.
Na enkele dagen als schip van de wacht te hebben gediend lag het schip tot half februari 1986 binnen voor onderhoud. De ijsgang in de zeegaten zorgden bij bittere koude voor de nodige complicaties bij het navigeren. Begin maart kwam Prins Willem Alexander aan boord voor een stageperiode tot half april als toegevoegd officier van de wacht. Eind april onderging het schip een dokbeurt om de beschermkap van een schroefas te laten vervangen. Vervolgens werd bij het Fregattensquadron op de Noordzee doorgebracht en maakte het schip tijdens een zware storm een slagzij van 48 graden. Hierdoor vielen dieselgeneratoren uit en kon er gedurende 10 minuten niet met het roer worden gestuurd. Maar het element zeemanskunde was de situatie snel onder controle. Eenmaal terug in de haven werden voorbereidingen getroffen voor de reis naar de Verenigde Staten die op 16 juni begon. De oversteek nam 10 dagen in beslag waarbij onderweg olie werd geladen vanuit een Britse Marine tanker. De stad Albany, de hoofdstad van de staat New York, vierde haar 300-jarig bestaan en omdat de Nederlanders de grondleggers waren werd een Nederlands marineschip uitgenodigd. Het werd een week van feesten, recepties en radio en tv-opnamen. Op 3 juli kwam het schip in New York om de viering van de nationale feestdag mee te maken. Onder een stralende zon baande het schip zich een weg tussen de grote en kleine schepen naar haar ankerplaats, pal voor Manhatten. Hr.Ms. Abraham Crijnssen viel de eer te beurt om 21 saluutschoten aan president Reagan af te geven die dit vanaf het passerende slagschip USS Iowa afnam. Op 5 juli werd opgestoomd naar een van de pieren van Brooklyn waar ’s avonds een grote receptie aan boord werd gehouden. Op 9 juli ving de thuisreis aan en op 17 juli arriveerde men in Den Helder voor het zomerverlof.
Na enkele weken onderhoud werd aan de NAVO-oefening Northern Wedding deelgenomen en op 25 augustus werd Prins Willem Alexander weer aan boord geplaatst als toegevoegd officier van de wacht. Na einde oefening was het schip op 19 september weer in Den Helder. Na deelname aan een banenmarkt in Amsterdam werd op 20 oktober in een vliegende storm door de sluizen van IJmuiden geschut terwijl de bestelde sleepboten bezig waren een bulk-carrier van de Noorderpier af te houden. Zonder ook maar één krasje op te lopen werd ook deze hindernis genomen. Vervolgens oefende het schip in een JMC op een stormachtige Noord Atlantische Oceaan. Op 15 december meerde het schip na 153 vaardagen in Den Helder af.
Nadat iedereen op 5 januari 1987 van verlof was
teruggekeerd werd het schip aangewezen als stilliggend opleidingsplatform voor
de Wapen Technische School dat tot 9 februari duurde. Daarna onderging het
schip tot 18 september het meerjaarlijkse onderhoud met een drastisch
verminderde operationele dienst en nog maar 123 mensen aan boord verbleven. Na
het zomerverlof kwam de bemanning geleidelijk aan weer op volle sterkte en werd
een begin gemaakt met het opwerken en een varende week van
materieelsbeproevingen.
Helaas is over het jaar 1988 geen reisverslag bekend. Wel is bekend dat het schip bij STANAVFORLANT was ingedeeld. Hiermee nam het schip op 7 juli deel aan de reddingsactie van het in brand geraakte olieboorplatform Piper Alfa in de Noordzee op ongeveer 100 mijl uit de Schotse kust. Op het moment dat de melding werd ontvangen bevond het verband zich op ongeveer 230 mijl vanaf de plek des onheils en ging met hoge vaart er op af. Vroeg in de morgen van 7 juli arriveerde men ter plekke en trof men een enorme brandende chaos aan. Meteen werd een aanvang gemaakt met het redden van overlevenden en het bergen van de slachtoffers. Er bevonden zich tijdens de explosie 240 mensen op het boorplatform waarvan in de loop van de dag slechts 60 overlevenden werden opgepikt en 20 lichamen werden geborgen. De meldingen van de helivlieger van de Crijnssen spraken boekdelen en het schip kon een leeg reddingsvlot bergen. Tot het invallen van de duisternis bleef men naar overlevenden in het ijskoude water zoeken, waarvan de kans gering was dat zij het zouden overleven.
Op 23 januari 1989 keerde de bemanning terug van verlof en bleef het schip tot 1 mei langs de kant liggen en in die periode werd de Goalkeeper geplaatst. Deze werd hierna in zee beproefd en ging het schip van 22 mei tot 5 juni samen met de Zuiderkruis naar de Barentszzee. Na terugkeer nam het schip van 27 juni tot 3 juli deel aan de afsluiting van de William & Mary festiviteiten in Londen. Na het zomerverlof werd aan de eskaderreizen van 28 augustus tot 22 september en van 22 oktober tot 28 november deelgenomen.
Nadat de bemanning in januari 1990 van winterverlof was teruggekeerd werden voorbereidingen getroffen voor het vertrek naar de Nederlandse Antillen om de functie van stationsschip te gaan vervullen. Daartoe werd op 7 mei vertrokken en via een tussenstop op de Azoren om olie te laden werd op 19 mei de taak van de Banckert overgenomen. Op 16 november kwam de Piet Heyn het schip aflossen en werd naar Den Helder teruggekeerd.
Van 4 tot 11 maart 1991 was het schip ter beschikking voor training van helikopterdirectie- en vliegdekofficieren om daarna op 18 maart met het eskader naar zee te gaan voor een aantal oefeningen. Hiervan werd op 12 april teruggekeerd en werd met het Fregattensquadron geoefend. Op 13 mei vertrok het schip naar de werf van Wilton Feijenoord voor een dokbeurt om de beschadigde sonardome te vervangen. Na terugkeer in Den Helder werd met het eskader uitgevaren en toen dit ten einde was volgde het zomerverlof. Vanaf 12 augustus begon het meerjaarlijkse onderhoud.
Op 3 februari 1992 ging het schip bij de Rijkswerf in het overdekte dok om ook de onderzijde eens grondig na te zien om daarna langs de kade te komen. Gedurende deze periode was ongeveer een kwart van de bemanning aan boord, maar dat veranderde toen aan het MJO op 25 mei een einde kwam. Er volgde nu een periode van materieelsbeproevingen en opwerken.
Op 3 september vertrok het schip naar Amsterdam om als gastschip te fungeren voor twee Poolse marineschepen. Tijdens het schutten in de sluizen van IJmuiden ramde een met zand geladen aak de stuurboordschroefas en in het dok moesten ook de beschadigde schroefbladen worden vernieuwd. Het restant van het jaar werd gevuld met een FOST-periode en oefeningen en was Oslo de enige buitenlandse haven die nog kon worden bezocht.
In het voorjaar van 1993 was het de bedoeling dat Hr.Ms. Abraham Crijnssen met het eskader zou uitvaren, maar dit werd plotseling een geheel ander reisdoel. Op 15 februari werd koers gezet naar de Adriatische Zee voor deelname aan Operation Grapple ter ondersteuning van een eventuele terugtrekking van Engelse en Nederlandse troepen uit voormalig Joegoslavië. Er werden intensieve patrouilles uitgevoerd en nadat het schip op 3 mei in Corfu was afgelost liep men op 14 mei weer in Den Helder binnen.
Na het zomerverlof vertrok het schip op 17 juli opnieuw naar de Adriatische Zee om zich bij STANAVFORLANT aan te sluiten voor de operatie Sharp Guard. Ditmaal bestond de missie uit het controleren van de uitvoer van de VN-resoluties met betrekking tot het embargo tegen Joegoslavië. In vijf maanden tijd werden dertig boardings uitgevoerd. Tijdens deze reis bracht de bemanning een verlaten Albanees vluchtelingenvlot tot zinken omdat het een gevaar voor de scheepvaart opleverde. In september werden drie Kroatische vissers met een snelle actie van de helikopter gered nadat hun bootje even buiten Dubrovnik was gezonken. Op 13 december werd het schip afgelost en was op 19 december terug in de thuishaven.
Het begin van 1994 werd gevuld met een onderhoudsperiode van twee maanden. Daarna werd van 1 tot 31 maart deelgenomen aan de oefeningen Arctic Expres en Pomor. Deze oefeningen vonden plaats rond de Noordkaap. Na twee maanden onderhoud met een dokbeurt werd met adelborsten de bootjesreis ondernomen en kwam het schip bij het Fregattensquadron.
Na het zomerverlof werd een groot deel van de bemanning overgeplaatst en nam het schip in Rotterdam deel aan de Wereldhavendagen. In Wilhelmshaven werd de demagnetiseringsrange bezocht en nam het schip deel aan activiteiten voor werving, voorlichting en promotie. Een week lang waren elke dag ongeveer 150 gasten aan boord die demonstraties kregen voorgeschoteld. Daarna werd van 17 oktober tot 19 november aan de eskaderreis deelgenomen en eenmaal terug in Den Helder werd de tijd besteed aan onderhoud van het schip.
De eerste operationele inzet van 1995 vond plaats van 15 januari tot 24 april toen het schip was toegevoegd aan de Standing Naval Force Mediteranean waar het als stafschip fungeerde. Het operatiegebied was Montenegro waar zeven schepen werden gevisiteerd. Na een compensatieperiode werd bij het Fregattensquadron gevaren en begon men op 5 juni aan de bootjes- en kruisreis voor adelborsten. In de periode van 21 augustus tot 19 november werd onderhoud gepleegd in verband met het vertrek naar het Caribisch gebied en op die dag onder grote belangstelling de thuishaven werd verlaten. Op 2 december werd met de taak van stationsschip begonnen.
Al tijdens de eerste patrouille in januari 1996 onderschepte de bemanning een bootje met daarin 325 kg cocaïne. Op 30 januari wist de bemanning vier mensen te redden die nabij St. Eustatius met een vliegtuig in zee terecht waren gekomen. Op 11 maart begon het schip richting de Amerikaanse kust te koersen met bezoeken aan Baltimote en Norfolk. Op 14 juni werden de taken van stationsschip overgedragen aan de Willem van der Zaan en ging het via een tussenstop op de Azoren voor olie laden naar huis waar op 26 juni werd afgemeerd. Op 2 september werd het schip naar De Schelde in Vlissingen gesleept voor groot onderhoud omdat het reeds in juni was bestemd voor de verkoop aan de Verenigde Arabische Emiraten en werd uit dienst gesteld.
Op 2 juni 1997 werd Hr.Ms. Abraham Crijssen weer in dienst gesteld en op 16 en 17 juni varende materieelsbeproevingen gehouden als voorbereiding op de overdracht. Vervolgens werd met de VAE-bemanning in Het Kanaal en de Noordzee opgewerkt met een sterk ingekrompen Nederlandse bemanning van slechts 67 mensen. Na een korte aftimmerperiode werd het schip op 31 oktober voor de laatste maal uit dienst gesteld en op die dag ceremonieel overgedragen aan de marine van de Verenigde Arabische Emiraten. Het schip kreeg de nieuwe naam Abu Dhabi met het naamsein F 01. Op 4 november werd Den Helder verlaten.
Helaas is over het jaar 1988 geen reisverslag bekend. Wel is bekend dat het schip bij STANAVFORLANT was ingedeeld. Hiermee nam het schip op 7 juli deel aan de reddingsactie van het in brand geraakte olieboorplatform Piper Alfa in de Noordzee op ongeveer 100 mijl uit de Schotse kust. Op het moment dat de melding werd ontvangen bevond het verband zich op ongeveer 230 mijl vanaf de plek des onheils en ging met hoge vaart er op af. Vroeg in de morgen van 7 juli arriveerde men ter plekke en trof men een enorme brandende chaos aan. Meteen werd een aanvang gemaakt met het redden van overlevenden en het bergen van de slachtoffers. Er bevonden zich tijdens de explosie 240 mensen op het boorplatform waarvan in de loop van de dag slechts 60 overlevenden werden opgepikt en 20 lichamen werden geborgen. De meldingen van de helivlieger van de Crijnssen spraken boekdelen en het schip kon een leeg reddingsvlot bergen. Tot het invallen van de duisternis bleef men naar overlevenden in het ijskoude water zoeken, waarvan de kans gering was dat zij het zouden overleven.
Op 23 januari 1989 keerde de bemanning terug van verlof en bleef het schip tot 1 mei langs de kant liggen en in die periode werd de Goalkeeper geplaatst. Deze werd hierna in zee beproefd en ging het schip van 22 mei tot 5 juni samen met de Zuiderkruis naar de Barentszzee. Na terugkeer nam het schip van 27 juni tot 3 juli deel aan de afsluiting van de William & Mary festiviteiten in Londen. Na het zomerverlof werd aan de eskaderreizen van 28 augustus tot 22 september en van 22 oktober tot 28 november deelgenomen.
Nadat de bemanning in januari 1990 van winterverlof was teruggekeerd werden voorbereidingen getroffen voor het vertrek naar de Nederlandse Antillen om de functie van stationsschip te gaan vervullen. Daartoe werd op 7 mei vertrokken en via een tussenstop op de Azoren om olie te laden werd op 19 mei de taak van de Banckert overgenomen. Op 16 november kwam de Piet Heyn het schip aflossen en werd naar Den Helder teruggekeerd.
Van 4 tot 11 maart 1991 was het schip ter beschikking voor training van helikopterdirectie- en vliegdekofficieren om daarna op 18 maart met het eskader naar zee te gaan voor een aantal oefeningen. Hiervan werd op 12 april teruggekeerd en werd met het Fregattensquadron geoefend. Op 13 mei vertrok het schip naar de werf van Wilton Feijenoord voor een dokbeurt om de beschadigde sonardome te vervangen. Na terugkeer in Den Helder werd met het eskader uitgevaren en toen dit ten einde was volgde het zomerverlof. Vanaf 12 augustus begon het meerjaarlijkse onderhoud.
Op 3 februari 1992 ging het schip bij de Rijkswerf in het overdekte dok om ook de onderzijde eens grondig na te zien om daarna langs de kade te komen. Gedurende deze periode was ongeveer een kwart van de bemanning aan boord, maar dat veranderde toen aan het MJO op 25 mei een einde kwam. Er volgde nu een periode van materieelsbeproevingen en opwerken.
Op 3 september vertrok het schip naar Amsterdam om als gastschip te fungeren voor twee Poolse marineschepen. Tijdens het schutten in de sluizen van IJmuiden ramde een met zand geladen aak de stuurboordschroefas en in het dok moesten ook de beschadigde schroefbladen worden vernieuwd. Het restant van het jaar werd gevuld met een FOST-periode en oefeningen en was Oslo de enige buitenlandse haven die nog kon worden bezocht.
In het voorjaar van 1993 was het de bedoeling dat Hr.Ms. Abraham Crijnssen met het eskader zou uitvaren, maar dit werd plotseling een geheel ander reisdoel. Op 15 februari werd koers gezet naar de Adriatische Zee voor deelname aan Operation Grapple ter ondersteuning van een eventuele terugtrekking van Engelse en Nederlandse troepen uit voormalig Joegoslavië. Er werden intensieve patrouilles uitgevoerd en nadat het schip op 3 mei in Corfu was afgelost liep men op 14 mei weer in Den Helder binnen.
Na het zomerverlof vertrok het schip op 17 juli opnieuw naar de Adriatische Zee om zich bij STANAVFORLANT aan te sluiten voor de operatie Sharp Guard. Ditmaal bestond de missie uit het controleren van de uitvoer van de VN-resoluties met betrekking tot het embargo tegen Joegoslavië. In vijf maanden tijd werden dertig boardings uitgevoerd. Tijdens deze reis bracht de bemanning een verlaten Albanees vluchtelingenvlot tot zinken omdat het een gevaar voor de scheepvaart opleverde. In september werden drie Kroatische vissers met een snelle actie van de helikopter gered nadat hun bootje even buiten Dubrovnik was gezonken. Op 13 december werd het schip afgelost en was op 19 december terug in de thuishaven.
Het begin van 1994 werd gevuld met een onderhoudsperiode van twee maanden. Daarna werd van 1 tot 31 maart deelgenomen aan de oefeningen Arctic Expres en Pomor. Deze oefeningen vonden plaats rond de Noordkaap. Na twee maanden onderhoud met een dokbeurt werd met adelborsten de bootjesreis ondernomen en kwam het schip bij het Fregattensquadron.
Na het zomerverlof werd een groot deel van de bemanning overgeplaatst en nam het schip in Rotterdam deel aan de Wereldhavendagen. In Wilhelmshaven werd de demagnetiseringsrange bezocht en nam het schip deel aan activiteiten voor werving, voorlichting en promotie. Een week lang waren elke dag ongeveer 150 gasten aan boord die demonstraties kregen voorgeschoteld. Daarna werd van 17 oktober tot 19 november aan de eskaderreis deelgenomen en eenmaal terug in Den Helder werd de tijd besteed aan onderhoud van het schip.
De eerste operationele inzet van 1995 vond plaats van 15 januari tot 24 april toen het schip was toegevoegd aan de Standing Naval Force Mediteranean waar het als stafschip fungeerde. Het operatiegebied was Montenegro waar zeven schepen werden gevisiteerd. Na een compensatieperiode werd bij het Fregattensquadron gevaren en begon men op 5 juni aan de bootjes- en kruisreis voor adelborsten. In de periode van 21 augustus tot 19 november werd onderhoud gepleegd in verband met het vertrek naar het Caribisch gebied en op die dag onder grote belangstelling de thuishaven werd verlaten. Op 2 december werd met de taak van stationsschip begonnen.
Al tijdens de eerste patrouille in januari 1996 onderschepte de bemanning een bootje met daarin 325 kg cocaïne. Op 30 januari wist de bemanning vier mensen te redden die nabij St. Eustatius met een vliegtuig in zee terecht waren gekomen. Op 11 maart begon het schip richting de Amerikaanse kust te koersen met bezoeken aan Baltimote en Norfolk. Op 14 juni werden de taken van stationsschip overgedragen aan de Willem van der Zaan en ging het via een tussenstop op de Azoren voor olie laden naar huis waar op 26 juni werd afgemeerd. Op 2 september werd het schip naar De Schelde in Vlissingen gesleept voor groot onderhoud omdat het reeds in juni was bestemd voor de verkoop aan de Verenigde Arabische Emiraten en werd uit dienst gesteld.
Op 2 juni 1997 werd Hr.Ms. Abraham Crijssen weer in dienst gesteld en op 16 en 17 juni varende materieelsbeproevingen gehouden als voorbereiding op de overdracht. Vervolgens werd met de VAE-bemanning in Het Kanaal en de Noordzee opgewerkt met een sterk ingekrompen Nederlandse bemanning van slechts 67 mensen. Na een korte aftimmerperiode werd het schip op 31 oktober voor de laatste maal uit dienst gesteld en op die dag ceremonieel overgedragen aan de marine van de Verenigde Arabische Emiraten. Het schip kreeg de nieuwe naam Abu Dhabi met het naamsein F 01. Op 4 november werd Den Helder verlaten.