Voor en Achter.
"Voor en achter" een roep die ieder opvarende bekend in de oren klinkt; het heeft dezelfde betekenis als voor de reiziger het omhoog gaan van het rode bordje voor het vertrek van de trein.
Langzaam wentelen de schroeven van één van Hr.Ms. RP- boten door het water wanneer deze de haven van Soerabaja verlaat. Nagestaard, misschien, door de controle op de seinpost. Nu aan boord: de één denkt aan een vrolijke dansavond in de stad, met een nog prettiger afscheid van zijn meisje, de ander denkt aan de komende patrouille, want als je uitvaart is er maar één vraag, "waarheen ?"
Even buiten de haven rinkelt de telegraaf en zetten we aan tot volle kracht en draaien om de oost. De stoker komt met een bezweet lichaam even boven om een luchtje te scheppen en zegt: "Toch Oostervaarwater", en zijn gezicht klaart weer op want dit betekent misschien een betere patrouille dan domweg voor een haven liggen.
Het leven aan boord gaat gewoon zijn gang. De matrozen smeken om water aan dek, en de stoker zet zijn pomp bij. Even kijkt hij op zijn drukmeter: 15 Ibs., draait zich even om, kijkt weer; 35 Ibs; rent naar boven en schreeuwt: “Haal die kinken uit de slang, stommerds, of moeten wij jullie het leren".
Nu ja, niets loos, het dek is gespoeld en het is alweer soedah. Achterop probeert de kok wat te fiksen, dat bewijst de roet die als een zwarte massa rond zijn voeten ligt. Maar om ongeveer 12 uur is het toch "Aan je bakken" behalve de stoker en de roerganger van de wacht, die met treurige blikken toekijken en denken: "Straks zijn we ketelaar van vlees en groenten".
Na het schaften zoekt ieder een rustige plekje uit, meestal zijn tampat, en probeert te maffen, of maffen is het niet want 't lijkt meer op even doodgaan, vanwege de hitte. In de namiddag komt Probolinggo in zicht en er wordt gemompeld: "Even schaften bij de Chinees", waar we inderdaad toestemming voor krijgen.
Als de boot afgemeerd ligt mogen we weg "Met wapens passagieren", zegt de Commandant.
Oké, een paar blijven aan boord voor wacht, de rest trekt op om wat te schaften. 's Avonds klinkt er weer "Voor en achter", en verder gaat de reis. Op het achterdek zitten we nog wat te kletsen over rijsthappen, waar de meeste van ons, wat de smaak betreft verstand van hebben en over mooie meisjes die je altijd ziet, waar moet je eigenlijk anders over praten.
De volgende ochtend wordt er overal gemaakt en een ieder klimt zijn kooi uit. "Wat schaften we" is de eerste vraag, want meestal bestaan de patrouilles uit een paar dingen: prauwen, maffen, pannekoeken en pap (bij gebrek aan brood). Deze ochtend schaften we echter brood, een tikje zuur, maar voor de rest oké.
Zo gaat het dan maar weer: dekspoelen, wat schelden, de kok aan het prutsen en monotoon draaiende motoren. In de verte passeren we een paar eilanden en over stuurboord zien we de bergen van Bali. Later op de middag, komen meer eilanden in zicht, één van deze eilanden is het doel "Sepeken", een klein eilandje in de Kangeaneilandengroep. De spijker er in, even daarna nadert een prauw, de Commandant gaat aan de wal om besprekingen te houden met de kepala kampong.
Wij staan te kijken met smachtende blikken, om daar ook eens rond te mogen neuzen. Ja hoor, een tijdje daarna komt hij terug, en heeft een uitnodiging om 's avonds naar het dansen te komen kijken. Alleen de wachten moeten aan boord blijven, nu dat is gauw voor mekaar, en de overige 8 man de wal op.
Het eerste wat je meestal hoort, is "Minta rokok Toean"; "Tidak ada", antwoord je maar. Bij de kepala kampong aangekomen, worden we eerst op een maaItijd vergast, iets aparts.
Hutspot met klapstuk, nou ja, je schaft maar, daarna dansen van een paar meisjes, af en toe gooien ze je een zakdoekje toe, niet om je neus in te snuiten maar om je portemonnaie in te ledigen. 's Avonds laat komen we warm en moe aan boord en gaan gauw plat.
De volgende dag is het uitdelen van goederen aan de bevolking waartoe een ambtenaar van de Nefis is meegegaan. Enige balen aan de wal en het spul begint, kost wel pijn, want alles is "miskin" en kan niets betalen, maar ja, dat komt ook wel weer safe.
Een van de stokers is verdwenen en men vindt hem even later terug, zittende op een aantal kussens, met een pot thee naast zich en een schaal koekjes en tot overmaat van ramp zit een aardig meisje met open mond naar hem te luisteren.
Nu ja, een goeie patrouille en een goeie Commandant, niets loos toch! Nadat alles is afgewerkt vertrekken we een paar dagen later weer; een aantal eiland-bewoners staan ons na te wuiven, een eind verder op ook een meisje, zeker voor die stoker, nu ja dat hoort er bij.
Langzaam draaien we langs het eiland en dan terug naar Soerabaja; een goeie patrouille ligt achter ons, en er worden alweer plannen gemaakt om in Soerabaja zich te amuseren. Eén vraag zit Je altijd dwars: "Wat wordt de volgende patrouille?".
Aan boord Hr.Ms. RP 118
Stoker 2 J. de Hooy
Stbn. 15370.
"Voor en achter" een roep die ieder opvarende bekend in de oren klinkt; het heeft dezelfde betekenis als voor de reiziger het omhoog gaan van het rode bordje voor het vertrek van de trein.
Langzaam wentelen de schroeven van één van Hr.Ms. RP- boten door het water wanneer deze de haven van Soerabaja verlaat. Nagestaard, misschien, door de controle op de seinpost. Nu aan boord: de één denkt aan een vrolijke dansavond in de stad, met een nog prettiger afscheid van zijn meisje, de ander denkt aan de komende patrouille, want als je uitvaart is er maar één vraag, "waarheen ?"
Even buiten de haven rinkelt de telegraaf en zetten we aan tot volle kracht en draaien om de oost. De stoker komt met een bezweet lichaam even boven om een luchtje te scheppen en zegt: "Toch Oostervaarwater", en zijn gezicht klaart weer op want dit betekent misschien een betere patrouille dan domweg voor een haven liggen.
Het leven aan boord gaat gewoon zijn gang. De matrozen smeken om water aan dek, en de stoker zet zijn pomp bij. Even kijkt hij op zijn drukmeter: 15 Ibs., draait zich even om, kijkt weer; 35 Ibs; rent naar boven en schreeuwt: “Haal die kinken uit de slang, stommerds, of moeten wij jullie het leren".
Nu ja, niets loos, het dek is gespoeld en het is alweer soedah. Achterop probeert de kok wat te fiksen, dat bewijst de roet die als een zwarte massa rond zijn voeten ligt. Maar om ongeveer 12 uur is het toch "Aan je bakken" behalve de stoker en de roerganger van de wacht, die met treurige blikken toekijken en denken: "Straks zijn we ketelaar van vlees en groenten".
Na het schaften zoekt ieder een rustige plekje uit, meestal zijn tampat, en probeert te maffen, of maffen is het niet want 't lijkt meer op even doodgaan, vanwege de hitte. In de namiddag komt Probolinggo in zicht en er wordt gemompeld: "Even schaften bij de Chinees", waar we inderdaad toestemming voor krijgen.
Als de boot afgemeerd ligt mogen we weg "Met wapens passagieren", zegt de Commandant.
Oké, een paar blijven aan boord voor wacht, de rest trekt op om wat te schaften. 's Avonds klinkt er weer "Voor en achter", en verder gaat de reis. Op het achterdek zitten we nog wat te kletsen over rijsthappen, waar de meeste van ons, wat de smaak betreft verstand van hebben en over mooie meisjes die je altijd ziet, waar moet je eigenlijk anders over praten.
De volgende ochtend wordt er overal gemaakt en een ieder klimt zijn kooi uit. "Wat schaften we" is de eerste vraag, want meestal bestaan de patrouilles uit een paar dingen: prauwen, maffen, pannekoeken en pap (bij gebrek aan brood). Deze ochtend schaften we echter brood, een tikje zuur, maar voor de rest oké.
Zo gaat het dan maar weer: dekspoelen, wat schelden, de kok aan het prutsen en monotoon draaiende motoren. In de verte passeren we een paar eilanden en over stuurboord zien we de bergen van Bali. Later op de middag, komen meer eilanden in zicht, één van deze eilanden is het doel "Sepeken", een klein eilandje in de Kangeaneilandengroep. De spijker er in, even daarna nadert een prauw, de Commandant gaat aan de wal om besprekingen te houden met de kepala kampong.
Wij staan te kijken met smachtende blikken, om daar ook eens rond te mogen neuzen. Ja hoor, een tijdje daarna komt hij terug, en heeft een uitnodiging om 's avonds naar het dansen te komen kijken. Alleen de wachten moeten aan boord blijven, nu dat is gauw voor mekaar, en de overige 8 man de wal op.
Het eerste wat je meestal hoort, is "Minta rokok Toean"; "Tidak ada", antwoord je maar. Bij de kepala kampong aangekomen, worden we eerst op een maaItijd vergast, iets aparts.
Hutspot met klapstuk, nou ja, je schaft maar, daarna dansen van een paar meisjes, af en toe gooien ze je een zakdoekje toe, niet om je neus in te snuiten maar om je portemonnaie in te ledigen. 's Avonds laat komen we warm en moe aan boord en gaan gauw plat.
De volgende dag is het uitdelen van goederen aan de bevolking waartoe een ambtenaar van de Nefis is meegegaan. Enige balen aan de wal en het spul begint, kost wel pijn, want alles is "miskin" en kan niets betalen, maar ja, dat komt ook wel weer safe.
Een van de stokers is verdwenen en men vindt hem even later terug, zittende op een aantal kussens, met een pot thee naast zich en een schaal koekjes en tot overmaat van ramp zit een aardig meisje met open mond naar hem te luisteren.
Nu ja, een goeie patrouille en een goeie Commandant, niets loos toch! Nadat alles is afgewerkt vertrekken we een paar dagen later weer; een aantal eiland-bewoners staan ons na te wuiven, een eind verder op ook een meisje, zeker voor die stoker, nu ja dat hoort er bij.
Langzaam draaien we langs het eiland en dan terug naar Soerabaja; een goeie patrouille ligt achter ons, en er worden alweer plannen gemaakt om in Soerabaja zich te amuseren. Eén vraag zit Je altijd dwars: "Wat wordt de volgende patrouille?".
Aan boord Hr.Ms. RP 118
Stoker 2 J. de Hooy
Stbn. 15370.
EIGEN VUUR.
Een ieder heeft hierover wel eens iets gelezen of gehoord. Het is vaak voorgevallen in vele oorlogen en ook wel in de laatste wereldoorlog, maar aangezien dit verhaal niets te maken heeft met de laatste wereldoorlog ga ik verder:
Het gebeurde "somewhere" in Bali na de eerste landingen van de Gadjah Merah toen de orde en rust weer langzaam terugkeerde. Na vele omzwervingen in Bali door het land kwam ik met enige kameraden terecht in een klein plaatsje aan zee, een buitenpost, voor patrouille op zee en wel met LCM’s, aangezien er nog geen RP's waren; doch daar ik het hierover niet wil hebben, ga ik nog een stapje verder.
De marine had toen in Bali ook al een staf aangeduid met de naam OAZ en gevestigd te Den Passer. Laatstgenoemde instantie kreeg plotseling de beschikking over een ex-Japanse sleepboot met gloeikop motoren en alles was intact, zelfs met een bemanning van een stuk of acht Jappen, aangezien deze mensen vlak na de capitulatie nog in het land waren.
Deze sleepboot moest plotseling bemand worden en bewapend voor patrouille op zee. Ik was een van de gelukkigen en werd overgeplaatst van mijn buitenpost naar Den Passer. Die dag waren acht man inclusief een Luitenant ter zee 2e klas verzameld in een kamertje van de Oudst Aanwezend Zeeofficier (OAZ) Bali en werd uiteengezet wat de plannen waren met deze sleepboot.
Na alles nog eens onder de loupe genomen te hebben en alle instructies nog eens herhaald, togen we op een morgen in een truck naar Benoa, de haven van Den Passer, acht kilometer verder gelegen. We begaven ons aan boord van de sleepboot, later de naam dragende van "Klaas", nog later RP 142, om aan de eerste werkzaamheden te beginnen, algehele schoonmaak en zorgen voor accommodatie, die in het begin niet al te best was. Na enige dagen werk onder toezicht van de commandant kwam het voornaamste aan de beurt, de bewapening, bestaande uit 2 mitrailleurs 12,7, die voor en achter geplaatst moesten worden. We reden op een morgen terug naar Den Passer om de mitrailleurs te halen. Mitrailleurschutters werden aangewezen, elk met een helper en hier kregen we van een sergeant konstabel in één uur onderricht in het uit elkaar halen en liet weer in elkaar zetten van de 12,7, de behandeling ervan, etc.
Nadat de sergeant ons nog eens op het hart gedrukt had voorzichtig te zijn, togen wij welgemoed met de wapens en de nodige ammunitie weer terug naar boord om met behulp van wat balken en bouten de 12,7 aan dek te plaatsen. Nadat dit karweitje ook was opgeknapt en alles nog eens was opgepoetst en ingevet, kregen we op een dag, die van te voren was aangekondigd, bezoek van OAZ Bali voor inspectie en proefvaren buitengaats bij Benoa en om de mitrailleurs in te schieten. Verder dien ik nog onder uw aandacht te brengen dat de Europese bemanning buiten de twee 12,7 mitrailleurs nog geweren en een Bren en de commandant een revolver als bewapening hadden.
Zo togen we naar zee met de staf aan boord en alles verliep even vlot, zelfs het inschieten ging naar wens, buiten verwachting van de jongens zelf, waarschijnlijk ook van de commandant, en we keerden 's middags weer terug naar Benoa. Ook zij nog vermeld dat we aan boord geen navigatielichten hadden en geen behoorlijke kaarten en het schip lekte behoorlijk als het stillag, als de lenspomp dus niet werkte. Dan togen de Jappen aan het werk om al het water met een grote handpomp, achteruit aanwezig, uit te pompen en dit was in het uur wel zeker 6 drums van 200 liter. Doch hierover hadden we geen zorg, aangezien we Jappen aan boord hadden die dat werkje opknapten.
Om acht uur, tien uur, twaalf uur en vier uur ’s morgens zijn de uren voor dit sportwerkje, uitgezonderd in de ochtenduren, dan liet de commandant bij wijze van proefdraaien al het water met de motorpomp uitpompen.
Zo kregen we op een dag instructies van de OAZ, om naar Gilimanoek te varen, daar dit plaatsje onze basis zou worden voor patrouille en hier ook een marinedetachement aanwezig was met een luitenant ter zee 2e klasse aan het hoofd. Na levensmiddelen en water ingeladen te hebben en alle orders en contra-orders nog eens op het hart te hebben gedrukt en afscheid van de Staf te hebben genomen (OAZ was aanwezig bij ons vertrek van Benoa) en nog met een laatst "Good luck", was het "los voor en achter" en gingen we op weg naar onze nieuwe bestemming. ons allen onbekend, doch niet voor de Jappen, aangezien ze dit vaarwater op hun duimpjes kenden van hun betere dagen. Er heerste een vrolijke en prettige stemming aan boord, onbewust van ons eerste gevaarlijke avontuur. De OAZ zou radiografisch onze komst verwittigen aan Gilimanoek (dit plaatsje ligt tegenover Banjoewangi aan Bali's kust); of dit gebeurd is kan ik niet zeggen. Nadat de commandant de wachten had ingedeeld voor de avond en ons het een en ander had uitgelegd begaf hij zich ter ruste. De commandant zou n.l. op bepaalde uren gewekt worden door de wacht of tussentijds als er iets bijzonders aan de hand was en wij liepen de wacht met de Jappen. Alles liep vrijwel naar wens en iedereen was in diepe rust; er was geen maan en het was laag water, totdat een ieder in de ochtenduren werd gealarmeerd, ongeveer 2 uur ’s morgens was het. Alle hens was aan dek, de mitrailleursschutters stonden klaar, denkende aan onraad. Nauwelijks waren we van de slaap goed wakker om te realiseren wat er gaande was, of we kwamen tot de ontdekking dat de "Klaas" boven op een rif zat, ongeveer 10 à 15 mijl van Gilimanoek. Goede raad was duur. Op order van de commandant werd volle kracht achteruit gestoomd om te proberen op deze manier van het rif te lopen, maar 't hielp niets en aangezien we niet ver van 't strand lagen en ook niet ver van Gilimanoek, werden op last van de commandant rode lichtsignalen afgeschoten. Een geluk voor ons dat deze Japanse lichtpistolen aan boord waren. Na een stuk of wat van deze rode lichtkogels afgeschoten te hebben, was 't wachten op eventuele hulp van Gilimanoek. Voor ons betekenden deze rode lichtsignalen verzoek om hulp van vrienden
Maar nu de uitwerking hiervan op onze vrienden: Gilimanoek had n.l. een eigen code wat betreft deze lichtkogels en de rode betekende gevaar, en het was direct in stelling liggen of in hinderlaag. De jongens deden dit soort werk met plezier, op elk uur van de nacht. Terwijl de jongens dus in stelling lagen, klaar bij de stukken en dit waren er vele: 12,7, 2 cm, Japanse 3,7, brens, zelfs een 7,5 veldgeschut en dan nog de anderen met hun geweren, zaten we aan boord kalm en rustig te wachten op hulp die niet kwam.
In die tussentijd was het getij veranderd. Het was vloed geworden en hogere waterstand namelijk en aangezien er nog steeds geen hulp kwam opdagen werd er op last van de commandant nog eens gestart en volle kracht achteruit gestoomd en wonder boven wonder, 't geluk was met ons en de "Klaas" kwam van het rif af. Na een beetje op adem te zijn gekomen was het toen weer full speed richting Gilimanoek. Zoals gezegd was 't donkere maan. Gilimanoek met zijn heuvels en bergen op de achtergrond spiegelden zich als schimmen in de verte voor ons af.
Nauwelijks waren we van de eerste schrik bekomen of we kregen wat anders op onze nuchtere magen te verwerken. Gillmanoek lag in stelling en hoorden ons door 't gestamp van de gloeikopmotoren en zagen de vonkenregen uit de schoorsteen, begonnen van alle kanten te schieten met alles wat wapen was en deden het met plezier. (Dit hoorde ik pas later).
In een seconde was het een paniek aan boord, niet dat we bang waren, maar omdat we wisten dat onze kameraden op ons schoten en wij niet wilden terug vuren en hiervoor trouwens ook geen orders hadden van de commandant. Gilimanoek had zelfs ook geschoten met het 7,5 veldgeschut. We hadden dan ook zoveel mogelijk dekking gezocht aan boord en onder steeds hevig gevuur van de wal was het dan ook full speed weer rechtsomkeert, de richting terug vanwaar we gekomen waren. En hier op zee, ver van het vuur van de in stelling liggende vrienden, kwamen we weer spoedig op adem en bleven op order van de commandant tot de ochtend dobberen op zee.
Een geluk voor ons was dat het donker was en dat onze vrienden allen te hoog schoten en wel op de vonkenregen uit de schoorsteen en er dus geen ongelukken waren gebeurd. Voor de "Klaas" aan boord was het geen slapen meer, de nachtrust was gestoord en een ieder was op post onder gezellige kout, ’t was echter meer koud als gezellig. Tegen 't ochtendgloren, vijf uur, half zes, stoomden we terug richting Gilimanoek, voor de zekerheid met het rood wit blauw achteruit. En deze keer werden we hartelijk verwelkomd aan de steiger door onze fanatieke vrienden.
Toen de "Klaas" goed en wel gemeerd lag aan de steiger gingen we allen van boord, door onze jongens van de wal hartelijk begroet, onder betere omstandigheden. We kregen in de eerste plaats een stevig ontbijt, daarna met onze commandant op bezoek bij de commandant van Gilimanoek en hier werd alles opgehelderd wat voor de "Klaas" een misverstand betekende en kreeg de volgende lezing te horen:
Een paar dagen voor de komst van de "Klaas" stevende een zelfde type boot richting Gilimanoek met de roodwitte vlag in top en seinde naar de wal dat ze over een paar dagen weer terug zouden komen, waarschijnlijk voor infiltratie. De jongens van Gilimanoek waren door dit geval natuurlijk daarna steeds op hun hoede en hadden zeker orders gekregen om alles in de grond te boren wat in hun richting kwam stomen of kwam aanzeilen.
Ook de code van de lichtsignalen werd opgehelderd, groen was zus, geel was zo, paars dit, wit dat en rood had dezelfde uitwerking als op een dolle stier. Ook kreeg ik te horen dat het projectiel van de 7,5 cm helemaal in Banjoewangi terecht moest zijn gekomen. Door dit avontuur van de "Klaas" is er later een inniger verbroedering gekomen tussen de jongens van boord en van de wal. En in zijn tijd was de "Klaas" de schrik geworden op zee van vele prauwenvoerders en heeft ook dikwijls samengewerkt op patrouille met de onderzeeboot "Tijgerhaai" en de Mitchellbomber "Ajam" en velen zullen zich later nog wel eens herinneren, toen de "Klaas" gemoderniseerd was met radio, navigatielichten etcetera, de oproepnamen: "Hallo, Hallo, Tijger, hallo hallo Ajam, hier Klaas over". En met deze woorden eindig ik met de herinnering aan een prettige tijd onder vele commandanten en vele vrienden van de "Klaas" en jongens van de marine aan de wal eens behorende als leden van de Gadjah Merah.
Ingezonden door SCHR. 2 Z/M
P. A. Verkouteren,
op Bali beter bekend als ]immy.
Een ieder heeft hierover wel eens iets gelezen of gehoord. Het is vaak voorgevallen in vele oorlogen en ook wel in de laatste wereldoorlog, maar aangezien dit verhaal niets te maken heeft met de laatste wereldoorlog ga ik verder:
Het gebeurde "somewhere" in Bali na de eerste landingen van de Gadjah Merah toen de orde en rust weer langzaam terugkeerde. Na vele omzwervingen in Bali door het land kwam ik met enige kameraden terecht in een klein plaatsje aan zee, een buitenpost, voor patrouille op zee en wel met LCM’s, aangezien er nog geen RP's waren; doch daar ik het hierover niet wil hebben, ga ik nog een stapje verder.
De marine had toen in Bali ook al een staf aangeduid met de naam OAZ en gevestigd te Den Passer. Laatstgenoemde instantie kreeg plotseling de beschikking over een ex-Japanse sleepboot met gloeikop motoren en alles was intact, zelfs met een bemanning van een stuk of acht Jappen, aangezien deze mensen vlak na de capitulatie nog in het land waren.
Deze sleepboot moest plotseling bemand worden en bewapend voor patrouille op zee. Ik was een van de gelukkigen en werd overgeplaatst van mijn buitenpost naar Den Passer. Die dag waren acht man inclusief een Luitenant ter zee 2e klas verzameld in een kamertje van de Oudst Aanwezend Zeeofficier (OAZ) Bali en werd uiteengezet wat de plannen waren met deze sleepboot.
Na alles nog eens onder de loupe genomen te hebben en alle instructies nog eens herhaald, togen we op een morgen in een truck naar Benoa, de haven van Den Passer, acht kilometer verder gelegen. We begaven ons aan boord van de sleepboot, later de naam dragende van "Klaas", nog later RP 142, om aan de eerste werkzaamheden te beginnen, algehele schoonmaak en zorgen voor accommodatie, die in het begin niet al te best was. Na enige dagen werk onder toezicht van de commandant kwam het voornaamste aan de beurt, de bewapening, bestaande uit 2 mitrailleurs 12,7, die voor en achter geplaatst moesten worden. We reden op een morgen terug naar Den Passer om de mitrailleurs te halen. Mitrailleurschutters werden aangewezen, elk met een helper en hier kregen we van een sergeant konstabel in één uur onderricht in het uit elkaar halen en liet weer in elkaar zetten van de 12,7, de behandeling ervan, etc.
Nadat de sergeant ons nog eens op het hart gedrukt had voorzichtig te zijn, togen wij welgemoed met de wapens en de nodige ammunitie weer terug naar boord om met behulp van wat balken en bouten de 12,7 aan dek te plaatsen. Nadat dit karweitje ook was opgeknapt en alles nog eens was opgepoetst en ingevet, kregen we op een dag, die van te voren was aangekondigd, bezoek van OAZ Bali voor inspectie en proefvaren buitengaats bij Benoa en om de mitrailleurs in te schieten. Verder dien ik nog onder uw aandacht te brengen dat de Europese bemanning buiten de twee 12,7 mitrailleurs nog geweren en een Bren en de commandant een revolver als bewapening hadden.
Zo togen we naar zee met de staf aan boord en alles verliep even vlot, zelfs het inschieten ging naar wens, buiten verwachting van de jongens zelf, waarschijnlijk ook van de commandant, en we keerden 's middags weer terug naar Benoa. Ook zij nog vermeld dat we aan boord geen navigatielichten hadden en geen behoorlijke kaarten en het schip lekte behoorlijk als het stillag, als de lenspomp dus niet werkte. Dan togen de Jappen aan het werk om al het water met een grote handpomp, achteruit aanwezig, uit te pompen en dit was in het uur wel zeker 6 drums van 200 liter. Doch hierover hadden we geen zorg, aangezien we Jappen aan boord hadden die dat werkje opknapten.
Om acht uur, tien uur, twaalf uur en vier uur ’s morgens zijn de uren voor dit sportwerkje, uitgezonderd in de ochtenduren, dan liet de commandant bij wijze van proefdraaien al het water met de motorpomp uitpompen.
Zo kregen we op een dag instructies van de OAZ, om naar Gilimanoek te varen, daar dit plaatsje onze basis zou worden voor patrouille en hier ook een marinedetachement aanwezig was met een luitenant ter zee 2e klasse aan het hoofd. Na levensmiddelen en water ingeladen te hebben en alle orders en contra-orders nog eens op het hart te hebben gedrukt en afscheid van de Staf te hebben genomen (OAZ was aanwezig bij ons vertrek van Benoa) en nog met een laatst "Good luck", was het "los voor en achter" en gingen we op weg naar onze nieuwe bestemming. ons allen onbekend, doch niet voor de Jappen, aangezien ze dit vaarwater op hun duimpjes kenden van hun betere dagen. Er heerste een vrolijke en prettige stemming aan boord, onbewust van ons eerste gevaarlijke avontuur. De OAZ zou radiografisch onze komst verwittigen aan Gilimanoek (dit plaatsje ligt tegenover Banjoewangi aan Bali's kust); of dit gebeurd is kan ik niet zeggen. Nadat de commandant de wachten had ingedeeld voor de avond en ons het een en ander had uitgelegd begaf hij zich ter ruste. De commandant zou n.l. op bepaalde uren gewekt worden door de wacht of tussentijds als er iets bijzonders aan de hand was en wij liepen de wacht met de Jappen. Alles liep vrijwel naar wens en iedereen was in diepe rust; er was geen maan en het was laag water, totdat een ieder in de ochtenduren werd gealarmeerd, ongeveer 2 uur ’s morgens was het. Alle hens was aan dek, de mitrailleursschutters stonden klaar, denkende aan onraad. Nauwelijks waren we van de slaap goed wakker om te realiseren wat er gaande was, of we kwamen tot de ontdekking dat de "Klaas" boven op een rif zat, ongeveer 10 à 15 mijl van Gilimanoek. Goede raad was duur. Op order van de commandant werd volle kracht achteruit gestoomd om te proberen op deze manier van het rif te lopen, maar 't hielp niets en aangezien we niet ver van 't strand lagen en ook niet ver van Gilimanoek, werden op last van de commandant rode lichtsignalen afgeschoten. Een geluk voor ons dat deze Japanse lichtpistolen aan boord waren. Na een stuk of wat van deze rode lichtkogels afgeschoten te hebben, was 't wachten op eventuele hulp van Gilimanoek. Voor ons betekenden deze rode lichtsignalen verzoek om hulp van vrienden
Maar nu de uitwerking hiervan op onze vrienden: Gilimanoek had n.l. een eigen code wat betreft deze lichtkogels en de rode betekende gevaar, en het was direct in stelling liggen of in hinderlaag. De jongens deden dit soort werk met plezier, op elk uur van de nacht. Terwijl de jongens dus in stelling lagen, klaar bij de stukken en dit waren er vele: 12,7, 2 cm, Japanse 3,7, brens, zelfs een 7,5 veldgeschut en dan nog de anderen met hun geweren, zaten we aan boord kalm en rustig te wachten op hulp die niet kwam.
In die tussentijd was het getij veranderd. Het was vloed geworden en hogere waterstand namelijk en aangezien er nog steeds geen hulp kwam opdagen werd er op last van de commandant nog eens gestart en volle kracht achteruit gestoomd en wonder boven wonder, 't geluk was met ons en de "Klaas" kwam van het rif af. Na een beetje op adem te zijn gekomen was het toen weer full speed richting Gilimanoek. Zoals gezegd was 't donkere maan. Gilimanoek met zijn heuvels en bergen op de achtergrond spiegelden zich als schimmen in de verte voor ons af.
Nauwelijks waren we van de eerste schrik bekomen of we kregen wat anders op onze nuchtere magen te verwerken. Gillmanoek lag in stelling en hoorden ons door 't gestamp van de gloeikopmotoren en zagen de vonkenregen uit de schoorsteen, begonnen van alle kanten te schieten met alles wat wapen was en deden het met plezier. (Dit hoorde ik pas later).
In een seconde was het een paniek aan boord, niet dat we bang waren, maar omdat we wisten dat onze kameraden op ons schoten en wij niet wilden terug vuren en hiervoor trouwens ook geen orders hadden van de commandant. Gilimanoek had zelfs ook geschoten met het 7,5 veldgeschut. We hadden dan ook zoveel mogelijk dekking gezocht aan boord en onder steeds hevig gevuur van de wal was het dan ook full speed weer rechtsomkeert, de richting terug vanwaar we gekomen waren. En hier op zee, ver van het vuur van de in stelling liggende vrienden, kwamen we weer spoedig op adem en bleven op order van de commandant tot de ochtend dobberen op zee.
Een geluk voor ons was dat het donker was en dat onze vrienden allen te hoog schoten en wel op de vonkenregen uit de schoorsteen en er dus geen ongelukken waren gebeurd. Voor de "Klaas" aan boord was het geen slapen meer, de nachtrust was gestoord en een ieder was op post onder gezellige kout, ’t was echter meer koud als gezellig. Tegen 't ochtendgloren, vijf uur, half zes, stoomden we terug richting Gilimanoek, voor de zekerheid met het rood wit blauw achteruit. En deze keer werden we hartelijk verwelkomd aan de steiger door onze fanatieke vrienden.
Toen de "Klaas" goed en wel gemeerd lag aan de steiger gingen we allen van boord, door onze jongens van de wal hartelijk begroet, onder betere omstandigheden. We kregen in de eerste plaats een stevig ontbijt, daarna met onze commandant op bezoek bij de commandant van Gilimanoek en hier werd alles opgehelderd wat voor de "Klaas" een misverstand betekende en kreeg de volgende lezing te horen:
Een paar dagen voor de komst van de "Klaas" stevende een zelfde type boot richting Gilimanoek met de roodwitte vlag in top en seinde naar de wal dat ze over een paar dagen weer terug zouden komen, waarschijnlijk voor infiltratie. De jongens van Gilimanoek waren door dit geval natuurlijk daarna steeds op hun hoede en hadden zeker orders gekregen om alles in de grond te boren wat in hun richting kwam stomen of kwam aanzeilen.
Ook de code van de lichtsignalen werd opgehelderd, groen was zus, geel was zo, paars dit, wit dat en rood had dezelfde uitwerking als op een dolle stier. Ook kreeg ik te horen dat het projectiel van de 7,5 cm helemaal in Banjoewangi terecht moest zijn gekomen. Door dit avontuur van de "Klaas" is er later een inniger verbroedering gekomen tussen de jongens van boord en van de wal. En in zijn tijd was de "Klaas" de schrik geworden op zee van vele prauwenvoerders en heeft ook dikwijls samengewerkt op patrouille met de onderzeeboot "Tijgerhaai" en de Mitchellbomber "Ajam" en velen zullen zich later nog wel eens herinneren, toen de "Klaas" gemoderniseerd was met radio, navigatielichten etcetera, de oproepnamen: "Hallo, Hallo, Tijger, hallo hallo Ajam, hier Klaas over". En met deze woorden eindig ik met de herinnering aan een prettige tijd onder vele commandanten en vele vrienden van de "Klaas" en jongens van de marine aan de wal eens behorende als leden van de Gadjah Merah.
Ingezonden door SCHR. 2 Z/M
P. A. Verkouteren,
op Bali beter bekend als ]immy.
LT. HISTORIE.
De stemming onder het personeel van de gestrande "Port-party 2497" was na 3 maanden van afwachten in Malakka nu niet bepaald opgewekt. Uitgezonden met de verwachting om als bevrijders in het geteisterde Indië te landen, vonden zij tot hun grote teleurstelling, dat zij in Port Dickson werden vast gehouden in afwachting van toestemming van het Britse opperbevel om op Java of elders in Indië te mogen landen. Deze toestemming bleef voorlopig uit, waar Soekamo dreigde "niet voor de gevolgen in te staan".
December en januari verliepen dan in Port Dickson alsof in Indië niets aan de hand was. Slechts een enkeling die eens naar Singapore ging wist iets van de toestand in Nederlands-Indië. Soms kwam een enkele mutatie af, doch het merendeel bleef zoals het aangekomen was en werd bezig gehouden met instructies en landingsdivisie. Velen zullen hierbij denken aan het Jungletrainen o.l.v. Ltz. 1 Cool.
Begin februari 1946 kwam er leven in de brouwerij daar er werd bekend gemaakt dat een aantal "Landing Crafts Tank" door de Koninklijke marine van de Royal Navy zou worden overgenomen en bemand zou worden met personeel dat op Malakka aanwezig was.
Vooral onder het KMRTV personeel, aangenomen voor havenbedrijven, ontstond nogal enige deining, maar iedereen was er van overtuigd dat dit toch wel de gelegenheid was om in "de oost" te komen en de stemming steeg zienderogen.
Toen de eerste 2 LCT's binnen kwamen stond het dan ook zwart in de haven van de Jannen die hun nieuwe schip eens wilden zien. Vragen als: "wat is nu de voorkant", en "moet dat nu de oceaan over", kwamen naar voren, maar toen aan boord alles bekeken was, werd iedereen wild enthousiast.
Na 2 dagen proefvaren en oefenen met de Engelse bemanning werd koers gezet naar Singapore, (waar in LCT. No. 1175 tussen neus en lippen in de nacht even een nieuwe motor werd ingebouwd) en verder zonder Engelsen naar Soerabaja.
Door deze LCT's (in juni 1946 omgedoopt in LT's) werd vanuit Soerabaja geopereerd: de LT. 104 langs de kust en naar Bali en Lombok, terwijl de LT. 106 naar Borneo ging om daar in de Patrouilledienst te worden ingeschakeld en tevens met het KNIL te ageren tegen infiltraties en andere nare dingen die we in die tijd konden meemaken.
Eind februari 1946 kwamen de LCT's 1102, 1153, 1154 en 1055 te Port Dickson, waarvan de LCT 1102, 1153 en 1154 direct met Nederlands personeel onder escorte van een Brits oorlogsschip naar Priok vertrokken. Onderweg werden te Singapore munitie en voorraden bestemd voor Java geladen.
LCT 1055 bleef achter voor kleine reparaties en arriveerde 2 weken later te Priok met de 4 eerste patrouilleboten, de latere RP 101, 102, 103 en 104. De LT ging door naar Soerabaja met twee patrouilleboten terwijl de andere 2 patrouilleboten te Priok gestationeerd bleven.
Na reparatie bij de KPM en de Droogdokmaatschappij ging de LT 101 naar Borneo voor 7 weken, de LT 102 maakte een trip via Semarang naar Soerabaja en terug.
De LT 103 vertrok in juni naar Borneo voor Patrouilles langs Borneo met Hr.Ms. Van Galen en verzorgde bij Banka de embarkatie van een regiment stoottroepen in de Ruys van de KPM (toendertijd nog troepentransportschip) om eind juli in Tandjoeng Priok terug te keren.
Toen brak een periode aan van hard werken: zowel de machine-installaties als de schepen werden terdege onderhanden genomen om geheel beslagen ten ijs te komen bij de komende acties.
Er kwamen andere Commandanten aan boord, afkomstig van Hr.Ms. Van Kinsbergen, die thuis ging varen. Oudste Officieren gingen van boord en kregen zelfstandige plaatsen op patrouilleboten. Bemanningen werden overgeplaatst en aangevuld met OVW-ers met het gevolg dat er dagelijks geoefend moest worden.
Elke zondag ging een der LT’s met genodigden voor OS&O naar het eilandje Edam in de Baai van Batavia, terwijl nog als waterbevoorradingsschip 12 trips door de LT 103 werden ondernomen naar het eiland Onrust waar dagelijks 60 ton drinkwater werd afgeleverd.
Eind oktober werd de actie "Paling Baik" begonnen, door het overnemen van de bezetting in Palembang, Pladjoe en Soengei Gerong door Nederlandse troepen van de Ghurka's. Hieraan deden Hr.Ms. Ternate en Hr.Ms. Ceram, LT 101, 102, 103, 105, 106, een aantal LST’s en LCT's van de Goevermements Marine mee. In konvooi vertrok men, uitgeleide gedaan door de Commandant Zeemacht persoonlijk, van Priok naar de rede van de Moesi rivier. Dit eerste vertoon van Nederlandse "Combined Operations" maakte op een ieder een diepe indruk. In drie groepen werd de Moesi opgestoomd en na 10 dagen van laden-varen-lossen-varen-laden-varen lagen dan alle LT's op een avond voor de steiger te Pladjoe en kwamen zowel voor- als achteruit de verhalen los.
De LT 101 die met een knijplopend anker "beachte" en door de sterke stroom in een ogenblik weer werd weggeslagen, en de LT 102, die van een bungalow aan de waterkant tijdens het "beachen" de halve badkamer op de bak meenam, zodat de Engelse Majoor die zich daar stond te scheren zich kon spiegelen in een Nederlandse Oerlikon opstelling, of de LT 103 die door de sterke stroom in een waringin terecht kwam en na met sleepboot assistentie te zijn losgekomen een nieuwe "run" moest maken; en dan de ALRI die onze landingsplaatsen bewaakte, gewapend met een speer; en het overvaren tot vervelens toe als veerpont Pladjoe - Palembang vice-versa, of de "Benteng - Palembang" waar de "rum" zo goedkoop was en sterk, of de scoutcar die, onbeheerd door de Engelsen, door de LT 103 werd geconfisceerd en als "Baby" het transportmiddel was om naar de concessie te gaan.
Hierna vertrokken de LT 101 en LT 102 naar Priok en werd de LT 102 lamgelegd door een gebroken krukas die eerst in maart 1947 hersteld kon worden. De LT 103 en LT 106 vertrokken naar Singapore voor het halen van marine-voorraden en het vervoer van vracht bestemd voor Nederlands-Indië; de LT 105 bleef achter in Palembang en werd eind december afgelost door de LT 101, die een trip had gemaakt om Bali en Lombok en op de Moesi bleef tot februari om na een begin van onderhoud te Tandjoeng Priok, door de Ternate naar Soerabaja gesleept te worden.
De LT 103 maakte trips Priok - Soerabaja en terug en was in februari te Semarang gestationeerd als waterboot en aIs politievoorraadscbip voor patrouilleboten voor de kust Cheribon -
Tegal - Semarang in samenwerking met Hr.Ms. RP 111, 112, 114 en 118. Hierna kreeg de LT 103 een groot onderhoudsperiode medio maart tot juni op het Marine Etablissement te Soerabaja.
De LT 105 ging na aflossing in Palembang nog naar Singapore, brak een krukas, werd te Singapore hersteld en kwam eind maart ook te Soerabaja aan. Met de in april te Belawan en Tandjoeng Priok overgenomen LCT's van de Dienst van Scheepvaart, de LT 107, LT 108 en LT 109, (waarvan de laatste grotendeels haar burger bemanning hield) die ook Soerabajawaarts werden gedirigeerd voor onderhoud, was dus een machtige vloot van 9 stuks landingsvaartuigen bezig zich gereed te maken voor de komende gebeurtenissen. Hiertoe werd dan ook druk geoefend, en vele dagen en nachten voeren deze schepen vaak in samenwerking met de LCT's en LST's van de Dienst van Scheepvaart het Westervaarwater uit vaak tot in de buurt van Bawean.
Op 21 juli begon de politionele actie. Op die dag waren de LT 101, 102, 103, 104 en 106 volgeladen met troepen, tanks, vrachtauto's en materialen naar Straat Bali vertrokken. De LT 101 kreeg een machinedefect en moest terugkeren.
In record tijd werd de lading overgebracht op de LT 108, die daarna vertrok en nog tijdig voor de landingen zich bij het konvooi aansloot.
De LT 101 werd ijlings hersteld om tezamen met de LT 107 en 109 deel te nemen aan de landingen bij Pasir Poetih, waar ook de hoofdmacht werd geland uit de LST's Woendi, en de 2 en 3 van de D.v.S. De LT 105 bracht de "Port Party" naar Probolinggo. Te Probolinggo stond het havencomplex in brand. Energiek begon men met blussingswerk. Later arriveerde ook de LT 101 en nog later de LT 103 met een sectie brandweer der Mariniers-brigade. De LT 108 bleef te Banjoewangi gestationeerd en voer pendeldiensten op Gilimanoek. Vele malen voeren LT's met grote voorraden naar de havens in de Oosthoek totdat zij zich eind augustus in konvooien van LT 102, 103, 109, LT 101 en 107 naar Priok begaven voor verdere acties, die door de Wapenstilstand niet doorgingen. De troepenmacht werd ontscheept in Cheribon; LT 101, 105 en 108 werden te Semarang gestationneerd, de LT 103 bleef met de LT 102 te Cheribon waar deze schepen druk werk kregen met het lossen van troepenschepen en koopvaarders op de rede. De LT 106 werd in onderhoud uit dienst gesteld, de LT 109 ging langs Sumatra een trip maken. En daarna?
In de maand november werd de LT 106 weer in dienst gesteld en de LT 101 t/m 104 opgelegd, zodat van de gehele vloot, na teruggave van de LT 107, 108 en 109 aan de Dienst van Scheepvaart slechts de LT 105 en LT 106 dienst deden als manusje van alles, en bij goederen vervoer van zeetransport werden ingeschakeld. Een rustig slot van een veelbewogen leven der LCT's.
De stemming onder het personeel van de gestrande "Port-party 2497" was na 3 maanden van afwachten in Malakka nu niet bepaald opgewekt. Uitgezonden met de verwachting om als bevrijders in het geteisterde Indië te landen, vonden zij tot hun grote teleurstelling, dat zij in Port Dickson werden vast gehouden in afwachting van toestemming van het Britse opperbevel om op Java of elders in Indië te mogen landen. Deze toestemming bleef voorlopig uit, waar Soekamo dreigde "niet voor de gevolgen in te staan".
December en januari verliepen dan in Port Dickson alsof in Indië niets aan de hand was. Slechts een enkeling die eens naar Singapore ging wist iets van de toestand in Nederlands-Indië. Soms kwam een enkele mutatie af, doch het merendeel bleef zoals het aangekomen was en werd bezig gehouden met instructies en landingsdivisie. Velen zullen hierbij denken aan het Jungletrainen o.l.v. Ltz. 1 Cool.
Begin februari 1946 kwam er leven in de brouwerij daar er werd bekend gemaakt dat een aantal "Landing Crafts Tank" door de Koninklijke marine van de Royal Navy zou worden overgenomen en bemand zou worden met personeel dat op Malakka aanwezig was.
Vooral onder het KMRTV personeel, aangenomen voor havenbedrijven, ontstond nogal enige deining, maar iedereen was er van overtuigd dat dit toch wel de gelegenheid was om in "de oost" te komen en de stemming steeg zienderogen.
Toen de eerste 2 LCT's binnen kwamen stond het dan ook zwart in de haven van de Jannen die hun nieuwe schip eens wilden zien. Vragen als: "wat is nu de voorkant", en "moet dat nu de oceaan over", kwamen naar voren, maar toen aan boord alles bekeken was, werd iedereen wild enthousiast.
Na 2 dagen proefvaren en oefenen met de Engelse bemanning werd koers gezet naar Singapore, (waar in LCT. No. 1175 tussen neus en lippen in de nacht even een nieuwe motor werd ingebouwd) en verder zonder Engelsen naar Soerabaja.
Door deze LCT's (in juni 1946 omgedoopt in LT's) werd vanuit Soerabaja geopereerd: de LT. 104 langs de kust en naar Bali en Lombok, terwijl de LT. 106 naar Borneo ging om daar in de Patrouilledienst te worden ingeschakeld en tevens met het KNIL te ageren tegen infiltraties en andere nare dingen die we in die tijd konden meemaken.
Eind februari 1946 kwamen de LCT's 1102, 1153, 1154 en 1055 te Port Dickson, waarvan de LCT 1102, 1153 en 1154 direct met Nederlands personeel onder escorte van een Brits oorlogsschip naar Priok vertrokken. Onderweg werden te Singapore munitie en voorraden bestemd voor Java geladen.
LCT 1055 bleef achter voor kleine reparaties en arriveerde 2 weken later te Priok met de 4 eerste patrouilleboten, de latere RP 101, 102, 103 en 104. De LT ging door naar Soerabaja met twee patrouilleboten terwijl de andere 2 patrouilleboten te Priok gestationeerd bleven.
Na reparatie bij de KPM en de Droogdokmaatschappij ging de LT 101 naar Borneo voor 7 weken, de LT 102 maakte een trip via Semarang naar Soerabaja en terug.
De LT 103 vertrok in juni naar Borneo voor Patrouilles langs Borneo met Hr.Ms. Van Galen en verzorgde bij Banka de embarkatie van een regiment stoottroepen in de Ruys van de KPM (toendertijd nog troepentransportschip) om eind juli in Tandjoeng Priok terug te keren.
Toen brak een periode aan van hard werken: zowel de machine-installaties als de schepen werden terdege onderhanden genomen om geheel beslagen ten ijs te komen bij de komende acties.
Er kwamen andere Commandanten aan boord, afkomstig van Hr.Ms. Van Kinsbergen, die thuis ging varen. Oudste Officieren gingen van boord en kregen zelfstandige plaatsen op patrouilleboten. Bemanningen werden overgeplaatst en aangevuld met OVW-ers met het gevolg dat er dagelijks geoefend moest worden.
Elke zondag ging een der LT’s met genodigden voor OS&O naar het eilandje Edam in de Baai van Batavia, terwijl nog als waterbevoorradingsschip 12 trips door de LT 103 werden ondernomen naar het eiland Onrust waar dagelijks 60 ton drinkwater werd afgeleverd.
Eind oktober werd de actie "Paling Baik" begonnen, door het overnemen van de bezetting in Palembang, Pladjoe en Soengei Gerong door Nederlandse troepen van de Ghurka's. Hieraan deden Hr.Ms. Ternate en Hr.Ms. Ceram, LT 101, 102, 103, 105, 106, een aantal LST’s en LCT's van de Goevermements Marine mee. In konvooi vertrok men, uitgeleide gedaan door de Commandant Zeemacht persoonlijk, van Priok naar de rede van de Moesi rivier. Dit eerste vertoon van Nederlandse "Combined Operations" maakte op een ieder een diepe indruk. In drie groepen werd de Moesi opgestoomd en na 10 dagen van laden-varen-lossen-varen-laden-varen lagen dan alle LT's op een avond voor de steiger te Pladjoe en kwamen zowel voor- als achteruit de verhalen los.
De LT 101 die met een knijplopend anker "beachte" en door de sterke stroom in een ogenblik weer werd weggeslagen, en de LT 102, die van een bungalow aan de waterkant tijdens het "beachen" de halve badkamer op de bak meenam, zodat de Engelse Majoor die zich daar stond te scheren zich kon spiegelen in een Nederlandse Oerlikon opstelling, of de LT 103 die door de sterke stroom in een waringin terecht kwam en na met sleepboot assistentie te zijn losgekomen een nieuwe "run" moest maken; en dan de ALRI die onze landingsplaatsen bewaakte, gewapend met een speer; en het overvaren tot vervelens toe als veerpont Pladjoe - Palembang vice-versa, of de "Benteng - Palembang" waar de "rum" zo goedkoop was en sterk, of de scoutcar die, onbeheerd door de Engelsen, door de LT 103 werd geconfisceerd en als "Baby" het transportmiddel was om naar de concessie te gaan.
Hierna vertrokken de LT 101 en LT 102 naar Priok en werd de LT 102 lamgelegd door een gebroken krukas die eerst in maart 1947 hersteld kon worden. De LT 103 en LT 106 vertrokken naar Singapore voor het halen van marine-voorraden en het vervoer van vracht bestemd voor Nederlands-Indië; de LT 105 bleef achter in Palembang en werd eind december afgelost door de LT 101, die een trip had gemaakt om Bali en Lombok en op de Moesi bleef tot februari om na een begin van onderhoud te Tandjoeng Priok, door de Ternate naar Soerabaja gesleept te worden.
De LT 103 maakte trips Priok - Soerabaja en terug en was in februari te Semarang gestationeerd als waterboot en aIs politievoorraadscbip voor patrouilleboten voor de kust Cheribon -
Tegal - Semarang in samenwerking met Hr.Ms. RP 111, 112, 114 en 118. Hierna kreeg de LT 103 een groot onderhoudsperiode medio maart tot juni op het Marine Etablissement te Soerabaja.
De LT 105 ging na aflossing in Palembang nog naar Singapore, brak een krukas, werd te Singapore hersteld en kwam eind maart ook te Soerabaja aan. Met de in april te Belawan en Tandjoeng Priok overgenomen LCT's van de Dienst van Scheepvaart, de LT 107, LT 108 en LT 109, (waarvan de laatste grotendeels haar burger bemanning hield) die ook Soerabajawaarts werden gedirigeerd voor onderhoud, was dus een machtige vloot van 9 stuks landingsvaartuigen bezig zich gereed te maken voor de komende gebeurtenissen. Hiertoe werd dan ook druk geoefend, en vele dagen en nachten voeren deze schepen vaak in samenwerking met de LCT's en LST's van de Dienst van Scheepvaart het Westervaarwater uit vaak tot in de buurt van Bawean.
Op 21 juli begon de politionele actie. Op die dag waren de LT 101, 102, 103, 104 en 106 volgeladen met troepen, tanks, vrachtauto's en materialen naar Straat Bali vertrokken. De LT 101 kreeg een machinedefect en moest terugkeren.
In record tijd werd de lading overgebracht op de LT 108, die daarna vertrok en nog tijdig voor de landingen zich bij het konvooi aansloot.
De LT 101 werd ijlings hersteld om tezamen met de LT 107 en 109 deel te nemen aan de landingen bij Pasir Poetih, waar ook de hoofdmacht werd geland uit de LST's Woendi, en de 2 en 3 van de D.v.S. De LT 105 bracht de "Port Party" naar Probolinggo. Te Probolinggo stond het havencomplex in brand. Energiek begon men met blussingswerk. Later arriveerde ook de LT 101 en nog later de LT 103 met een sectie brandweer der Mariniers-brigade. De LT 108 bleef te Banjoewangi gestationeerd en voer pendeldiensten op Gilimanoek. Vele malen voeren LT's met grote voorraden naar de havens in de Oosthoek totdat zij zich eind augustus in konvooien van LT 102, 103, 109, LT 101 en 107 naar Priok begaven voor verdere acties, die door de Wapenstilstand niet doorgingen. De troepenmacht werd ontscheept in Cheribon; LT 101, 105 en 108 werden te Semarang gestationneerd, de LT 103 bleef met de LT 102 te Cheribon waar deze schepen druk werk kregen met het lossen van troepenschepen en koopvaarders op de rede. De LT 106 werd in onderhoud uit dienst gesteld, de LT 109 ging langs Sumatra een trip maken. En daarna?
In de maand november werd de LT 106 weer in dienst gesteld en de LT 101 t/m 104 opgelegd, zodat van de gehele vloot, na teruggave van de LT 107, 108 en 109 aan de Dienst van Scheepvaart slechts de LT 105 en LT 106 dienst deden als manusje van alles, en bij goederen vervoer van zeetransport werden ingeschakeld. Een rustig slot van een veelbewogen leven der LCT's.
IETS
OVER EEN HIGGINSBOOT.
Als men zo Harer Majesteits schip van oorlog, de RP 121 ziet liggen, zou men niet zeggen dat deze jongedame in staat is om toeren uit te halen; zij is zo'n onschuldig klein ding.
Pas maar op I
Rustig wiegelt zij als een wastobbe op de deining en dan: floep!, volgt er een schuiver. De reling, dat veel gebogen, weer rechtgetrokken ding is voorwaar geen overtollige luxe.
Zo'n schuivertje is iets voor een rustige zee. Nee, dan als er een hoge deining loopt met witte kopjes. Dan is ze net een Jan, die een borrel geroken heeft. Naar alle windstreken wil ze heen, behalve de goede. Een wanhopige roerganger draait als een dwaas aan het roer en als beloning voor zijn arbeid vliegt hij haast van de brug af.
Aflossen is er niet bij, want wie uit het vooronder wil komen spot met zijn leven. Nu spreek ik uit ervaring want het luik vloerde mij zelf eens op een gemene manier. met als resultaat een gat in mijn hoofd en een dubbelgeslagen teen terwijl het luik niet eens een schram had. Nu kan ik de roerganger wel aflossen, maar dan gaan we naar de haaien. Van die grote tijgerhaaien.
Ik ben "tik" of met een grijns "tikker". Mijn domein is ook op de brug, waar ik dan acht uur per dag met een verongelijkt gezicht zit te kijken, bij mooi weer. Ja bij mooi weer, want als het een klein beetje begint te schommelen. doe ik verwoede pogingen om alle paperassen met twee handen vast te houden. wat soms lukt, maar meestal op een soort klopjacht uitdraait.Ook nog vanwege een stel soepele loden presse-papiers, die op de kaartentafel thuis horen maar blijkbaar het dek of mijn tenen prefereren. Het is in ieder geval een prachtige kamergymnastiek. Dan is er nog een kok. Bij mooi weer fluit-ie en bij lelijk weer prevelt-ie schietgebedjes. Verder haalt-ie onbegrijpelijke manipulaties uit met een kooktoestel. Als leek kan je dat niet volgen. Geeft ook niets. Zo af en toe krijg je toch de kans om je tong te branden.
Over stokers wil ik niet veel zeggen, ze maken alles vet en daar houdt het mee op voor zover ik weet.
Tenslotte is er dan de Commandant. Die tuurt diepzinnig op een kaart, gaat er dan op zitten, pakt de kijker en zegt, "zoveel graden". Verder rookt hij strootjes. Waarom ook niet, langzaam maar zeker hobbelt de schuit toch wel naar de haven, gedachtig aan het spreekwoord "haastige spoed is zelden goed".
Maar dan als we er zijn….. Kisten en plunjezakken vliegen open en na een kwartier is er niemand meer, behalve de tik, want die heeft de wacht.
Telegrafist 2 O.V.W.
W. G. de Gooijer.
Als men zo Harer Majesteits schip van oorlog, de RP 121 ziet liggen, zou men niet zeggen dat deze jongedame in staat is om toeren uit te halen; zij is zo'n onschuldig klein ding.
Pas maar op I
Rustig wiegelt zij als een wastobbe op de deining en dan: floep!, volgt er een schuiver. De reling, dat veel gebogen, weer rechtgetrokken ding is voorwaar geen overtollige luxe.
Zo'n schuivertje is iets voor een rustige zee. Nee, dan als er een hoge deining loopt met witte kopjes. Dan is ze net een Jan, die een borrel geroken heeft. Naar alle windstreken wil ze heen, behalve de goede. Een wanhopige roerganger draait als een dwaas aan het roer en als beloning voor zijn arbeid vliegt hij haast van de brug af.
Aflossen is er niet bij, want wie uit het vooronder wil komen spot met zijn leven. Nu spreek ik uit ervaring want het luik vloerde mij zelf eens op een gemene manier. met als resultaat een gat in mijn hoofd en een dubbelgeslagen teen terwijl het luik niet eens een schram had. Nu kan ik de roerganger wel aflossen, maar dan gaan we naar de haaien. Van die grote tijgerhaaien.
Ik ben "tik" of met een grijns "tikker". Mijn domein is ook op de brug, waar ik dan acht uur per dag met een verongelijkt gezicht zit te kijken, bij mooi weer. Ja bij mooi weer, want als het een klein beetje begint te schommelen. doe ik verwoede pogingen om alle paperassen met twee handen vast te houden. wat soms lukt, maar meestal op een soort klopjacht uitdraait.Ook nog vanwege een stel soepele loden presse-papiers, die op de kaartentafel thuis horen maar blijkbaar het dek of mijn tenen prefereren. Het is in ieder geval een prachtige kamergymnastiek. Dan is er nog een kok. Bij mooi weer fluit-ie en bij lelijk weer prevelt-ie schietgebedjes. Verder haalt-ie onbegrijpelijke manipulaties uit met een kooktoestel. Als leek kan je dat niet volgen. Geeft ook niets. Zo af en toe krijg je toch de kans om je tong te branden.
Over stokers wil ik niet veel zeggen, ze maken alles vet en daar houdt het mee op voor zover ik weet.
Tenslotte is er dan de Commandant. Die tuurt diepzinnig op een kaart, gaat er dan op zitten, pakt de kijker en zegt, "zoveel graden". Verder rookt hij strootjes. Waarom ook niet, langzaam maar zeker hobbelt de schuit toch wel naar de haven, gedachtig aan het spreekwoord "haastige spoed is zelden goed".
Maar dan als we er zijn….. Kisten en plunjezakken vliegen open en na een kwartier is er niemand meer, behalve de tik, want die heeft de wacht.
Telegrafist 2 O.V.W.
W. G. de Gooijer.
EERSTE PATROUILLE
INDRUKKEN.
Van
een Hollandse jongen.
Toen ik in januari in Soerabaia aankwam, werd ik direct naar de KVD geplaatst, bestemd voor de patrouilledienst en was de volgende dag aan boord van Hr.Ms. RP 116 al in zee.
Mijn eerste trip was om Madoera, dat was een buitenkansje, vooral daar ik nog niets van Indië gezien had.
We hadden het geluk elke dag in een of andere kampong aan wal te stappen. Ik keek mijn ogen uit, want die kampongs zijn lang niet te vergelijken met die kampong waar ik in groot gebracht ben. Deze trip duurde 4 dagen en aangezien wij toen goed te schaften hadden, had ik er veel plezier in, er was een goede stemming aan boord wat toch het voornaamste is.
Daarna kregen wij een andere patrouille namelijk voor Toeban, een plaatsje op de Noordkust van Java. Op weg daarheen hadden we naar mijn maag te oordelen niet zulk mooi weer.
Toen we op de plaats van bestemming waren aangekomen, bestond onze activiteit hoofdzakelijk in het aanhouden en onderzoeken van prauwen wat ook weer een nieuwtje was.
Ik kon toen nog geen woord Maleis, maar kon uit gebaren wel zo'n beetje opmaken wat er loos was.
Na een paar dagen was de aardigheid eraf, maar gelukkig besteden we onze vrije tijd ook nuttig door het bijwonen van lessen, die de Commandant gaf of liet geven. Met dat alles zit ik toch maar liever in "het Ankertje" , een oud schuitje van onze schipper. Nou, veel last van zeeziekte krijg je daar niet. Maar dat binnenliggen duurt meestal maar 3 dagen en dan is het weer "voor en achter".
Dan zit ik altijd in hevige spanning waar de volgende trip naar toe gaat, want ik zou dolgraag nog eens een beetje van de Oost willen zien. En elke keer als we weer naar binnen gaan hoop ik dat de volgende reis ons naar betere oorden mag voeren. Nooit kwam een betere trip dan na een slechtere. Dat is de leus, die ik steeds in mijn gedachten heb.
Matroos 3
J. Venema
a/b Hr. Ms. R.P. 116
Toen ik in januari in Soerabaia aankwam, werd ik direct naar de KVD geplaatst, bestemd voor de patrouilledienst en was de volgende dag aan boord van Hr.Ms. RP 116 al in zee.
Mijn eerste trip was om Madoera, dat was een buitenkansje, vooral daar ik nog niets van Indië gezien had.
We hadden het geluk elke dag in een of andere kampong aan wal te stappen. Ik keek mijn ogen uit, want die kampongs zijn lang niet te vergelijken met die kampong waar ik in groot gebracht ben. Deze trip duurde 4 dagen en aangezien wij toen goed te schaften hadden, had ik er veel plezier in, er was een goede stemming aan boord wat toch het voornaamste is.
Daarna kregen wij een andere patrouille namelijk voor Toeban, een plaatsje op de Noordkust van Java. Op weg daarheen hadden we naar mijn maag te oordelen niet zulk mooi weer.
Toen we op de plaats van bestemming waren aangekomen, bestond onze activiteit hoofdzakelijk in het aanhouden en onderzoeken van prauwen wat ook weer een nieuwtje was.
Ik kon toen nog geen woord Maleis, maar kon uit gebaren wel zo'n beetje opmaken wat er loos was.
Na een paar dagen was de aardigheid eraf, maar gelukkig besteden we onze vrije tijd ook nuttig door het bijwonen van lessen, die de Commandant gaf of liet geven. Met dat alles zit ik toch maar liever in "het Ankertje" , een oud schuitje van onze schipper. Nou, veel last van zeeziekte krijg je daar niet. Maar dat binnenliggen duurt meestal maar 3 dagen en dan is het weer "voor en achter".
Dan zit ik altijd in hevige spanning waar de volgende trip naar toe gaat, want ik zou dolgraag nog eens een beetje van de Oost willen zien. En elke keer als we weer naar binnen gaan hoop ik dat de volgende reis ons naar betere oorden mag voeren. Nooit kwam een betere trip dan na een slechtere. Dat is de leus, die ik steeds in mijn gedachten heb.
Matroos 3
J. Venema
a/b Hr. Ms. R.P. 116
OP PATROUILLE MET
Hr.Ms. RP 133.
Hr.Ms. RP 133 is een Higginsboot en zo uiterlijk is er niet veel formidabels aan deze oorlogsbodem te zien. Op een afstand zou men denken een klein kustvaartmotorbootje te ontmoeten met een hoog opgebouwd stuurhuis, maar bij nadering valt al gauw het kanon van 3.7 cm. op en komt men dichterbij dan ziet men de Nederlandse vlag en de oorlogswimpel en beseft men inderdaad met een oorlogsschip te maken te hebben.
Zoals verscheidene Republikeinse ALRI-vaartuigen en een groot aantal wapen- en andere smokkelaars hebben ondervonden valt er dan niet meer te spotten met de RP 133.
Aangezien U nu wel gelezen zult hebben dat er heel wat Higginsboten als oorlogsschip in dienst zijn zult U misschien vragen waarom ik nu juist over de 133 wil schrijven. Ik heb hiervoor een goede reden en wel dat deze boot de eer geniet het eerste Bronzen Kruis voor de KVD veroverd te hebben, dat ten name staat van haar Commandant, de Luitenant ter Zee der 3e klasse H. Dankelman.
Aangezien het onmogelijk zou zijn alle acties van deze patrouilleboot te beschrijven, zal ik hieronder enige van de meest in het oog vallende beschrijven.
U moet dan eerst weten dat deze boot op 20 september 1947 Soerabaja verliet om te worden gestationeerd te Tandjong Oeban, een onooglijk klein plaatsje, dat aan de ene zijde begrensd wordt door Straat Riouw, waarover het uitziet op het eiland Batam en aan de andere zijde aanleunt tegen het oerbos van het eiland Bintan aan Straat Singapore.
Tandjong Oeban is door de Marinestaf als steunpunt gekozen vanwege het feit dat het plaatsje temidden van de meest belangrijke smokkelwegen ligt, die voeren van Singapore naar de Oostkust van Sumatra.
Hr.Ms. RP 133 is een Higginsboot en zo uiterlijk is er niet veel formidabels aan deze oorlogsbodem te zien. Op een afstand zou men denken een klein kustvaartmotorbootje te ontmoeten met een hoog opgebouwd stuurhuis, maar bij nadering valt al gauw het kanon van 3.7 cm. op en komt men dichterbij dan ziet men de Nederlandse vlag en de oorlogswimpel en beseft men inderdaad met een oorlogsschip te maken te hebben.
Zoals verscheidene Republikeinse ALRI-vaartuigen en een groot aantal wapen- en andere smokkelaars hebben ondervonden valt er dan niet meer te spotten met de RP 133.
Aangezien U nu wel gelezen zult hebben dat er heel wat Higginsboten als oorlogsschip in dienst zijn zult U misschien vragen waarom ik nu juist over de 133 wil schrijven. Ik heb hiervoor een goede reden en wel dat deze boot de eer geniet het eerste Bronzen Kruis voor de KVD veroverd te hebben, dat ten name staat van haar Commandant, de Luitenant ter Zee der 3e klasse H. Dankelman.
Aangezien het onmogelijk zou zijn alle acties van deze patrouilleboot te beschrijven, zal ik hieronder enige van de meest in het oog vallende beschrijven.
U moet dan eerst weten dat deze boot op 20 september 1947 Soerabaja verliet om te worden gestationeerd te Tandjong Oeban, een onooglijk klein plaatsje, dat aan de ene zijde begrensd wordt door Straat Riouw, waarover het uitziet op het eiland Batam en aan de andere zijde aanleunt tegen het oerbos van het eiland Bintan aan Straat Singapore.
Tandjong Oeban is door de Marinestaf als steunpunt gekozen vanwege het feit dat het plaatsje temidden van de meest belangrijke smokkelwegen ligt, die voeren van Singapore naar de Oostkust van Sumatra.
Hr.Ms. RP 133 patrouilleerde dus vanuit
Tandjong Oeban op de Oostkust van Sumatra, soms in samenwerking met een korvet,
een enkele maal met een andere patrouilleboot, doch meestal alleen in een
uitgebreid gebied bestaande uit zeestraten tussen lage dichtbegroeide eilanden
met vaak uitgebreide ondieptes voor de kust. waar slechts een RP kan komen.
Hier en daar ligt een kampong aan zo'n zeestraat en niet zelden worden de
patrouilleboten plotseling en verraderlijk uit een kampong beschoten, alle
politieke overeenkomsten ten spijt.
Vooral de toegangen naar de grote rivieren, waar langs de smokkelaars als regel hun verboden waren vervoeren. Zijn uiteraard de beste patrouillegebieden sinds de rivieren zelf en hun mondingen verboden zijn voor schepen van de Koninklijke marine.
Daar vertrekt dus de 133 uit Tandjong Oeban op patrouille in een zware regenbui die het uitzicht bemoeilijkt en iedereen doornat maakt. Al gauw slaan de eerste zeetjes over dek, maar de stemming is goed want de zin voor avontuur. die in iedere Hollandse jongen aanwezig is, hoewel vaak onder een dikke materialistische stoflaag. krijgt de overhand en men spreekt weer over het aanhouden van prauwen tot de nok toe vol met wapens en munitie, over de kans op een ontmoeting met republikeinse oorlogsvaartuigen en over de vraag of vanuit die kampong met de aarden wallen en de radiomast deze keer weer geschoten zal worden............
De eerste dag op het patrouilleterrein begint het al. Een kleine motortongkang komt in zicht en de achtervolging wordt ingezet. Aangezien het al spoedig blijkt dat de tongkang ondanks herhaalde stopsignalen heeft aangezet en vrij hard loopt, besluit de Commandant met het 3,7 cm. kanon een schot voor zijn boeg te geven. In een oogwenk is het kanon bemand en een scherpe knal weerklinkt over het rustige water. De aanslag is enige seconden later duidelijk zichtbaar voor het schip, dat echter koers en vaart vervolgt. Het volgende schot wordt zodanig gericht, dat het vlak over het schip heen giert, maar de tongkang loopt door.
Nu geeft de Commandant order op het schip te richten. De derde granaat ligt vlak naast de tongkang die nu maar besluit eieren voor zijn geld te kiezen, stopt en bijdraait.
Weldra zijn de RP wapens op de tongkang gericht. Dichtbij gekomen, strijkt zij de jol en twee gewapende mannen brengen even later de scheeps- en ladingpapieren van de tongkang bij de Commandant.
De tongkang blijkt voor een waarde van 35000 dollar aan smokkelwaar te bevatten en wordt door de RP op een veilige plaats ten anker gebracht om later afgegeven te worden aan een korvet die haar naar Tandjong Pinang zal opbrengen.
Enige dagen later, in een zeestraat van 1½ mijl breedte, wordt plotseling de boot van uit een kleine kampong beschoten met geweer- en mitrailleurvuur. Alarm wordt gemaakt en hoewel het niet veilig is om over dek te lopen wordt binnen een paar seconden het vuur beantwoord. Kleine waterfonteintjes om de boot duiden de aanslagen van het vijandelijk vuur aan en steeds hoort men het fluiten van kogels over de boot. Hoe korter de afstand des te effectiever zal de uitwerking van het eigen vuur zijn en ondanks het gevaar, wendt de Commandant zijn bootje naar de vijandelijke opstellingen, die duidelijk zichtbaar zijn achter zandzakken en aarden wallen. Op zeer korte afstand vaart de RP langs deze opstellingen een moordend vuur afgevend. Eén der vijandelijke mitrailleurs houdt op met vuren, de patrouilleboot draait om en neemt nu over de andere boeg de vijand onder vuur. Maar die begint er nu genoeg van te krijgen en staakt na enige minuten het vuren.
De patrouilleboot blijft nog wat op en neer houden, maar als alles rustig blijft, vervolgt zij haar patrouille. Het schip blijkt 5 treffers te hebben en een stoker is licht gewond aan zijn arm.
Een half uur later is het weer feest! Er vallen weer enige kleine aanslagen nabij de boot, doch aangezien de oorsprong van het vuur niet zichtbaar is en de Commandant vóór donker op een bepaalde ankerplaats wil zijn, negeert hij de vijand deze keer volkomen.
Deze nacht blijft de boot met gedoofde lichten ten anker liggen. De volgende dag wordt een kleine zeiltongkang aangehouden, die echter voor het locale verkeer in gebruik is en na een kort onderzoek de reis mag vervolgen, echter niet dan nadat een zich aan boord bevindende Maleier, die enige afschuwelijke zweren aan zijn been heeft, op snelle en kundige wijze een verband met zalf aangelegd is en wat "obat" meegekregen heeft.
Want de Hollandse jongen, die de vorige dag nog zo fanatiek van achter zijn kanon de treffers op de vijandelijke opstellingen heeft waargenomen, weet ook wel dat de bevolking niets tegen de Hollanders heeft, integendeel! En waar hij zulk lijden ziet daar wil hij helpen.
Op deze dag staat verder blijkbaar niets meer op het programma, de "Koperen ploert" brandt de hele dag op het dek en doordat er geen wind staat, geeft alleen de vaart van de boot enige afkoeling. Het kooktoestel heeft het onderwijl weer begeven, maar een ervaren RP.-kok heeft altijd nog een arangpot achter de hand en zo lukt het dan toch wel weer om een warme maaltijd te krijgen.
Op de achtermiddag komt de telegrafist met een telegrammetje bij de Commandant. De boot moet de volgende dag om 8 uur rendez-vous maken met de korvet die zich op het patrouilleterrein bevindt. De nieuwe koers wordt in de kaart gezet en daar gaat het kleine scheepje op weg, door dezelfde straat als de vorige dag. Tegen donker passeert men de kampong waaruit de vorige dag geschoten werd en daar begint het lieve leventje opnieuw. Na een korte beantwoording van het vuur is het te donker om nog aanslagen te zien en dus zet de boot zijn tocht voort.
Vooral de toegangen naar de grote rivieren, waar langs de smokkelaars als regel hun verboden waren vervoeren. Zijn uiteraard de beste patrouillegebieden sinds de rivieren zelf en hun mondingen verboden zijn voor schepen van de Koninklijke marine.
Daar vertrekt dus de 133 uit Tandjong Oeban op patrouille in een zware regenbui die het uitzicht bemoeilijkt en iedereen doornat maakt. Al gauw slaan de eerste zeetjes over dek, maar de stemming is goed want de zin voor avontuur. die in iedere Hollandse jongen aanwezig is, hoewel vaak onder een dikke materialistische stoflaag. krijgt de overhand en men spreekt weer over het aanhouden van prauwen tot de nok toe vol met wapens en munitie, over de kans op een ontmoeting met republikeinse oorlogsvaartuigen en over de vraag of vanuit die kampong met de aarden wallen en de radiomast deze keer weer geschoten zal worden............
De eerste dag op het patrouilleterrein begint het al. Een kleine motortongkang komt in zicht en de achtervolging wordt ingezet. Aangezien het al spoedig blijkt dat de tongkang ondanks herhaalde stopsignalen heeft aangezet en vrij hard loopt, besluit de Commandant met het 3,7 cm. kanon een schot voor zijn boeg te geven. In een oogwenk is het kanon bemand en een scherpe knal weerklinkt over het rustige water. De aanslag is enige seconden later duidelijk zichtbaar voor het schip, dat echter koers en vaart vervolgt. Het volgende schot wordt zodanig gericht, dat het vlak over het schip heen giert, maar de tongkang loopt door.
Nu geeft de Commandant order op het schip te richten. De derde granaat ligt vlak naast de tongkang die nu maar besluit eieren voor zijn geld te kiezen, stopt en bijdraait.
Weldra zijn de RP wapens op de tongkang gericht. Dichtbij gekomen, strijkt zij de jol en twee gewapende mannen brengen even later de scheeps- en ladingpapieren van de tongkang bij de Commandant.
De tongkang blijkt voor een waarde van 35000 dollar aan smokkelwaar te bevatten en wordt door de RP op een veilige plaats ten anker gebracht om later afgegeven te worden aan een korvet die haar naar Tandjong Pinang zal opbrengen.
Enige dagen later, in een zeestraat van 1½ mijl breedte, wordt plotseling de boot van uit een kleine kampong beschoten met geweer- en mitrailleurvuur. Alarm wordt gemaakt en hoewel het niet veilig is om over dek te lopen wordt binnen een paar seconden het vuur beantwoord. Kleine waterfonteintjes om de boot duiden de aanslagen van het vijandelijk vuur aan en steeds hoort men het fluiten van kogels over de boot. Hoe korter de afstand des te effectiever zal de uitwerking van het eigen vuur zijn en ondanks het gevaar, wendt de Commandant zijn bootje naar de vijandelijke opstellingen, die duidelijk zichtbaar zijn achter zandzakken en aarden wallen. Op zeer korte afstand vaart de RP langs deze opstellingen een moordend vuur afgevend. Eén der vijandelijke mitrailleurs houdt op met vuren, de patrouilleboot draait om en neemt nu over de andere boeg de vijand onder vuur. Maar die begint er nu genoeg van te krijgen en staakt na enige minuten het vuren.
De patrouilleboot blijft nog wat op en neer houden, maar als alles rustig blijft, vervolgt zij haar patrouille. Het schip blijkt 5 treffers te hebben en een stoker is licht gewond aan zijn arm.
Een half uur later is het weer feest! Er vallen weer enige kleine aanslagen nabij de boot, doch aangezien de oorsprong van het vuur niet zichtbaar is en de Commandant vóór donker op een bepaalde ankerplaats wil zijn, negeert hij de vijand deze keer volkomen.
Deze nacht blijft de boot met gedoofde lichten ten anker liggen. De volgende dag wordt een kleine zeiltongkang aangehouden, die echter voor het locale verkeer in gebruik is en na een kort onderzoek de reis mag vervolgen, echter niet dan nadat een zich aan boord bevindende Maleier, die enige afschuwelijke zweren aan zijn been heeft, op snelle en kundige wijze een verband met zalf aangelegd is en wat "obat" meegekregen heeft.
Want de Hollandse jongen, die de vorige dag nog zo fanatiek van achter zijn kanon de treffers op de vijandelijke opstellingen heeft waargenomen, weet ook wel dat de bevolking niets tegen de Hollanders heeft, integendeel! En waar hij zulk lijden ziet daar wil hij helpen.
Op deze dag staat verder blijkbaar niets meer op het programma, de "Koperen ploert" brandt de hele dag op het dek en doordat er geen wind staat, geeft alleen de vaart van de boot enige afkoeling. Het kooktoestel heeft het onderwijl weer begeven, maar een ervaren RP.-kok heeft altijd nog een arangpot achter de hand en zo lukt het dan toch wel weer om een warme maaltijd te krijgen.
Op de achtermiddag komt de telegrafist met een telegrammetje bij de Commandant. De boot moet de volgende dag om 8 uur rendez-vous maken met de korvet die zich op het patrouilleterrein bevindt. De nieuwe koers wordt in de kaart gezet en daar gaat het kleine scheepje op weg, door dezelfde straat als de vorige dag. Tegen donker passeert men de kampong waaruit de vorige dag geschoten werd en daar begint het lieve leventje opnieuw. Na een korte beantwoording van het vuur is het te donker om nog aanslagen te zien en dus zet de boot zijn tocht voort.
Om half acht ligt zij langszij van de
korvet, waar de RP.-Commandant een korte bespreking met de Commandant van de
korvet houdt. Hij hoort van deze, dat de mogelijkheid bestaat dat
ALRI-motorboten in de buurt zijn. De Commandant van de korvet besluit tevens in
de buurt van de patrouilleboot te blijven voor het geval deze wederom vanuit de
zelfde kampong beschoten zou worden.
Nadat de RP-bemanning aan boord gemandied heeft en enige verse victualie en wat brood en water is overgenomen, gooit de boot los en vaart terug naar het terrein van de vorige avond. Onder de bemanning, die inmiddels ingelicht is dat een vijandelijk oorlogsschip te verwachten is, heerst een afwachtende spanning.
Zodra de korvet het anker ingedraaid heeft, volgt deze en al spoedig ontvangt de Commandant een sein van de RP dat deze wederom op dezelfde plaats beschoten wordt en het vuur beantwoordt.
Het duurt niet lang of het veel zwaardere kanon van de korvet en zijn mitrailleurs nemen deel aan de afstraffing van de vijandelijke stellingen, die spoedig het vuur staken waarna ook van onze zijde het gevecht volgens de regels van het bestand wordt afgebroken. Blijkbaar hebben de stellingen er voldoende van langs gehad, want ze hebben nooit meer gevuurd.
Enige dagen later, het is tien uur op de voormiddag, verkent de RP twee motorboten. Door de kijker ziet de Commandant dat beide een grote roodwitte vlag voeren; de boot wordt in alarmstelling gebracht en de vaart vermeerderd teneinde zo dicht mogelijk bij de vijand te komen. Onderwijl hebben de twee boten het gevaar verkend en gaan op de loop. De afstand is nog te groot om vuur te openen, de boten verdwijnen in een nauw vaarwater; de RP er achter aan.
In letterlijke zin "stoomt" de vijand voorop. De achtervolging heeft zoveel van hun gevergd, dat dikke rookwolken uit hun motoren komen. Dichterbij gekomen opent de RP het vuur met het kanon en kort daarop ook met de mitrailleurs. Na de eerste treffers geïncasseerd te hebben, vluchten beide motorboten de ondiepte onder de wal op. De patrouilleboot ontvangt plotseling levendig mitrailleurvuur van hen en nu rest de Commandant nog maar één oplossing: de vijand te vernietigen. Al gauw staat de een in brand en de andere zinkt. De 133 seint het voorval en mag het genoegen smaken binnen enkele uren de gelukwensen van de Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indië te ontvangen met deze geslaagde actie.
Zo gaat het leven aan boord door, soms dagen lang geen bijzonders, dan weer plotseling beschietingen vanaf de wal, tongkangs met smokkelwaar en andere avonturen. Nu en dan een ontmoeting met een korvet of een jager, even mandiën, vers brood, misschien een koud biertje. Twee, drie weken duurt de patrouille, dan weer terug naar de basis, na door een collega te zijn afgelost. Tenslotte wil ik twee van de meest interessante acties van de 133 door de Commandant zelf laten vertellen: De 133 lag ergens op de Oostkust van Sumatra voor anker. Het was een stikdonkere nacht en bladstil en het enige wat we zagen was een hemel vol met sterren. Enige mensen waren al naar kooi gegaan, de uitkijk stond op de brug, de overigen zaten aan dek nog wat te praten over thuisvaren, een meisje in Soerabaja en andere onderwerpen waartoe zo'n rustige nacht op zee zo gemakkelijk aanleiding kan geven.
Even over half acht meldde de uitkijk mij dat hij motorgeronk hoorde. Direct werden alle lichten aan boord gedoofd en heel langzaam hoorden wij het geronk naderbij komen. Tegen half negen werd het geluid sterker, en daar de motor van een Higginsboot op mijlen afstand te horen is, draaiden wij het anker in zonder de motor te starten. Ik zocht met de kijker de oever af en vol spanning wachtten wij wat het kon zijn. Plotseling zag ik een zwarte schim langs de wal schieten, bijna al voorbij de RP.
Terwijl de motor werd gestart en volle kracht aangezet, floepte het zoeklicht aan, waarop de motorboot zijn vaart vermeerderde. Vlak daarop vloog een waarschuwingsschot over zijn hoofd heen en toen ook dat niet hielp braakten de mitrailleurs hun presentjes over de boot heen. Inmiddels naderden wij snel, maar het was of een onbestemd voorgevoel mij vertelde, niet op de boot te schieten, maar er vlak overheen te laten vuren. De boot stoomde de wal in en lag even later doodstil in het moeras: de bemanning ervan moet zich naar geschrokken zijn, onverwacht een zoeklicht te zien aanflitsen en kogels over zich heen horen fluiten. Bovendien klonk elk geweer- en mitrailleurschot in de stilte van die tropische avond als een kanonschot en aan oorverdovend lawaai ontbrak het dan ook helemaal niet. Omzichtig trachtten wij de boot met onze boeg te naderen, maar er stond te weinig water, waarop ik bevel gaf zo snel mogelijk het sloepje te water te laten.
En terwijl met korte tussenpozen de mitrailleurschutters riedels vlak over de boot in het water deponeerden, werkten de anderen als paarden aan het sloepje, dat in een ogenblik te water lag. Ik vroeg één vrijwilliger mee te gaan naar de boot; de hele bemanning wilde in de vlet duiken, maar ik kon er maar één meenemen. Terwijl de mitrailleurs nu over het sloepje heen vuurden, roeiden we, als hing ons leven ervan af, naar de boot.
Langszij gekomen keek ik heel voorzichtig over de verschansing; behalve een hoop barang was de boot leeg. We sprongen snel over, bevestigden de sleeptros, die we in het sloepje meegenomen hadden en achteruitdraaiend trok de 133 de buit los. Tijdens het opslepen naar de ankerplaats stelde één van mijn mensen al direct een vluchtig onderzoek in, en plotseling gilde hij enthousiast: "Commandant, hoopjes geweren en een jutezak vol patronen!" Nadat het smokkelschip ten anker gelegd was en wij langszij hadden vastgemaakt, brachten we een looplamp over om het onderzoek voort te zetten. Meer en meer oorlogstuig kwam te voorschijn. Een hartenwens van elke RP bemanning was in vervulling gegaan; we hadden een boot met een respectabele hoeveelheid wapens en munitie, radio-onderdelen en documenten gevangen!
Bij dag worden zagen we door de kijker drie eenzame figuren in pendek langs het moeras sjokken, drie figuren, die al hun spullen bij ons wisten en daarna nog zeker vier uur in de brandende zon hebben geploeterd naar de naast bijzijnde post. Het zal u niet verwonderen dat zich bij onze vreugde over de vangst, een zekere hoeveelheid leedvermaak voegde voor smokkelaars, die niet altijd gemakkelijk geld verdienen!"
Ook het vertellen van het verhaal van de tweede actie die ik hier bedoelde, zal ik gaarne aan de Commandant van Hr.Ms. RP 133 overlaten, want uit een patrouillerapport ontbreken toch altijd details, die een ooggetuige niet over het hoofd ziet:
"We hadden in de dagen, voorafgaande aan deze gedenkwaardige dag, verscheidene slepen aangehouden die we bij elkaar ten anker legden, terwijl ik in een zodanige positie ten anker was gegaan dat we vanuit zee in de richting van de wal gepeild werden en dus weinig zichtbaar waren, terwijl we toch onze vangst konden bewaken. Ten ongeveer kwart voor 8 op de dagwacht verkende de uitkijk een motorboot, welke langs de kust varende, ons naderde. Door onze gunstige positie had de boot ons blijkbaar niet verkend en bleef dezelfde koers voorliggen.
Ik meende oorspronkelijk met een normale motortongkang te doen te hebben, die net zoals de slepen dit gebied trachtte binnen te varen. Maar het ding kwam voor een tongkang wel heel snel naderbij, zodat ik anker op liet gaan, en inmiddels de wapens werden ontdekt voor de ogen van de achterblijvende Chinezen, zulks om hen te weerhouden van pogingen tot ontvluchten. Tevens werden de mitrailleurs nog eens extra nagezien, een voorgevoel?
Om tien minuten voor half negen ongeveer draaide de naderende boot naar de rivier toe en werd zijn vlag zichtbaar. Plotseling zag ik dat de kleuren roodwit waren, waarop ik direct het bevel "op je posten" gaf. Direct waren de alarmstellingen ingenomen en was een ieder gereed voor alle eventualiteiten. Inmiddels waren we onder stoom gegaan en trachtten de snellopende boot de weg af te snijden naar de kali. Ik gaf met de seinlamp het stopsein, maar niettegenstaande dit enige tijd werd aangehouden, bleef de boot zijn vaart behouden. Wel ging hij even bakboord toen stuurboord uit, doch het uiteindelijke resultaat was toch oude koers en vaart naar binnen. Hierop nam ik mijn revolver, en staande op de railing naast de brug gaf ik een revolverschot voor de boeg; het schot kwam duidelijk zichtbaar vlak voor de boeg in het water; de afstand bedroeg niet meer dan een 50 meter. Na dit schot zwaaide ik met de revolver om te kennen te geven dat de boot ons moest volgen, maar niks hoor. Weer gaf ik een schot, ditmaal over de boot heen.
Tot nu toe waren deze maatregelen officieel, te officieel waarschijnlijk, want de afstand tot de roodwitten was maar griezelig klein geworden; de eerste klap was nu de bekende daalder waard. Maar daar kwam het dan toch, in de vorm van een vuur straal uit de vijandelijke boot en het ratelende geluid van een mitrailleur. Ik: liet mij ijlings uit mijn trefbare positie vallen en gaf het bevel tot vuur openen. De hel brak los, aan onze zijde spoten drie mitrailleurs, terwijl het kanon met regelmatige klappen van zijn aanwezigheid blijk gaf. Iedereen had handen tekort, de roerganger kreeg amper de zenuwen van het uitwijken voor sero's, ik had helemaal ogen tekort. Toen het vijandelijk vuur ophield, staakten ook wij het vuur, maar toen ik bemerkte, dat de boot de wal in wilde lopen, liet ik ogenblikkelijk het vuur weer openen. Enkele ogenblikken later dreef de vijand stuurloos rond.
Maar nu kwam eerst het moeilijkste en gevaarlijkste gedeelte, namelijk: het enteren. De vijand was een kwaaie, dat hadden we wel gemerkt, en wie weet had hij nog niet een hoop pijlen op zijn boog, bv. handgranaten in de hand. Langzaam naderbij komend en voorzichtig manoeuvrerend, kwam de 133 aanzetten, de republikein vertoonde één kop aan dek, een bevende figuur die op 20 meter afstand al jankte, dat alles "mati" was; even later echter zag ik een Alri-officier staan, in vol tenue en hevig bloedend. Al gauw ging hij tegen dek, van hem konden we zeker geen last meer hebben. Op een tien meter afstand trachtte mijn bemanning door gebrul de vijanden naar dek en naar de voorplecht te jagen, maar niemand verscheen.
Hierop liet ik nogmaals de Lewis door de boot heen halen. Ik nam verder geen risico's! Enkele figuren kwamen naar boven strompelen, één viste een andere figuur, die zwaargewond amper verdronken was, uit het water.
Inmiddels was de RP genaderd tot ongeveer twee meter. Terwijl één van de matrozen oversprong en gelijk naar beneden in de vijandelijke boot dook, strompelde een kerel in zwart Alri-uniform naar boven en greep naar iets dat op het dekhuis lag. Ik schoot onmiddellijk, helaas mis. Want naderhand bleek dat “iets" een handgranaat te zijn. Maar de kogel floot toch dicht genoeg langs de oren van de peloppor, om hem vliegensvlug zijn handen op te doen steken en ook hij werd naar de voorplecht gejaagd. De matroos D., die naar beneden was gedoken, kreeg het gedaan, om in minder dan geen tijd alles wat nog leefde naar boven te jagen. Hij redde op dat moment een betrekkelijk hachelijke situatie, want toen alles gefouilleerd op de voorplecht stond en lag, was de situatie pas volkomen in onze handen.
Direct werd een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar wapens en toen bleek hoe wij geboft hadden. Immers bovenop de boot lag een oude Lewis-mitrailleur waarop een dubbele trommel, inhoudende 67 patronen. Hierachter hadden waarschijnlijk de officier met een Alri-korporaal en een matroos gelegen. Het eerste schot ermee weigerde reeds, doordat de eerste patroon scheef in de kamer kwam te zitten en het wapen onklaar maakte. Was dit niet gebeurd, dan had het er op die korte afstand wel eens lelijker voor ons uit kunnen zien. Voordat het drietal het wapen had kunnen klaren, was onze derde granaat in de voet van de mast uit elkaar gespat, en had behalve het fraaie resultaat van het neerstorten van de mast met de roodwitte vlag ook de mitrailleurbemanning uit elkaar geslagen. Een gelukkig schot voor ons! Beneden in de boot had een Alri-sergeant met een stengun staan vuren. Totdat ook hij zwaar werd gewond; de stoker stond naast zijn motor met een karabijn te schieten; hij betaalde dit met een schot door zijn hoofd en granaatsplinters in zijn rug, waar hij blijkbaar niet tegen kon. Een ander lag zwaar gewond naast een stapeltje handgranaten, terwijl nog verschillende van deze verrassingen verspreid lagen over het vaartuig. Verder vonden we nog vele Japanse helmen (waarvan er nu één trots wordt gevoerd in de mast van Hr. Ms. RP 133) en Japanse uitrustingen.
Nadat de vijandelijke patrouilleboot grondig onderzocht was, werden de krijgsgevangenen door ons weer opgelapt, waaraan iedereen, behalve de schildwachten meehielp. Er was heel wat te verbinden, zodat we bij gebrek aan voldoende verbandmiddelen zelfs gebruik moesten maken van aan repen gemaakte Japanse witjes.
Toen de gevangenen eindelijk onder bewaking op het luik van de 133 bij elkaar lagen, konden we met een zucht van verlichting zeggen, dat we een belangrijke en succesvolle actie hadden gevochten, een succes, wat te danken was aan het kalme en doortastende optreden van de gehele bemanning, gebaseerd op een sterk gevoel van eenheid en kameraadschap".
Telegrafist J. Storm hield in een dagboek zijn belevenissen bij, waaruit onderstaande werd ontleend.
Nadat de RP-bemanning aan boord gemandied heeft en enige verse victualie en wat brood en water is overgenomen, gooit de boot los en vaart terug naar het terrein van de vorige avond. Onder de bemanning, die inmiddels ingelicht is dat een vijandelijk oorlogsschip te verwachten is, heerst een afwachtende spanning.
Zodra de korvet het anker ingedraaid heeft, volgt deze en al spoedig ontvangt de Commandant een sein van de RP dat deze wederom op dezelfde plaats beschoten wordt en het vuur beantwoordt.
Het duurt niet lang of het veel zwaardere kanon van de korvet en zijn mitrailleurs nemen deel aan de afstraffing van de vijandelijke stellingen, die spoedig het vuur staken waarna ook van onze zijde het gevecht volgens de regels van het bestand wordt afgebroken. Blijkbaar hebben de stellingen er voldoende van langs gehad, want ze hebben nooit meer gevuurd.
Enige dagen later, het is tien uur op de voormiddag, verkent de RP twee motorboten. Door de kijker ziet de Commandant dat beide een grote roodwitte vlag voeren; de boot wordt in alarmstelling gebracht en de vaart vermeerderd teneinde zo dicht mogelijk bij de vijand te komen. Onderwijl hebben de twee boten het gevaar verkend en gaan op de loop. De afstand is nog te groot om vuur te openen, de boten verdwijnen in een nauw vaarwater; de RP er achter aan.
In letterlijke zin "stoomt" de vijand voorop. De achtervolging heeft zoveel van hun gevergd, dat dikke rookwolken uit hun motoren komen. Dichterbij gekomen opent de RP het vuur met het kanon en kort daarop ook met de mitrailleurs. Na de eerste treffers geïncasseerd te hebben, vluchten beide motorboten de ondiepte onder de wal op. De patrouilleboot ontvangt plotseling levendig mitrailleurvuur van hen en nu rest de Commandant nog maar één oplossing: de vijand te vernietigen. Al gauw staat de een in brand en de andere zinkt. De 133 seint het voorval en mag het genoegen smaken binnen enkele uren de gelukwensen van de Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indië te ontvangen met deze geslaagde actie.
Zo gaat het leven aan boord door, soms dagen lang geen bijzonders, dan weer plotseling beschietingen vanaf de wal, tongkangs met smokkelwaar en andere avonturen. Nu en dan een ontmoeting met een korvet of een jager, even mandiën, vers brood, misschien een koud biertje. Twee, drie weken duurt de patrouille, dan weer terug naar de basis, na door een collega te zijn afgelost. Tenslotte wil ik twee van de meest interessante acties van de 133 door de Commandant zelf laten vertellen: De 133 lag ergens op de Oostkust van Sumatra voor anker. Het was een stikdonkere nacht en bladstil en het enige wat we zagen was een hemel vol met sterren. Enige mensen waren al naar kooi gegaan, de uitkijk stond op de brug, de overigen zaten aan dek nog wat te praten over thuisvaren, een meisje in Soerabaja en andere onderwerpen waartoe zo'n rustige nacht op zee zo gemakkelijk aanleiding kan geven.
Even over half acht meldde de uitkijk mij dat hij motorgeronk hoorde. Direct werden alle lichten aan boord gedoofd en heel langzaam hoorden wij het geronk naderbij komen. Tegen half negen werd het geluid sterker, en daar de motor van een Higginsboot op mijlen afstand te horen is, draaiden wij het anker in zonder de motor te starten. Ik zocht met de kijker de oever af en vol spanning wachtten wij wat het kon zijn. Plotseling zag ik een zwarte schim langs de wal schieten, bijna al voorbij de RP.
Terwijl de motor werd gestart en volle kracht aangezet, floepte het zoeklicht aan, waarop de motorboot zijn vaart vermeerderde. Vlak daarop vloog een waarschuwingsschot over zijn hoofd heen en toen ook dat niet hielp braakten de mitrailleurs hun presentjes over de boot heen. Inmiddels naderden wij snel, maar het was of een onbestemd voorgevoel mij vertelde, niet op de boot te schieten, maar er vlak overheen te laten vuren. De boot stoomde de wal in en lag even later doodstil in het moeras: de bemanning ervan moet zich naar geschrokken zijn, onverwacht een zoeklicht te zien aanflitsen en kogels over zich heen horen fluiten. Bovendien klonk elk geweer- en mitrailleurschot in de stilte van die tropische avond als een kanonschot en aan oorverdovend lawaai ontbrak het dan ook helemaal niet. Omzichtig trachtten wij de boot met onze boeg te naderen, maar er stond te weinig water, waarop ik bevel gaf zo snel mogelijk het sloepje te water te laten.
En terwijl met korte tussenpozen de mitrailleurschutters riedels vlak over de boot in het water deponeerden, werkten de anderen als paarden aan het sloepje, dat in een ogenblik te water lag. Ik vroeg één vrijwilliger mee te gaan naar de boot; de hele bemanning wilde in de vlet duiken, maar ik kon er maar één meenemen. Terwijl de mitrailleurs nu over het sloepje heen vuurden, roeiden we, als hing ons leven ervan af, naar de boot.
Langszij gekomen keek ik heel voorzichtig over de verschansing; behalve een hoop barang was de boot leeg. We sprongen snel over, bevestigden de sleeptros, die we in het sloepje meegenomen hadden en achteruitdraaiend trok de 133 de buit los. Tijdens het opslepen naar de ankerplaats stelde één van mijn mensen al direct een vluchtig onderzoek in, en plotseling gilde hij enthousiast: "Commandant, hoopjes geweren en een jutezak vol patronen!" Nadat het smokkelschip ten anker gelegd was en wij langszij hadden vastgemaakt, brachten we een looplamp over om het onderzoek voort te zetten. Meer en meer oorlogstuig kwam te voorschijn. Een hartenwens van elke RP bemanning was in vervulling gegaan; we hadden een boot met een respectabele hoeveelheid wapens en munitie, radio-onderdelen en documenten gevangen!
Bij dag worden zagen we door de kijker drie eenzame figuren in pendek langs het moeras sjokken, drie figuren, die al hun spullen bij ons wisten en daarna nog zeker vier uur in de brandende zon hebben geploeterd naar de naast bijzijnde post. Het zal u niet verwonderen dat zich bij onze vreugde over de vangst, een zekere hoeveelheid leedvermaak voegde voor smokkelaars, die niet altijd gemakkelijk geld verdienen!"
Ook het vertellen van het verhaal van de tweede actie die ik hier bedoelde, zal ik gaarne aan de Commandant van Hr.Ms. RP 133 overlaten, want uit een patrouillerapport ontbreken toch altijd details, die een ooggetuige niet over het hoofd ziet:
"We hadden in de dagen, voorafgaande aan deze gedenkwaardige dag, verscheidene slepen aangehouden die we bij elkaar ten anker legden, terwijl ik in een zodanige positie ten anker was gegaan dat we vanuit zee in de richting van de wal gepeild werden en dus weinig zichtbaar waren, terwijl we toch onze vangst konden bewaken. Ten ongeveer kwart voor 8 op de dagwacht verkende de uitkijk een motorboot, welke langs de kust varende, ons naderde. Door onze gunstige positie had de boot ons blijkbaar niet verkend en bleef dezelfde koers voorliggen.
Ik meende oorspronkelijk met een normale motortongkang te doen te hebben, die net zoals de slepen dit gebied trachtte binnen te varen. Maar het ding kwam voor een tongkang wel heel snel naderbij, zodat ik anker op liet gaan, en inmiddels de wapens werden ontdekt voor de ogen van de achterblijvende Chinezen, zulks om hen te weerhouden van pogingen tot ontvluchten. Tevens werden de mitrailleurs nog eens extra nagezien, een voorgevoel?
Om tien minuten voor half negen ongeveer draaide de naderende boot naar de rivier toe en werd zijn vlag zichtbaar. Plotseling zag ik dat de kleuren roodwit waren, waarop ik direct het bevel "op je posten" gaf. Direct waren de alarmstellingen ingenomen en was een ieder gereed voor alle eventualiteiten. Inmiddels waren we onder stoom gegaan en trachtten de snellopende boot de weg af te snijden naar de kali. Ik gaf met de seinlamp het stopsein, maar niettegenstaande dit enige tijd werd aangehouden, bleef de boot zijn vaart behouden. Wel ging hij even bakboord toen stuurboord uit, doch het uiteindelijke resultaat was toch oude koers en vaart naar binnen. Hierop nam ik mijn revolver, en staande op de railing naast de brug gaf ik een revolverschot voor de boeg; het schot kwam duidelijk zichtbaar vlak voor de boeg in het water; de afstand bedroeg niet meer dan een 50 meter. Na dit schot zwaaide ik met de revolver om te kennen te geven dat de boot ons moest volgen, maar niks hoor. Weer gaf ik een schot, ditmaal over de boot heen.
Tot nu toe waren deze maatregelen officieel, te officieel waarschijnlijk, want de afstand tot de roodwitten was maar griezelig klein geworden; de eerste klap was nu de bekende daalder waard. Maar daar kwam het dan toch, in de vorm van een vuur straal uit de vijandelijke boot en het ratelende geluid van een mitrailleur. Ik: liet mij ijlings uit mijn trefbare positie vallen en gaf het bevel tot vuur openen. De hel brak los, aan onze zijde spoten drie mitrailleurs, terwijl het kanon met regelmatige klappen van zijn aanwezigheid blijk gaf. Iedereen had handen tekort, de roerganger kreeg amper de zenuwen van het uitwijken voor sero's, ik had helemaal ogen tekort. Toen het vijandelijk vuur ophield, staakten ook wij het vuur, maar toen ik bemerkte, dat de boot de wal in wilde lopen, liet ik ogenblikkelijk het vuur weer openen. Enkele ogenblikken later dreef de vijand stuurloos rond.
Maar nu kwam eerst het moeilijkste en gevaarlijkste gedeelte, namelijk: het enteren. De vijand was een kwaaie, dat hadden we wel gemerkt, en wie weet had hij nog niet een hoop pijlen op zijn boog, bv. handgranaten in de hand. Langzaam naderbij komend en voorzichtig manoeuvrerend, kwam de 133 aanzetten, de republikein vertoonde één kop aan dek, een bevende figuur die op 20 meter afstand al jankte, dat alles "mati" was; even later echter zag ik een Alri-officier staan, in vol tenue en hevig bloedend. Al gauw ging hij tegen dek, van hem konden we zeker geen last meer hebben. Op een tien meter afstand trachtte mijn bemanning door gebrul de vijanden naar dek en naar de voorplecht te jagen, maar niemand verscheen.
Hierop liet ik nogmaals de Lewis door de boot heen halen. Ik nam verder geen risico's! Enkele figuren kwamen naar boven strompelen, één viste een andere figuur, die zwaargewond amper verdronken was, uit het water.
Inmiddels was de RP genaderd tot ongeveer twee meter. Terwijl één van de matrozen oversprong en gelijk naar beneden in de vijandelijke boot dook, strompelde een kerel in zwart Alri-uniform naar boven en greep naar iets dat op het dekhuis lag. Ik schoot onmiddellijk, helaas mis. Want naderhand bleek dat “iets" een handgranaat te zijn. Maar de kogel floot toch dicht genoeg langs de oren van de peloppor, om hem vliegensvlug zijn handen op te doen steken en ook hij werd naar de voorplecht gejaagd. De matroos D., die naar beneden was gedoken, kreeg het gedaan, om in minder dan geen tijd alles wat nog leefde naar boven te jagen. Hij redde op dat moment een betrekkelijk hachelijke situatie, want toen alles gefouilleerd op de voorplecht stond en lag, was de situatie pas volkomen in onze handen.
Direct werd een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar wapens en toen bleek hoe wij geboft hadden. Immers bovenop de boot lag een oude Lewis-mitrailleur waarop een dubbele trommel, inhoudende 67 patronen. Hierachter hadden waarschijnlijk de officier met een Alri-korporaal en een matroos gelegen. Het eerste schot ermee weigerde reeds, doordat de eerste patroon scheef in de kamer kwam te zitten en het wapen onklaar maakte. Was dit niet gebeurd, dan had het er op die korte afstand wel eens lelijker voor ons uit kunnen zien. Voordat het drietal het wapen had kunnen klaren, was onze derde granaat in de voet van de mast uit elkaar gespat, en had behalve het fraaie resultaat van het neerstorten van de mast met de roodwitte vlag ook de mitrailleurbemanning uit elkaar geslagen. Een gelukkig schot voor ons! Beneden in de boot had een Alri-sergeant met een stengun staan vuren. Totdat ook hij zwaar werd gewond; de stoker stond naast zijn motor met een karabijn te schieten; hij betaalde dit met een schot door zijn hoofd en granaatsplinters in zijn rug, waar hij blijkbaar niet tegen kon. Een ander lag zwaar gewond naast een stapeltje handgranaten, terwijl nog verschillende van deze verrassingen verspreid lagen over het vaartuig. Verder vonden we nog vele Japanse helmen (waarvan er nu één trots wordt gevoerd in de mast van Hr. Ms. RP 133) en Japanse uitrustingen.
Nadat de vijandelijke patrouilleboot grondig onderzocht was, werden de krijgsgevangenen door ons weer opgelapt, waaraan iedereen, behalve de schildwachten meehielp. Er was heel wat te verbinden, zodat we bij gebrek aan voldoende verbandmiddelen zelfs gebruik moesten maken van aan repen gemaakte Japanse witjes.
Toen de gevangenen eindelijk onder bewaking op het luik van de 133 bij elkaar lagen, konden we met een zucht van verlichting zeggen, dat we een belangrijke en succesvolle actie hadden gevochten, een succes, wat te danken was aan het kalme en doortastende optreden van de gehele bemanning, gebaseerd op een sterk gevoel van eenheid en kameraadschap".
Telegrafist J. Storm hield in een dagboek zijn belevenissen bij, waaruit onderstaande werd ontleend.
OP PATROUILLE MET DE RP
105.
Vergeleken met de marine kazerne in Batavia was de behuizing in Palembang heel wat luxer. In twee ietwat verwaarloosde villa's, had de marine z'n intrek genomen. De marine in Palembang bestond uit de bemanningen van drie patrouille boten of kortweg RP-boten genoemd.
Eén van die boten was doorgaans op patrouille, op de rivier de Moesi, zodat er ongeveer 20 man in de villa's woonden. Er was een baboe voor de was en er waren twee jongens om aan tafel te bedienen. Verder liepen er een aap en een hond door het huis. In Palembang zaten ze overigens niet op ons te wachten, erger nog niemand wist van onze komst af. Een telegram bracht later uitkomst, we moesten door naar de Riouw Archipel, een eilanden groep, gelegen tussen het eiland Sumatra en Singapore.
Ik was nog maar net in Palembang gearriveerd of de tik van één van de RP boten, een Indische jongen genaamd Lans bleek zich te hebben ziek gemeld. Omdat er nog niets bekend was over ons transport, moest ik me aan boord melden en kon meteen mee op patrouille met de RP 105. Een boot van het type HDML, een slanke houten boot. Voorop stond een 3,7 kanon, dat door drie man werd bediend.
Op een bordes op het achterdek stond een oerlikon 20 mm mitrailleur en op de brug waren twee brengun opstellingen. In het matrozenverblijf, voorin de boot, sliepen acht man, daar was ook een minuscuul kombuisje. Daarachter was de machinekamer met twee 270 pk diesels. Het bootje haalde daarmee een snelheid van 12 knopen. Onder het achterdek was een kleine radiohut en een kleine tweepersoonshut.
Helemaal achterin was de kajuit van de commandant. In de houten scheepswand van de radiohut zaten een aantal kleine gaatjes als lichte plekjes in de wand. Pas later realiseerde ik me dat dat kogelinslagen waren.
Op 4 oktober besloot de legerleiding samen met de marine tot een uitgebreide actie om Indonesische bendes die in dit gebied actief waren, op te ruimen. Ook een afdeling van het KNIL werd ingezet, ondersteund door veldartillerie. Dit zou voor mij de eerste keer worden dat ik zelfstandig als tik zou werken, ik had geen enkele praktische ervaring en kende zelfs de werking van de zender en ontvanger aan boord van de RP boot niet.
De tik van één van de andere boten verzekerde mij, dat het allemaal doodsimpel was en na een half uur instructie vond hij, dat ik genoeg wist. Ik maakte me meer zorgen om mijn functioneren als telegrafist dan om de hele actie.
Aan boord van ons bootje was ook een artilleriewaarnemer van de veldartillerie. We kregen een klein landingsvaartuig met een sectie Ambonezen op sleeptouw.
En zo vertrokken we, stroomopwaarts richting demarcatie lijn. Nadat we in het vijandelijk gebied waren aangekomen begon de batterij vuur af te geven en wij voeren alsmaar verder de rivier op. Ook de Ambonezen verdwenen geruisloos in de bush bush.
Plotseling werden we beschoten, ikzelf zat op dat moment benedendeks in de radiohut en hoorde onze Oerlikon terugschieten, daarna werd het stil. Onze, nog maar 23 jarige commandant, de enige die zonder helm op de brug stond, was in het hoofd getroffen en op slag gedood. Iedereen aan boord was diep onder de indruk. Het lichaam werd naar beneden gebracht en in de kajuit op de slaapbank gelegd.
De brug, die onder het bloed en de hersenen zat, werd met de dekwasslang schoongespoeld. Daarna voeren we terug richting kampong Sekajoe.
Er was, nu de commandant was overleden, niemand aan boord die de zeekaart kon lezen en het haast onvermijdelijke gebeurde. We liepen vast op een zandbank, middenin vijandelijk gebied. Bij onze pogingen los te komen viel één van de motoren uit, die had modder gezogen in plaats van koelwater. De bemanning probeerde van alles om los te komen, ook het landingsvaartuigje trok uit alle macht, maar niets hielp. Het was afgaand tij en de boot kwam droger en droger te liggen, iedereen bereidde zich voor op de verdediging. De spanning was om te snijden.
Gelukkig was ik er intussen in geslaagd radiotelefonisch contact te leggen met de landmacht. Het was allang donker, toen we het geluid van een motor en stemmen hoorden. Het bleek de landmacht te zijn die ons met een Higginsboot, te hulp kwam.
Het water in de rivier steeg intussen en met wat getrek zijn we weer vlot geraakt. We voeren terug naar Sekajoe en nog diezelfde nacht is het stoffelijk overschot van onze commandant in de gietende regen van boord gehaald.
De volgende dag is hij met militaire eer in Palembang begraven. Wij waren er niet bij, want wij kwamen pas dagen later in Palembang aan. De KNIL- patrouille had twee krijgsgevangenen gemaakt, die meevoeren naar Sekajoe, waar ze na aankomst door het KNIL zeer hardhandig werden weggevoerd.
Toch bestond het KNIL hoofdzakelijk uit inheemse militairen, kinderen van hetzelfde land zou je kunnen zeggen.
Het was nog maar acht dagen geleden, dat ik in Batavia voet aan wal zette, weinig had ik toen kunnen vermoeden, dat ik zo snel, midden in het oerwoud van Sumatra, aan een dergelijke actie zou deelnemen. Alleen al de tropennacht, gedurende de periode dat we hulpeloos op een zandbank vast zaten, was een ervaring. De spanning was natuurlijk groot en iedereen luisterde scherp, het oerwoud zit vol geluiden, onbekend voor jongens geboren in ons vlakke landje.
Apen en andere dieren slaken soms bloedstollende kreten, af en toe klonk het alsof iemand langzaam gewurgd werd. Bovendien klonken er langs de oever, plassende geluiden van wellicht grote dieren zoals karbouwen, die kwamen drinken of door het water liepen.
Omdat we niet wisten waar al die geluiden vandaan kwamen en wie ze produceerde zaten we, wachtende op het moment dat er misschien iets zou gebeuren, enorm in spanning.
Over deze gebeurtenis schreef ik niets aan mijn ouders, het zou ze alleen maar angstig gemaakt hebben.
Vergeleken met de marine kazerne in Batavia was de behuizing in Palembang heel wat luxer. In twee ietwat verwaarloosde villa's, had de marine z'n intrek genomen. De marine in Palembang bestond uit de bemanningen van drie patrouille boten of kortweg RP-boten genoemd.
Eén van die boten was doorgaans op patrouille, op de rivier de Moesi, zodat er ongeveer 20 man in de villa's woonden. Er was een baboe voor de was en er waren twee jongens om aan tafel te bedienen. Verder liepen er een aap en een hond door het huis. In Palembang zaten ze overigens niet op ons te wachten, erger nog niemand wist van onze komst af. Een telegram bracht later uitkomst, we moesten door naar de Riouw Archipel, een eilanden groep, gelegen tussen het eiland Sumatra en Singapore.
Ik was nog maar net in Palembang gearriveerd of de tik van één van de RP boten, een Indische jongen genaamd Lans bleek zich te hebben ziek gemeld. Omdat er nog niets bekend was over ons transport, moest ik me aan boord melden en kon meteen mee op patrouille met de RP 105. Een boot van het type HDML, een slanke houten boot. Voorop stond een 3,7 kanon, dat door drie man werd bediend.
Op een bordes op het achterdek stond een oerlikon 20 mm mitrailleur en op de brug waren twee brengun opstellingen. In het matrozenverblijf, voorin de boot, sliepen acht man, daar was ook een minuscuul kombuisje. Daarachter was de machinekamer met twee 270 pk diesels. Het bootje haalde daarmee een snelheid van 12 knopen. Onder het achterdek was een kleine radiohut en een kleine tweepersoonshut.
Helemaal achterin was de kajuit van de commandant. In de houten scheepswand van de radiohut zaten een aantal kleine gaatjes als lichte plekjes in de wand. Pas later realiseerde ik me dat dat kogelinslagen waren.
Op 4 oktober besloot de legerleiding samen met de marine tot een uitgebreide actie om Indonesische bendes die in dit gebied actief waren, op te ruimen. Ook een afdeling van het KNIL werd ingezet, ondersteund door veldartillerie. Dit zou voor mij de eerste keer worden dat ik zelfstandig als tik zou werken, ik had geen enkele praktische ervaring en kende zelfs de werking van de zender en ontvanger aan boord van de RP boot niet.
De tik van één van de andere boten verzekerde mij, dat het allemaal doodsimpel was en na een half uur instructie vond hij, dat ik genoeg wist. Ik maakte me meer zorgen om mijn functioneren als telegrafist dan om de hele actie.
Aan boord van ons bootje was ook een artilleriewaarnemer van de veldartillerie. We kregen een klein landingsvaartuig met een sectie Ambonezen op sleeptouw.
En zo vertrokken we, stroomopwaarts richting demarcatie lijn. Nadat we in het vijandelijk gebied waren aangekomen begon de batterij vuur af te geven en wij voeren alsmaar verder de rivier op. Ook de Ambonezen verdwenen geruisloos in de bush bush.
Plotseling werden we beschoten, ikzelf zat op dat moment benedendeks in de radiohut en hoorde onze Oerlikon terugschieten, daarna werd het stil. Onze, nog maar 23 jarige commandant, de enige die zonder helm op de brug stond, was in het hoofd getroffen en op slag gedood. Iedereen aan boord was diep onder de indruk. Het lichaam werd naar beneden gebracht en in de kajuit op de slaapbank gelegd.
De brug, die onder het bloed en de hersenen zat, werd met de dekwasslang schoongespoeld. Daarna voeren we terug richting kampong Sekajoe.
Er was, nu de commandant was overleden, niemand aan boord die de zeekaart kon lezen en het haast onvermijdelijke gebeurde. We liepen vast op een zandbank, middenin vijandelijk gebied. Bij onze pogingen los te komen viel één van de motoren uit, die had modder gezogen in plaats van koelwater. De bemanning probeerde van alles om los te komen, ook het landingsvaartuigje trok uit alle macht, maar niets hielp. Het was afgaand tij en de boot kwam droger en droger te liggen, iedereen bereidde zich voor op de verdediging. De spanning was om te snijden.
Gelukkig was ik er intussen in geslaagd radiotelefonisch contact te leggen met de landmacht. Het was allang donker, toen we het geluid van een motor en stemmen hoorden. Het bleek de landmacht te zijn die ons met een Higginsboot, te hulp kwam.
Het water in de rivier steeg intussen en met wat getrek zijn we weer vlot geraakt. We voeren terug naar Sekajoe en nog diezelfde nacht is het stoffelijk overschot van onze commandant in de gietende regen van boord gehaald.
De volgende dag is hij met militaire eer in Palembang begraven. Wij waren er niet bij, want wij kwamen pas dagen later in Palembang aan. De KNIL- patrouille had twee krijgsgevangenen gemaakt, die meevoeren naar Sekajoe, waar ze na aankomst door het KNIL zeer hardhandig werden weggevoerd.
Toch bestond het KNIL hoofdzakelijk uit inheemse militairen, kinderen van hetzelfde land zou je kunnen zeggen.
Het was nog maar acht dagen geleden, dat ik in Batavia voet aan wal zette, weinig had ik toen kunnen vermoeden, dat ik zo snel, midden in het oerwoud van Sumatra, aan een dergelijke actie zou deelnemen. Alleen al de tropennacht, gedurende de periode dat we hulpeloos op een zandbank vast zaten, was een ervaring. De spanning was natuurlijk groot en iedereen luisterde scherp, het oerwoud zit vol geluiden, onbekend voor jongens geboren in ons vlakke landje.
Apen en andere dieren slaken soms bloedstollende kreten, af en toe klonk het alsof iemand langzaam gewurgd werd. Bovendien klonken er langs de oever, plassende geluiden van wellicht grote dieren zoals karbouwen, die kwamen drinken of door het water liepen.
Omdat we niet wisten waar al die geluiden vandaan kwamen en wie ze produceerde zaten we, wachtende op het moment dat er misschien iets zou gebeuren, enorm in spanning.
Over deze gebeurtenis schreef ik niets aan mijn ouders, het zou ze alleen maar angstig gemaakt hebben.
Ruim 50 jaar later heb ik met mijn vrouw
Diny het graf bezocht van Ltz. 3 A.J. van der Pijl, hij was herbegraven op het
ereveld "Kembang Kuning" bij de vroegere marine stad Soerabaia.
Het was onthutsend om te zien hoeveel marinemensen daar begraven liggen.
Achteraf heb ik me vaak verwonderd, dat er over dit soort gebeurtenissen niet werd gesproken. Niet door de bemanningsleden onderling, niet door de officieren, er kwam ook geen dominee of pastoor aan te pas. Er werd net gedaan of het normaal was, niets werd geëvolueerd. Later toen ik terug was in Nederland wilde ik wel praten over deze en andere gebeurtenissen. Maar toen ging het niet, mijn gezicht en hoofdhuid begonnen te prikken, mijn mond trok samen en ik begon te transpireren. Ik voelde alleen maar emotie en als ik toch probeerde te praten kwamen de tranen.
Het heeft jaren geduurd eer het zover was, dat ik er normaal over kon praten. De laatste jaren blijkt, onder meer uit publicaties in de media, dat veel oud Indië militairen op latere leeftijd worstelen met hun weggestopte gevoelens.
Ik vind zelf, dat ik geluk heb gehad, ik heb nooit iets hoeven doen, wat me tegen de borst stuitte en uiteindelijk heb ik mijn emoties kunnen overwinnen door steeds maar weer te proberen erover te praten.
Het was onthutsend om te zien hoeveel marinemensen daar begraven liggen.
Achteraf heb ik me vaak verwonderd, dat er over dit soort gebeurtenissen niet werd gesproken. Niet door de bemanningsleden onderling, niet door de officieren, er kwam ook geen dominee of pastoor aan te pas. Er werd net gedaan of het normaal was, niets werd geëvolueerd. Later toen ik terug was in Nederland wilde ik wel praten over deze en andere gebeurtenissen. Maar toen ging het niet, mijn gezicht en hoofdhuid begonnen te prikken, mijn mond trok samen en ik begon te transpireren. Ik voelde alleen maar emotie en als ik toch probeerde te praten kwamen de tranen.
Het heeft jaren geduurd eer het zover was, dat ik er normaal over kon praten. De laatste jaren blijkt, onder meer uit publicaties in de media, dat veel oud Indië militairen op latere leeftijd worstelen met hun weggestopte gevoelens.
Ik vind zelf, dat ik geluk heb gehad, ik heb nooit iets hoeven doen, wat me tegen de borst stuitte en uiteindelijk heb ik mijn emoties kunnen overwinnen door steeds maar weer te proberen erover te praten.
TANDJUNG OEBAN.
Medio oktober kregen mijn maatje Piet en ik bericht, dat in de haven van Palembang een vrachtbootje van de KPM lag om ons naar Tg. Oeban te transporteren. Als wij naar de haven worden gebracht, blijkt het om een coaster te gaan. De kapitein is een Nederlander en de bemanning bestaat uitsluitend uit Indonesiërs.We worden keurig geïnstalleerd in een kajuit, eten samen met de kapitein, die weliswaar redelijk grof in de mond is maar verder een aardige kerel blijkt te zijn.Op 20 oktober arriveren Piet en ik dan uiteindelijk op onze bestemming Tg. Oeban, een kampong meer is het niet, op het eiland Bintan in de Riouw Archipel.
Er staat een KNIL kazerne, waarvan één vleugel voor de marine is. De overige vleugels worden bewoond door KNIL militairen met hun gezinnen. Buiten het kazernecomplex is een droog en stoffig voetbalveld. Naast het voetbalveld staat een kale kantine en aan de andere kant tegenover de kazerne staan een paar villa's met bijgebouwen, zoals dat in de tropen gebruikelijk is.
Daar wonen en werken de officieren en daar is ook het radiostation. Langs de kust staan wat houten bouwsels waar handel wordt gedreven. Er is een eet chinees, een bakkerij en er zijn wat rommelwinkeltjes. Aan de kust staat ook een steiger en er zijn wat huisjes op palen, die bij vloed net niet onderlopen.
Medio oktober kregen mijn maatje Piet en ik bericht, dat in de haven van Palembang een vrachtbootje van de KPM lag om ons naar Tg. Oeban te transporteren. Als wij naar de haven worden gebracht, blijkt het om een coaster te gaan. De kapitein is een Nederlander en de bemanning bestaat uitsluitend uit Indonesiërs.We worden keurig geïnstalleerd in een kajuit, eten samen met de kapitein, die weliswaar redelijk grof in de mond is maar verder een aardige kerel blijkt te zijn.Op 20 oktober arriveren Piet en ik dan uiteindelijk op onze bestemming Tg. Oeban, een kampong meer is het niet, op het eiland Bintan in de Riouw Archipel.
Er staat een KNIL kazerne, waarvan één vleugel voor de marine is. De overige vleugels worden bewoond door KNIL militairen met hun gezinnen. Buiten het kazernecomplex is een droog en stoffig voetbalveld. Naast het voetbalveld staat een kale kantine en aan de andere kant tegenover de kazerne staan een paar villa's met bijgebouwen, zoals dat in de tropen gebruikelijk is.
Daar wonen en werken de officieren en daar is ook het radiostation. Langs de kust staan wat houten bouwsels waar handel wordt gedreven. Er is een eet chinees, een bakkerij en er zijn wat rommelwinkeltjes. Aan de kust staat ook een steiger en er zijn wat huisjes op palen, die bij vloed net niet onderlopen.
De bemanning bestaat uit een paar matrozen, een hofmeester, een kok, een
schrijver, een paar telegrafisten en een chauffeur, die de beschikking heeft over
een jeep en een kleine vrachtwagen. Kortom een kale boel, weinig te beleven,
een typische buitenpost. En uitgerekend hier zou ik bijna elf maanden
doorbrengen.Achteraf viel het mee, er waren zoals gezegd
nog twee tiks en er was een chef, korporaal Hoek, die kort daarop door sergeant
Noor werd afgelost. Ik vond het vak leuk en maakte mij de werkwijze snel eigen.Ook de jongens die er zaten waren geschikte
lui. Als we geen wacht hadden gingen we in de middag vaak in zee zwemmen. Dank
zij Piet, die bleek goed te kunnen koken, was het eten niet slecht. In de avond
zaten we vaak bij de Chinees een biertje te drinken en soms aten we een kom met
bami soep. Hier at ik voor het eerst inktvis, waarvan er stukjes in de soep zaten.Eén van de eerste vrije avonden in de
kazerne besloten Piet en ik een bezoekje aan de kantine te brengen. We waren de
enige gasten, maar er lagen wat tijdschriften en oude kranten. Al lezende bestelden wij af en toe een
blikje bier, dat dan door een djongos werd aangereikt.
Toen we na een paar uren opstonden bleken we zo zat als een aap te zijn. Luid zingende zijn we over het voetbalveld naar de kazerne gelopen. Nadat we de hele zaal wakker hadden gemaakt, vielen we op bed, waar we de nodige onzin uitsloegen en af en toe opveerden om uit het raam te kotsen. De volgende dag de bekende kater. Alleen de geur van bier al maakte dat we dagenlang geen bier meer konden zien, het was trouwens de eerste keer dat ik dronken was. Zelfs het biermerk ben ik niet vergeten "Trommers beer" vermoedelijk een vrij koppig import bier, want het Indische bier, dat in de rest van de archipel geschonken werd was erg slap. In november ging ik voor de eerste maal naar Singapore met een jachtje, de Didi, van de elders op het eiland gevestigde olie maatschappij de SVPM.
De Didi meerde af in Singapore aan de Clifford pier. Een overdekte pier, in de koelte waarvan mensen languit op de grond lagen te slapen. Ik moest dan naar het postkantoor om onze post op te halen en had daarna enige uren vrij. Daar wij in de Riouw Archipel ons salaris uitbetaald kregen in Straight dollars kon ik daar ook boodschappen doen. In Singapore was naar mijn begrippen echt alles te koop en menig pakje met textiel vond zijn weg naar de Sportstraat in Amsterdam. Singapore was een mooie, ietwat verwaarloosde stad met grote gebouwen. Wat me verbaasde was, dat op bouwwerken vrouwen werkten die op hun rug grote hoeveelheden stenen torsten, die ze dan langs loopplanken van de begane grond naar boven brachten. Zo brak 1948 aan, de kerst was sober geweest, er werd alleen wat meer aandacht aan het eten besteed. Ons nieuwjaar valt niet samen met het inlands of Chinees nieuwjaar, zodat ook dat vrijwel geruisloos voorbij ging.In januari, de tijd van de natte moesson waren er hevige regens. De zee stond zo hoog, dat de gehele kuststrook onderliep. De steiger spoelde weg en 's avonds zaten we bij de Chinees aan de bar, terwijl er twintig centimeter water onder onze krukken stond.
Maar het bleef warm en het biertje smaakte evengoed wel. Op 18 januari liep ik op het erf, op weg naar het radiostation toen ik in de tuin een enorme python zag liggen. Ik sloeg alarm, maar het beest bleek al dood te zijn, hij was door inlanders gevangen en gedood, nadat hij net twee kippen naar binnen had gewerkt.
Toen we na een paar uren opstonden bleken we zo zat als een aap te zijn. Luid zingende zijn we over het voetbalveld naar de kazerne gelopen. Nadat we de hele zaal wakker hadden gemaakt, vielen we op bed, waar we de nodige onzin uitsloegen en af en toe opveerden om uit het raam te kotsen. De volgende dag de bekende kater. Alleen de geur van bier al maakte dat we dagenlang geen bier meer konden zien, het was trouwens de eerste keer dat ik dronken was. Zelfs het biermerk ben ik niet vergeten "Trommers beer" vermoedelijk een vrij koppig import bier, want het Indische bier, dat in de rest van de archipel geschonken werd was erg slap. In november ging ik voor de eerste maal naar Singapore met een jachtje, de Didi, van de elders op het eiland gevestigde olie maatschappij de SVPM.
De Didi meerde af in Singapore aan de Clifford pier. Een overdekte pier, in de koelte waarvan mensen languit op de grond lagen te slapen. Ik moest dan naar het postkantoor om onze post op te halen en had daarna enige uren vrij. Daar wij in de Riouw Archipel ons salaris uitbetaald kregen in Straight dollars kon ik daar ook boodschappen doen. In Singapore was naar mijn begrippen echt alles te koop en menig pakje met textiel vond zijn weg naar de Sportstraat in Amsterdam. Singapore was een mooie, ietwat verwaarloosde stad met grote gebouwen. Wat me verbaasde was, dat op bouwwerken vrouwen werkten die op hun rug grote hoeveelheden stenen torsten, die ze dan langs loopplanken van de begane grond naar boven brachten. Zo brak 1948 aan, de kerst was sober geweest, er werd alleen wat meer aandacht aan het eten besteed. Ons nieuwjaar valt niet samen met het inlands of Chinees nieuwjaar, zodat ook dat vrijwel geruisloos voorbij ging.In januari, de tijd van de natte moesson waren er hevige regens. De zee stond zo hoog, dat de gehele kuststrook onderliep. De steiger spoelde weg en 's avonds zaten we bij de Chinees aan de bar, terwijl er twintig centimeter water onder onze krukken stond.
Maar het bleef warm en het biertje smaakte evengoed wel. Op 18 januari liep ik op het erf, op weg naar het radiostation toen ik in de tuin een enorme python zag liggen. Ik sloeg alarm, maar het beest bleek al dood te zijn, hij was door inlanders gevangen en gedood, nadat hij net twee kippen naar binnen had gewerkt.
RP 128.
Een paar dagen later moet ik invallen voor een zieke tik aan boord van een patrouilleboot, de RP 128. Eerst varen we naar Tg. Pinang, een plaats op hetzelfde eiland als Tg. Oeban, alleen wat groter. Hier zetelt de landrechter, die smokkelaars veroordeelt als ze proberen smokkelwaar naar de TNI op Sumatra te transporteren. Daarna op patrouille. Als we in de namiddag in de monding van een rivier voor anker liggen, klinkt plotseling een luide knal, die als een kanonschot over het water rolt. Kort daarop volgt een zware plons op 100 à 150 m. over stuurboord. Een explosie blijft uit. Als het echt een kanon is, wordt het linke boel. De kust is dicht begroeid, maar nabij een huisje op palen hangt een rookwolk. Het anker wordt razendsnel opgehaald en we varen volle kracht op de kust af. We geven onmiddellijk tegenvuur en zien het huisje in elkaar klappen. We blijven nog even voor de kust heen en weer kruisen. Als het na verloop van tijd rustig blijft, zoeken we opnieuw een ankerplaats, nu iets verder uit de kust, want de duvel moet je niet verzoeken.
Een paar dagen later moet ik invallen voor een zieke tik aan boord van een patrouilleboot, de RP 128. Eerst varen we naar Tg. Pinang, een plaats op hetzelfde eiland als Tg. Oeban, alleen wat groter. Hier zetelt de landrechter, die smokkelaars veroordeelt als ze proberen smokkelwaar naar de TNI op Sumatra te transporteren. Daarna op patrouille. Als we in de namiddag in de monding van een rivier voor anker liggen, klinkt plotseling een luide knal, die als een kanonschot over het water rolt. Kort daarop volgt een zware plons op 100 à 150 m. over stuurboord. Een explosie blijft uit. Als het echt een kanon is, wordt het linke boel. De kust is dicht begroeid, maar nabij een huisje op palen hangt een rookwolk. Het anker wordt razendsnel opgehaald en we varen volle kracht op de kust af. We geven onmiddellijk tegenvuur en zien het huisje in elkaar klappen. We blijven nog even voor de kust heen en weer kruisen. Als het na verloop van tijd rustig blijft, zoeken we opnieuw een ankerplaats, nu iets verder uit de kust, want de duvel moet je niet verzoeken.
Een paar dagen later doen we Tg. Kidjang
aan, waar bauxiet wordt gedolven. Via Tg. Pinang varen we terug naar Tg. Oeban.
Onderweg lopen we vast op een zandplaat, het is afgaand tij en het hele bootje
komt droog te liggen. Van de nood wordt een deugd gemaakt, eerst schrapen we
alle aangroeisel van de zijkanten en de bodem, daarna gaan we in zee zwemmen.
Na 6½ uur zijn we weer
vlot en met donker arriveren wij "safe and sound" op Tg. Oeban.
DE RISICO’s.
Op 11 maart, als ik wacht heb op het walstation, ontvang ik een telegram van de patrouilleboot RP 122. Tijdens de vaart langs de kust van Sumatra, wilde de commandant een verdachte tongkan controleren. De tongkan leek verlaten, terwijl op de wal geen mens te zien was. Plotseling werd er van de wal gevuurd. Bij het eerste schot werd de helper van de Oerlikon, de kok 1 W. de Groot in zijn rechterdij getroffen en viel op dek. Het vuur werd tot zwijgen gebracht, maar de Groot was ernstig gewond. De commandant besloot onmiddellijk met volle kracht naar de dichtstbijzijnde haven te stomen. Helaas, onderweg bezweek de Groot aan zijn verwonding. Het voorval maakte diepe indruk op de bemanningen van de RP boten en het walstation. Zijn ouders hebben misschien ooit eens gedacht; ach, kok bij de marine, dat is een veilig beroep, maar niet als je op een patrouillebootje vaart.
Een dag later kwam een andere patrouilleboot, de RP 133 in vuurcontact met een snelle motorboot van de Indonesische marine. De RP boot wist de motorboot zwaar te beschadigen en te overmeesteren. Aan boord trof men twaalf man aan, waarvan er twee waren overleden, negen man waren gewond waarvan een aantal ernstig, slechts één man was ongedeerd.De bemanning van de RP noteerde geen verliezen en geen schade. Eerste hulp werd verleend en de krijgsgevangen bemanning werd later overgedragen aan het begeleidingsvaar- tuig Hr.Ms. Ambon. De zwaar gehavende motorboot is onderweg naar de haven van Tg. Pinang gezonken!
DE RISICO’s.
Op 11 maart, als ik wacht heb op het walstation, ontvang ik een telegram van de patrouilleboot RP 122. Tijdens de vaart langs de kust van Sumatra, wilde de commandant een verdachte tongkan controleren. De tongkan leek verlaten, terwijl op de wal geen mens te zien was. Plotseling werd er van de wal gevuurd. Bij het eerste schot werd de helper van de Oerlikon, de kok 1 W. de Groot in zijn rechterdij getroffen en viel op dek. Het vuur werd tot zwijgen gebracht, maar de Groot was ernstig gewond. De commandant besloot onmiddellijk met volle kracht naar de dichtstbijzijnde haven te stomen. Helaas, onderweg bezweek de Groot aan zijn verwonding. Het voorval maakte diepe indruk op de bemanningen van de RP boten en het walstation. Zijn ouders hebben misschien ooit eens gedacht; ach, kok bij de marine, dat is een veilig beroep, maar niet als je op een patrouillebootje vaart.
Een dag later kwam een andere patrouilleboot, de RP 133 in vuurcontact met een snelle motorboot van de Indonesische marine. De RP boot wist de motorboot zwaar te beschadigen en te overmeesteren. Aan boord trof men twaalf man aan, waarvan er twee waren overleden, negen man waren gewond waarvan een aantal ernstig, slechts één man was ongedeerd.De bemanning van de RP noteerde geen verliezen en geen schade. Eerste hulp werd verleend en de krijgsgevangen bemanning werd later overgedragen aan het begeleidingsvaar- tuig Hr.Ms. Ambon. De zwaar gehavende motorboot is onderweg naar de haven van Tg. Pinang gezonken!
RP 128.
Op 16 maart krijg ik bericht, dat ik me moet klaarmaken voor een tocht opnieuw met de RP 128. Nu uitsluitend naar Tg. Pinang, een snoepreisje zonder het risico dat je de kogels om de oren fluiten.Tg. Pinang is echt oosters, in het stadje is onder andere een pleintje, waar vooral Chinezen proberen hun etenswaren aan de man te brengen. Er hangt een ondefinieerbare geur van gebakken eten, stinkende garnalen en rotte vis. Als je daar aan eenmaal aan gewend bent, kun je er lekker eten. De kombuis aan boord van onze roemruchte patrouilleboten stelt niet veel voor, zo is er geen koelkast en de kok moet koken op een primus, die regelmatig de geest geeft. Als dat gebeurt blijft als enig alternatief een pot met houtskool over die dan aan dek moet worden gezet.
Als er ook maar een klein beetje zee staat, moet de kok allerlei toeren uithalen om te voorkomen dat zijn spullen buitenboord spoelen. Het eten zelf is de eerste twee dagen vers, maar dan komen de blikken aan de beurt. Deze blikken zijn ooit eens opgeslagen geweest in een goedang, die in de brand heeft gestaan. Een deel van de voorraad blikken is toen gered, maar de hitte van de brand heeft zijn uitwerking op de blikvoorraad niet gemist want er zijn vele blikken zonder etiket.Dank zij de bekende Hollandse zuinigheid is het dus altijd maar afwachten wat er uit zo'n blik komt. Grofweg zijn er drie mogelijkheden, of het is boerenkool, onveranderlijk met zand, of hutspot, of het blik staat bol, dan kun je het beter buitenboord kieperen, want als je daar een blikopener in steekt krijg je gegarandeerd een prut eruptie. Heb je dat eenmaal geroken, dan ruikt een chinees eethuis naar rozen. Soms kregen we een paar levende kippen mee, maar kippen hebben geen zeebenen, ze kregen het snot of een andere leuke kippenziekte en stierven een voortijdige dood, waarna ze niet meer konden worden geconsumeerd en een eerlijk zeemansgraf kregen. Ook brood was zo'n artikel. Na twee dagen was het of op of beschimmeld en vielen wij terug op de beroemde kaakjes. Alleen een rendez-vous met een groter schip leverde dan weer drinkwater en een aantal verse broden op. Het beleg bestond onveranderlijk uit muisjes. Kan het Hollandser?Dat wij desondanks niet veranderden in een muitende bende, was achteraf gezien waarschijnlijk te wijten aan het feit, dat wij in de voorafgaande oorlogsjaren niets gewend waren en dit sobere bestaan accepteerden als redelijk normaal.
HET DAGELIJKS GEBEUREN.
Weer terug aan wal gaan de maanden maart en april traag voorbij en de verveling slaat lichtelijk toe. Een Niwin gezelschap, dat voor wat ontspanning moet zorgen, arriveert op ons eiland en geeft een avond voorstelling net als ik wacht heb, dus erg veel gelachen heb ik niet. Ik kan nog wel een keer naar Singapore met de Didi. Dit keer ga ik met een schrijver. De arme jongen was zowel op de heen als de terugreis zeeziek, niet aanspreekbaar en blij toen hij weer terug was op de basis.
Bij de inventaris van de kazerne behoorde ook nog een aapje, die kon je vaak in de buurt van werkplaats van Hans de chauffeur vinden. Daar scharrelde hij rond, klom op de vrachtauto of pikte een stuk gereedschap van Hans. Dat was ook nu weer het geval. Hans achter het beest aan, maar de aap klom op het dak van de garage en was onbereikbaar. We negeerden hem, wat de aap er meestal toe bracht van het dak af te komen. Ditmaal deed hij het niet slim, want terwijl hij met zijn achterpoten de dakgoot nog vast hield greep hij met zijn voorpoten de niet geïsoleerde stroomdraden van het elektriciteitsnet beet. Onmiddellijk verstijfde het beest en viel met een plof op de grond. De aap voelde bij inspectie zo stijf als een plank. We lieten hem liggen met de gedachte, die is geëlektrocuteerd, maar tot onze stomme verbazing scharrelde hij even later weer overeind en verdween achter de werkplaats in het groen. Wel een aap met een sterk hart. Het lijkt de laatste maanden warmer dan normaal, we bewegen weinig. Ik weeg intussen 78 kilo, ja ja, de kok doet zijn best. Mijn praatzucht schijnt niet onder de warmte te lijden, want mijn chef, sergeant Noor, stelde vandaag onomwonden, dat ik nog eens de klem in mijn bek zou krijgen en verbond daaraan het dringende verzoek of ik mijn waffel nou eens wilde houden, want hij had nog nooit een tik ontmoet, die zo slap kon lullen als ik. Ondank is 's werelds loon. Toch kan ik met mijn baas goed opschieten, soms stapt hij het radiostation binnen, en zegt nadat ik een stapel telegrammen heb verzonden "haal maar een biertje voor mijn rekening".
Op zeven april 1948 schrijf ik naar huis:
"Warm, heet, brullend nee laaiend staat de koperen ploert recht boven onze kersenpit victorie te kraaien" .Het was kennelijk heter dan heet. In de kazerne kun je wel douchen, maar de leidingen lopen allemaal bovengronds, zodat er overdag uitsluitend warm zo niet heet water uit de kranen komt. Gelukkig kunnen we, als de dienst het toelaat, elke dag in zee zwemmen. Het zeewater hier is prachtig helder, er zijn veel tropische visjes en het barst er van de heremiet kreeftjes. Hans, de man die voor aapjes zo aardig is, heeft zwaar de pest in. Hans is geen OVW-er, zoals de meeste van ons, maar dienstplichtig militair. Vandaag hoorde hij dat hij niet in juli, maar pas in oktober zal thuisvaren. Hij is niet te genieten. Deze week zijn we met een man of tien naar de schietbaan geweest. Nou ja schietbaan, gewoon een kaal stuk land, met een paar kuilen waarachter borden met een schietschijf. Angstig als je in de kuil zat om met een stok de inslagen aan te geven. Dit was de tweede keer, dat ik op een schijf mocht schieten, de eerste keer was in Hilversum bij de basistraining. Eigenlijk stom, dat ze je met zo weinig oefening naar een oorlogsgebied sturen. Wel hebben we een keer op een RP boot geoefend met een in zee drijvende schijf, die door ons werd voortgesleept. We hebben, zowel met bren als met geweer en revolver geschoten. Het is moeilijk om een bewegend doel te raken.
Op 16 maart krijg ik bericht, dat ik me moet klaarmaken voor een tocht opnieuw met de RP 128. Nu uitsluitend naar Tg. Pinang, een snoepreisje zonder het risico dat je de kogels om de oren fluiten.Tg. Pinang is echt oosters, in het stadje is onder andere een pleintje, waar vooral Chinezen proberen hun etenswaren aan de man te brengen. Er hangt een ondefinieerbare geur van gebakken eten, stinkende garnalen en rotte vis. Als je daar aan eenmaal aan gewend bent, kun je er lekker eten. De kombuis aan boord van onze roemruchte patrouilleboten stelt niet veel voor, zo is er geen koelkast en de kok moet koken op een primus, die regelmatig de geest geeft. Als dat gebeurt blijft als enig alternatief een pot met houtskool over die dan aan dek moet worden gezet.
Als er ook maar een klein beetje zee staat, moet de kok allerlei toeren uithalen om te voorkomen dat zijn spullen buitenboord spoelen. Het eten zelf is de eerste twee dagen vers, maar dan komen de blikken aan de beurt. Deze blikken zijn ooit eens opgeslagen geweest in een goedang, die in de brand heeft gestaan. Een deel van de voorraad blikken is toen gered, maar de hitte van de brand heeft zijn uitwerking op de blikvoorraad niet gemist want er zijn vele blikken zonder etiket.Dank zij de bekende Hollandse zuinigheid is het dus altijd maar afwachten wat er uit zo'n blik komt. Grofweg zijn er drie mogelijkheden, of het is boerenkool, onveranderlijk met zand, of hutspot, of het blik staat bol, dan kun je het beter buitenboord kieperen, want als je daar een blikopener in steekt krijg je gegarandeerd een prut eruptie. Heb je dat eenmaal geroken, dan ruikt een chinees eethuis naar rozen. Soms kregen we een paar levende kippen mee, maar kippen hebben geen zeebenen, ze kregen het snot of een andere leuke kippenziekte en stierven een voortijdige dood, waarna ze niet meer konden worden geconsumeerd en een eerlijk zeemansgraf kregen. Ook brood was zo'n artikel. Na twee dagen was het of op of beschimmeld en vielen wij terug op de beroemde kaakjes. Alleen een rendez-vous met een groter schip leverde dan weer drinkwater en een aantal verse broden op. Het beleg bestond onveranderlijk uit muisjes. Kan het Hollandser?Dat wij desondanks niet veranderden in een muitende bende, was achteraf gezien waarschijnlijk te wijten aan het feit, dat wij in de voorafgaande oorlogsjaren niets gewend waren en dit sobere bestaan accepteerden als redelijk normaal.
HET DAGELIJKS GEBEUREN.
Weer terug aan wal gaan de maanden maart en april traag voorbij en de verveling slaat lichtelijk toe. Een Niwin gezelschap, dat voor wat ontspanning moet zorgen, arriveert op ons eiland en geeft een avond voorstelling net als ik wacht heb, dus erg veel gelachen heb ik niet. Ik kan nog wel een keer naar Singapore met de Didi. Dit keer ga ik met een schrijver. De arme jongen was zowel op de heen als de terugreis zeeziek, niet aanspreekbaar en blij toen hij weer terug was op de basis.
Bij de inventaris van de kazerne behoorde ook nog een aapje, die kon je vaak in de buurt van werkplaats van Hans de chauffeur vinden. Daar scharrelde hij rond, klom op de vrachtauto of pikte een stuk gereedschap van Hans. Dat was ook nu weer het geval. Hans achter het beest aan, maar de aap klom op het dak van de garage en was onbereikbaar. We negeerden hem, wat de aap er meestal toe bracht van het dak af te komen. Ditmaal deed hij het niet slim, want terwijl hij met zijn achterpoten de dakgoot nog vast hield greep hij met zijn voorpoten de niet geïsoleerde stroomdraden van het elektriciteitsnet beet. Onmiddellijk verstijfde het beest en viel met een plof op de grond. De aap voelde bij inspectie zo stijf als een plank. We lieten hem liggen met de gedachte, die is geëlektrocuteerd, maar tot onze stomme verbazing scharrelde hij even later weer overeind en verdween achter de werkplaats in het groen. Wel een aap met een sterk hart. Het lijkt de laatste maanden warmer dan normaal, we bewegen weinig. Ik weeg intussen 78 kilo, ja ja, de kok doet zijn best. Mijn praatzucht schijnt niet onder de warmte te lijden, want mijn chef, sergeant Noor, stelde vandaag onomwonden, dat ik nog eens de klem in mijn bek zou krijgen en verbond daaraan het dringende verzoek of ik mijn waffel nou eens wilde houden, want hij had nog nooit een tik ontmoet, die zo slap kon lullen als ik. Ondank is 's werelds loon. Toch kan ik met mijn baas goed opschieten, soms stapt hij het radiostation binnen, en zegt nadat ik een stapel telegrammen heb verzonden "haal maar een biertje voor mijn rekening".
Op zeven april 1948 schrijf ik naar huis:
"Warm, heet, brullend nee laaiend staat de koperen ploert recht boven onze kersenpit victorie te kraaien" .Het was kennelijk heter dan heet. In de kazerne kun je wel douchen, maar de leidingen lopen allemaal bovengronds, zodat er overdag uitsluitend warm zo niet heet water uit de kranen komt. Gelukkig kunnen we, als de dienst het toelaat, elke dag in zee zwemmen. Het zeewater hier is prachtig helder, er zijn veel tropische visjes en het barst er van de heremiet kreeftjes. Hans, de man die voor aapjes zo aardig is, heeft zwaar de pest in. Hans is geen OVW-er, zoals de meeste van ons, maar dienstplichtig militair. Vandaag hoorde hij dat hij niet in juli, maar pas in oktober zal thuisvaren. Hij is niet te genieten. Deze week zijn we met een man of tien naar de schietbaan geweest. Nou ja schietbaan, gewoon een kaal stuk land, met een paar kuilen waarachter borden met een schietschijf. Angstig als je in de kuil zat om met een stok de inslagen aan te geven. Dit was de tweede keer, dat ik op een schijf mocht schieten, de eerste keer was in Hilversum bij de basistraining. Eigenlijk stom, dat ze je met zo weinig oefening naar een oorlogsgebied sturen. Wel hebben we een keer op een RP boot geoefend met een in zee drijvende schijf, die door ons werd voortgesleept. We hebben, zowel met bren als met geweer en revolver geschoten. Het is moeilijk om een bewegend doel te raken.
Over een paar dagen word ik 21 jaar, ik zit
op het radiostation en sein een stapeltje telegrammen over naar Batavia. Achter
me komt iemand binnen, ik gluur over mijn schouder, de verbindingsofficier. Een
bleke jongen met bolle ogen en een brilletje, een aardige knul. “Jen, zegt hij,
er is een pakje voor je gekomen”. Ik weet niet waarom, maar hij zegt altijd
Jen. Ik knik dat ik het begrepen heb. Hij ziet dat ik het druk heb en zegt:
"ik zal het voor je halen." Even later is hij terug en zet het pakje
naast me neer. Hij kijkt nog even over mijn schouder om te zien wat er voor berichten
zijn binnengekomen en verdwijnt dan weer. Als ik klaar ben met mijn werk, kijk
ik naar het pakje. Een touwtje en een veter geven houvast aan
papier, dat duidelijk een lange reis achter de rug heeft. De afzenders zijn de
Stormpjes in de Sportstraat. Ik ben nog niet echt jarig, maar wel nieuwsgierig.
Onder het papier zit een tekening van mijn broertje, hij is nu vijf jaar. De
tekening krijgt een ereplaats aan de muur. Het deksel zit muurvast aan het
blik, hier is duidelijk met een soldeerbout gewerkt. Ik pak een mes, het mes
buigt maar het deksel wijkt niet. Ik zeg een lelijk woord. Een schroevendraaier
en een tang laten het onwillige deksel tenslotte bezwijken. Ik zie twee brieven
en nog een tekening van de kleine kunstenaar. Ik vind een paar sokken en een
zeepdoos, de rest bestaat uit snoep. Lekker dat wel, maar slecht voor mijn
gebit. Want een tandarts heb ik hier nog niet gezien. De eerder genoemde verbindingsofficier heb
ik onlangs, zonder het te willen, een kool gestoofd. In de tuin stond namelijk
een boompje, waaraan een papaja hing. Om voor mij onduidelijke redenen was die
papaja de trots van de oudste officier en iedereen ontzag het bewuste boompje.
Tot ik op een slechte dag wilde proberen hoe stevig, dat boompje in de grond
stond. Nou niet stevig dus. Samen met de hofmeester heb ik het boompje weer
voorzichtig teruggezet en de grond erom heen vast aangestampt.
Het ongeluk wilde, dat een aantal
officieren, de volgende ochtend in de tuin, een sigaretje stonden te roken. De
verbindingsofficier leunde tegen het bewuste boompje en dat had hij nou niet
moeten doen! Er werd natuurlijk daverend om gelachen en ik meende enig leedvermaak
te bespeuren. Maar de man heeft het overleefd en hoe lafhartig, ik vond het
toen verstandig over mijn aandeel maar te zwijgen.
RP 102.
De "tik" van de RP 102, heeft malaria en morgenochtend vertrek ik op patrouille als invaller. Eigenlijk vind ik het wel prettig, het breekt de sleur van het eiland gebeuren en ik ben nou eenmaal graag op zee. Het voordeel van het werken op het walstation is, dat je bijna iedereen kent, ook de bemanningen van de verschillende patrouilleboten en zij kennen mij natuurlijk ook. Alhoewel ik niet iedereen bij name ken ben ik toch redelijk ingeburgerd. We varen ditmaal naar de monding van de Siak rivier en controleren alle schepen, die in zicht komen, op papieren en smokkelwaar. Die avond gaan we voor anker in de monding van de rivier. Nadat alle lichten gedoofd zijn zitten we op de bak te praten en te luisteren naar de radio. Plotseling wordt iedereen stil, we horen een hoop geplas in het water en een zwaar gesnuif. Even later komt, dicht bij de boot, de kop van een bruinvis boven water. Snuivend verdwijnt hij weer. Gelukkig was het maar een vis, want je weet maar nooit.
De "tik" van de RP 102, heeft malaria en morgenochtend vertrek ik op patrouille als invaller. Eigenlijk vind ik het wel prettig, het breekt de sleur van het eiland gebeuren en ik ben nou eenmaal graag op zee. Het voordeel van het werken op het walstation is, dat je bijna iedereen kent, ook de bemanningen van de verschillende patrouilleboten en zij kennen mij natuurlijk ook. Alhoewel ik niet iedereen bij name ken ben ik toch redelijk ingeburgerd. We varen ditmaal naar de monding van de Siak rivier en controleren alle schepen, die in zicht komen, op papieren en smokkelwaar. Die avond gaan we voor anker in de monding van de rivier. Nadat alle lichten gedoofd zijn zitten we op de bak te praten en te luisteren naar de radio. Plotseling wordt iedereen stil, we horen een hoop geplas in het water en een zwaar gesnuif. Even later komt, dicht bij de boot, de kop van een bruinvis boven water. Snuivend verdwijnt hij weer. Gelukkig was het maar een vis, want je weet maar nooit.
Morgen worden we afgelost, dan varen we naar de Djambi, een andere rivier, waar we onze patrouilletocht zullen voortzetten. De tocht naar de Djambi verloopt probleemloos, maar als we in de namiddag voor anker zijn gegaan wordt er plotseling op ons geschoten. Iedereen vliegt overeind en gaat op zijn post. Anker op en volle kracht op de kust af.
Ons kleine kanon spuugt een aantal granaten uit en als we vlak onder de wal keren, barst op het achterdek de Oerlikon los. Nadat het vuur tot zwijgen is gebracht liggen we ruim een uur later weer op onze ankerplaats in de monding van de rivier.
Die nacht heb ik de "hondewacht" van 02.00 tot 04.00 uur. Ik sta op dek en tuur over het water. Het is bewolkt, soms verlicht de maan het vrijwel rimpelloze wateroppervlak. In de verte boven zee zie je bliksemflitsen, dat is vaker zo en ik weet dat het ver weg is. Als ik weer naar de kust kijk, meen ik iets te zien. Als het dichterbij komt lijkt het of er tientallen koppen op ons af komen. Ik sta op het punt de slapende bemanning te alarmeren, maar ik ben niet zeker van mijn zaak. Te laat alarm slaan kan fatale gevolgen hebben, maar loos alarm slaan zou me tot in lengte van dagen het mikpunt van algemene spot maken. Ik tuur ingespannen over het water en plotseling, ik voel het meer dan ik het zie, zwaait de kont van ons bootje langzaam om. Het tij keert, de stroom vanuit de rivier botst op de stroom vanuit zee, dat verklaart de vele kleine golfjes, die ik in het donker voor koppen aanzag, ik zucht van opluchting.
Ons kleine kanon spuugt een aantal granaten uit en als we vlak onder de wal keren, barst op het achterdek de Oerlikon los. Nadat het vuur tot zwijgen is gebracht liggen we ruim een uur later weer op onze ankerplaats in de monding van de rivier.
Die nacht heb ik de "hondewacht" van 02.00 tot 04.00 uur. Ik sta op dek en tuur over het water. Het is bewolkt, soms verlicht de maan het vrijwel rimpelloze wateroppervlak. In de verte boven zee zie je bliksemflitsen, dat is vaker zo en ik weet dat het ver weg is. Als ik weer naar de kust kijk, meen ik iets te zien. Als het dichterbij komt lijkt het of er tientallen koppen op ons af komen. Ik sta op het punt de slapende bemanning te alarmeren, maar ik ben niet zeker van mijn zaak. Te laat alarm slaan kan fatale gevolgen hebben, maar loos alarm slaan zou me tot in lengte van dagen het mikpunt van algemene spot maken. Ik tuur ingespannen over het water en plotseling, ik voel het meer dan ik het zie, zwaait de kont van ons bootje langzaam om. Het tij keert, de stroom vanuit de rivier botst op de stroom vanuit zee, dat verklaart de vele kleine golfjes, die ik in het donker voor koppen aanzag, ik zucht van opluchting.
In de dagen die volgen houden we een prauw
aan met vijf man aan boord. Ze hebben post in tassen en op een foto herkennen
we één van de mannen aan een grote moedervlek op zijn wang. Hij draagt op een
foto het uniform van een TNI officier. De mannen en de prauw worden opgebracht
en overgedragen aan een korvet.
Vandaag houden we een oefening, onder andere
in het snel laden van het kanon en het richten op een willekeurig doel.
Alhoewel we, om munitie te sparen het kanon niet afvuren, worden alle
handelingen met scherpe munitie uitgevoerd. De munitie van het 3.7 kanon
bestaat uit vaste munitie, dat wil zeggen granaat en huls vormen, net als bij
een geweerkogel één geheel. Als de oefening voltooid is, dient de granaat weer
uit het kanon te worden genomen, tenminste dat is de bedoeling, maar om voor
mij onduidelijke redenen bleef de granaat in de loop steken. Bij pogingen van
de kanonnier de granaat te verwijderen hield hij opeens de losse huls in zijn
hand, waarbij er wat kruit verloren ging. De granaat bleef echter steken in de
loop en liet zich niet verwijderen.
Omdat onze patrouille met een niet gevechtsklaar kanon zou moeten worden afgebroken wordt in overleg tussen de commandant en de kanonnier besloten een andere granaat van de huls te scheiden en de vrijkomende huls met volledige kruitlading te gebruiken om de onwillige granaat uit de loop te schieten. Helaas, geen enkele granaat liet zich handmatig van de huls scheiden. De kanonnier stelde toen voor om een huls door te zagen, het kruit op te vangen en daarmee de losse huls te vullen. De commandant ging hiermee akkoord.
Bij wijze van voorzorg werd een deel van de bemanning naar het achterdek verbannen. We hoorden de kanonnier zagen en duimden dat het goed zou gaan. Stilletjes knepen we hem wel, want wat te doen als het niet goed zou gaan. Maar de kanonnier verstond zijn vak kennelijk goed of had ongelofelijk veel mazzel, want even later kan de huls worden bijgevuld en in het kanon achter de granaat worden geduwd. Als het kanon daarna wordt afgevuurd zien we granaat op vrij korte afstand voor ons bootje in zee plonsen en kunnen we onze patrouille voortzetten.
Omdat onze patrouille met een niet gevechtsklaar kanon zou moeten worden afgebroken wordt in overleg tussen de commandant en de kanonnier besloten een andere granaat van de huls te scheiden en de vrijkomende huls met volledige kruitlading te gebruiken om de onwillige granaat uit de loop te schieten. Helaas, geen enkele granaat liet zich handmatig van de huls scheiden. De kanonnier stelde toen voor om een huls door te zagen, het kruit op te vangen en daarmee de losse huls te vullen. De commandant ging hiermee akkoord.
Bij wijze van voorzorg werd een deel van de bemanning naar het achterdek verbannen. We hoorden de kanonnier zagen en duimden dat het goed zou gaan. Stilletjes knepen we hem wel, want wat te doen als het niet goed zou gaan. Maar de kanonnier verstond zijn vak kennelijk goed of had ongelofelijk veel mazzel, want even later kan de huls worden bijgevuld en in het kanon achter de granaat worden geduwd. Als het kanon daarna wordt afgevuurd zien we granaat op vrij korte afstand voor ons bootje in zee plonsen en kunnen we onze patrouille voortzetten.
Veertien dagen later ben ik weer terug op
Tg. Oeban. Ik ben meteen aan de beurt om post te halen in Singapore. Deze keer
ga ik samen met Piet, alhoewel we soms in burger gaan, zijn we dit keer in
uniform. Op straat worden wij herkend door aldaar wonende Nederlanders, die ons
aanspreken, dat is wel geinig. Toen al, zo kort na de oorlog van 40/45 en dan
burgers uit Nederland in de vreemde aantreffen heeft best iets aparts.
We hebben wat boodschappen gedaan in winkeltjes, die uitpuilen van de goederen. Voor ons die niets gewend zijn, een "el dorado". Aan de handdoeken, die ik kocht zat een lusje, waaruit bleek dat ze in Holland waren gemaakt. En dan te bedenken, dat wij ze naar huis wilden sturen omdat ze daar niets hadden.
Tenslotte zijn we, omdat we in uniform waren, een biertje gaan drinken in een Engelse leger- kantine. De Engelse beheerder kwam bij ons zitten en bij ons vertrek nodigde hij ons uit om eens een weekeind te komen. Leuk, maar daar is uiteraard nooit iets van gekomen.
RP 130.
Op elf juni krijg ik bericht, dat ik me onverwijld dien te melden aan boord van de RP 130. Na zes dagen patrouille varen, waarbij we een prauw onderscheppen met clandestiene rubber aan boord, worden we ’s morgens gewekt door hevige klappen van de platte bodem van ons scheepje op het woelige water. Het weer is slecht en ons notendopje heeft het zwaar te verduren. Het water spoelt ons voortdurend om de voeten. De onderschepte prauw, die door ons bootje wordt gesleept maakt fraaie duikelingen op de onrustige golven.
Op een afgesproken plaats leveren we de prauw af aan een sleepboot, die deze en andere prauwen opsleept naar Tg. Pinang. De stoomsleepboot, een oudje, die nog met steenkool gestookt wordt, heeft niet zoveel paardenkracht en in de nauwe zeestraat waar een sterke stroming staat heeft ze het bij tegenstroom moeilijk. Afhankelijk van de lengte van de sleep, komt het voor, dat de snelheid b.v. 3 mijl achteruit bedraagt, terwijl de machine volle kracht vooruit draait. Niettemin slaagt ze er altijd in de sleep in Tg. Pinang af te leveren.
We hebben wat boodschappen gedaan in winkeltjes, die uitpuilen van de goederen. Voor ons die niets gewend zijn, een "el dorado". Aan de handdoeken, die ik kocht zat een lusje, waaruit bleek dat ze in Holland waren gemaakt. En dan te bedenken, dat wij ze naar huis wilden sturen omdat ze daar niets hadden.
Tenslotte zijn we, omdat we in uniform waren, een biertje gaan drinken in een Engelse leger- kantine. De Engelse beheerder kwam bij ons zitten en bij ons vertrek nodigde hij ons uit om eens een weekeind te komen. Leuk, maar daar is uiteraard nooit iets van gekomen.
RP 130.
Op elf juni krijg ik bericht, dat ik me onverwijld dien te melden aan boord van de RP 130. Na zes dagen patrouille varen, waarbij we een prauw onderscheppen met clandestiene rubber aan boord, worden we ’s morgens gewekt door hevige klappen van de platte bodem van ons scheepje op het woelige water. Het weer is slecht en ons notendopje heeft het zwaar te verduren. Het water spoelt ons voortdurend om de voeten. De onderschepte prauw, die door ons bootje wordt gesleept maakt fraaie duikelingen op de onrustige golven.
Op een afgesproken plaats leveren we de prauw af aan een sleepboot, die deze en andere prauwen opsleept naar Tg. Pinang. De stoomsleepboot, een oudje, die nog met steenkool gestookt wordt, heeft niet zoveel paardenkracht en in de nauwe zeestraat waar een sterke stroming staat heeft ze het bij tegenstroom moeilijk. Afhankelijk van de lengte van de sleep, komt het voor, dat de snelheid b.v. 3 mijl achteruit bedraagt, terwijl de machine volle kracht vooruit draait. Niettemin slaagt ze er altijd in de sleep in Tg. Pinang af te leveren.
Op 23 juni zijn we nog steeds buitengaats.
Er wordt een prauw gesignaleerd, die er als een haas vandoor gaat. Wij
achtervolgen de prauw. Dichterbij gekomen springen er drie man overboord en zwemmen
naar een eiland, waar ze tussen de bomen verdwijnen. Wij nemen de prauw in
beslag en op sleeptouw. Met een korvet, dat in de buurt vaart, maken we de
afspraak, dat ze de prauw overnemen. Twee van onze matrozen gaan aan boord van
de prauw, om daar de roertorn te lopen.
Op de RP moet ik dan als reserve de roertorn
meelopen. Er staat nog steeds een flinke deining en we rollen genoeglijk over
de golven. Plotseling raakt onze stuurinrichting
onklaar. Toevallig sta ik op dat moment aan het roer. Er wordt gestopt en de
noodinrichting met helmstok wordt klaargemaakt. Bij het korvet, Hr.Ms. Ternate,
aangekomen hangt iedereen over de reling. Geen gezicht natuurlijk, twee bootjes
die geweldig te keer gaan. De RP boot, die met een helmstok wordt
bestuurd en twee jannen op een Chinese prauw, die de zeilen hebben gehesen en
hun uiterste best doen om vooruit te komen. En de ouwe, die zich warm loopt van
achteren naar voren. Achter "roerganger beetje bakboord" en voor
"langzaam gas minderen" Een leuke ervaring, dat wel.
RP 132.
De "tik" van de RP 132 wordt opgenomen in het hospitaal te Tg. Pinang met een blindedarm ontsteking. Ergo, ik ben weer aan de beurt voor een patrouille vaart. De RP 132 is net als de 122, de 128 en de 139 een Higgins boot, een kleine boot, slechts 19 meter lang. Oorspronkelijk gebouwd voor vrachtvervoer op grote rivieren, met een 165pk diesel, die de RP een snelheid van 10 knopen kan geven. De romp is van staal, het bemanningsverblijf is een ruimte van 4 meter bij 4.30 meter, naar de boeg toe langzaam aflopend tot circa 3 meter. De hoogte is 2.50 meter.
De bodem is plat, het bootje heeft weinig diepgang, zodat we dicht onder de kust kunnen patrouilleren. Er zijn 10 patrijspoortjes, die voor de frisse lucht zorgen, ze zijn zo klein, dat je hoofd er niet doorheen kan. 's Avonds zijn ze hermetisch afgesloten, omdat we geblindeerd varen. Trouwens als er een beetje zee staat zijn ze overdag ook dicht. Want deze bootjes liggen laag op het water. De ingang van het bemanningsverblijf bestaat uit een luik, waaraan een trapje met acht treetjes is bevestigd. In dit hokje slapen acht grote kerels. Wat er nog aan wand over is, is beplakt met afbeeldingen van schaars geklede dames, ik tel er 63. Verder zijn er nog platen van een paardenkop, een tijger en een foto van de Maasbrug.
Mijn zitplaats op de brug bestaat uit een stalen kist, waarin geheime boekwerken zijn opgeslagen. Mijn voeten vinden steun op een kist waarin de energiebron zit, te weten vier accu's. Mijn tafel is de watertank, waarop de zender en de ontvanger gemonteerd zijn. Achter me is de pijp waardoor de uitlaatgassen van onze diesel hun weg naar buiten vinden. Die pijp is, als we varen, witheet. Voor me is tenslotte nog een weerstand, die zorgt voor regeling van de stroom, waarmee de accu' s tijdens de vaart worden opgeladen, ook al warm. Achter me staat de roerganger. Het geheel bevindt zich in een vrij hoog stuurhuis, met ramen rondom. Zijn de ramen open dan is het winderig, zijn ze dicht, dan is het er meer dan warm. Andere smaken zijn er niet. De commandant slaapt achterin met de hoogste in rang van de manschappen. Ook achterin is het comfort zeer sober.
Elke nacht, loop ik aan boord de "hondewacht", dat komt omdat ik elke nacht om 02.00 uur even moet uitluisteren op de radio of er berichten zijn. Praktisch is daaraan vastgeknoopt, dat de tik altijd de "hondewacht" loopt, dus op de uitkijk staat tot 04.00 uur. Toen we gisteren langszij het korvet lagen om brood en water in te nemen, kregen we een nieuwe commandant aan boord. Een jongeman, broodmager en spierwit. Hij eet alsof hij een lintworm heeft. Onze vorige commandant is aan boord gebleven, dat is een prima kerel, nu maar afwachten hoe de nieuwe zich houdt. 's Avonds liggen we weer voor anker vlak bij de monding van een rivier. Soms liggen we zo dicht onder de wal, dat je de krekels hoort sjirpen en de apen gillen. Het gaat regenen en het wordt koeler. De volgende dag patrouilleren we in de Langgsa baai. We houden een zeiltongkan aan, de papieren zijn in orde en hij mag doorvaren. Omdat het windstil is vraagt de kapitein aan onze commandant of hij hem de rivier wil opslepen. De commandant stemt toe. We brengen het
De "tik" van de RP 132 wordt opgenomen in het hospitaal te Tg. Pinang met een blindedarm ontsteking. Ergo, ik ben weer aan de beurt voor een patrouille vaart. De RP 132 is net als de 122, de 128 en de 139 een Higgins boot, een kleine boot, slechts 19 meter lang. Oorspronkelijk gebouwd voor vrachtvervoer op grote rivieren, met een 165pk diesel, die de RP een snelheid van 10 knopen kan geven. De romp is van staal, het bemanningsverblijf is een ruimte van 4 meter bij 4.30 meter, naar de boeg toe langzaam aflopend tot circa 3 meter. De hoogte is 2.50 meter.
De bodem is plat, het bootje heeft weinig diepgang, zodat we dicht onder de kust kunnen patrouilleren. Er zijn 10 patrijspoortjes, die voor de frisse lucht zorgen, ze zijn zo klein, dat je hoofd er niet doorheen kan. 's Avonds zijn ze hermetisch afgesloten, omdat we geblindeerd varen. Trouwens als er een beetje zee staat zijn ze overdag ook dicht. Want deze bootjes liggen laag op het water. De ingang van het bemanningsverblijf bestaat uit een luik, waaraan een trapje met acht treetjes is bevestigd. In dit hokje slapen acht grote kerels. Wat er nog aan wand over is, is beplakt met afbeeldingen van schaars geklede dames, ik tel er 63. Verder zijn er nog platen van een paardenkop, een tijger en een foto van de Maasbrug.
Mijn zitplaats op de brug bestaat uit een stalen kist, waarin geheime boekwerken zijn opgeslagen. Mijn voeten vinden steun op een kist waarin de energiebron zit, te weten vier accu's. Mijn tafel is de watertank, waarop de zender en de ontvanger gemonteerd zijn. Achter me is de pijp waardoor de uitlaatgassen van onze diesel hun weg naar buiten vinden. Die pijp is, als we varen, witheet. Voor me is tenslotte nog een weerstand, die zorgt voor regeling van de stroom, waarmee de accu' s tijdens de vaart worden opgeladen, ook al warm. Achter me staat de roerganger. Het geheel bevindt zich in een vrij hoog stuurhuis, met ramen rondom. Zijn de ramen open dan is het winderig, zijn ze dicht, dan is het er meer dan warm. Andere smaken zijn er niet. De commandant slaapt achterin met de hoogste in rang van de manschappen. Ook achterin is het comfort zeer sober.
Elke nacht, loop ik aan boord de "hondewacht", dat komt omdat ik elke nacht om 02.00 uur even moet uitluisteren op de radio of er berichten zijn. Praktisch is daaraan vastgeknoopt, dat de tik altijd de "hondewacht" loopt, dus op de uitkijk staat tot 04.00 uur. Toen we gisteren langszij het korvet lagen om brood en water in te nemen, kregen we een nieuwe commandant aan boord. Een jongeman, broodmager en spierwit. Hij eet alsof hij een lintworm heeft. Onze vorige commandant is aan boord gebleven, dat is een prima kerel, nu maar afwachten hoe de nieuwe zich houdt. 's Avonds liggen we weer voor anker vlak bij de monding van een rivier. Soms liggen we zo dicht onder de wal, dat je de krekels hoort sjirpen en de apen gillen. Het gaat regenen en het wordt koeler. De volgende dag patrouilleren we in de Langgsa baai. We houden een zeiltongkan aan, de papieren zijn in orde en hij mag doorvaren. Omdat het windstil is vraagt de kapitein aan onze commandant of hij hem de rivier wil opslepen. De commandant stemt toe. We brengen het
schip een eind de rivier op en gaan een
zijarm in. Daar is een houtzagerij, waar de tongkan geladen moet worden. We
zitten wel in vijandelijk gebied, maar kennelijk zijn hier geen troepen van de
TNI. in de buurt. De dankbare Chinees, biedt ons een maaltijd aan, die wij
graag accepteren. Wij krijgen bami met groenten en kip. Met onze buikjes vol
nemen wij afscheid en varen richting zee. Eenmaal op de rivier aangekomen
ontwaren we een prauw. Er zitten drie personen in. Als we naderen vlucht de
prauw naar de kant en de bemanning verdwijnt tussen de bomen.
Een matroos en ik springen, met toestemming
van de commandant, buiten boord en zwemmen naar de prauw. Ondanks het feit dat
de stroom erg sterk is, slagen we er toch in om de prauw van de kant te halen
en zwemmen we met prauw naar de RP.
Alhoewel we door de sterke stroom enorm afdrijven blijft de RP steeds bij ons in de buurt. Na een uitputtende zwemtocht brengen we de prauw langszij. Bij onderzoek vinden we niets, maar nog maar net hebben wij de prauw afgestoten of er worden een aantal schoten op ons gelost. De commandant besluit de schoten te negeren en we varen terug naar zee.
Alhoewel het zeemansleven mij uitstekend bevalt geven de vele beschietingen toch een hoop spanning. Vaak gebeurt het, dat er gepatrouilleerd wordt langs kusten waar, ondanks het staakt het vuren dat van kracht is, vanuit kampongs regelmatig op onze RP' s wordt geschoten. Wanneer wij in de buurt van zo'n kampong komen is iedereen uiteraard paraat.
Omdat ik niet bij de vaste bemanning behoor, maar uitsluitend als invaller aan boord van diverse RP boten verblijf, ben ik tijdens acties doorgaans ingedeeld als brenschutter. Ik haatte de spanning vooraf, die knoop in je maag. Als er dan geschoten werd, loste de spanning op in de actie en de herrie, die daaraan verbonden was. Werd er niet geschoten, dan vond de spanning geen uitweg en liepen soms de beste vrienden op elkaar te katten.
Eigenlijk is het vreemd, dat er nooit een voorstel is geweest om de bemanningen van, met name de kleine patrouille boten, die regelmatig, en soms meerdere keren op één dag, werden beschoten een gevarengeld toe te kennen.
Waarom de mijnenveegdienst wel en de KVD niet? Tenslotte vielen er regelmatig slachtoffers te betreuren. Los van het bovenstaande hadden ze het qua comfort en voeding vaak zo slecht, dat zelfs een ontberingtoelage niet zou hebben misstaan.
Tot zover het dagboek van telegrafist J. Storm.
Alhoewel we door de sterke stroom enorm afdrijven blijft de RP steeds bij ons in de buurt. Na een uitputtende zwemtocht brengen we de prauw langszij. Bij onderzoek vinden we niets, maar nog maar net hebben wij de prauw afgestoten of er worden een aantal schoten op ons gelost. De commandant besluit de schoten te negeren en we varen terug naar zee.
Alhoewel het zeemansleven mij uitstekend bevalt geven de vele beschietingen toch een hoop spanning. Vaak gebeurt het, dat er gepatrouilleerd wordt langs kusten waar, ondanks het staakt het vuren dat van kracht is, vanuit kampongs regelmatig op onze RP' s wordt geschoten. Wanneer wij in de buurt van zo'n kampong komen is iedereen uiteraard paraat.
Omdat ik niet bij de vaste bemanning behoor, maar uitsluitend als invaller aan boord van diverse RP boten verblijf, ben ik tijdens acties doorgaans ingedeeld als brenschutter. Ik haatte de spanning vooraf, die knoop in je maag. Als er dan geschoten werd, loste de spanning op in de actie en de herrie, die daaraan verbonden was. Werd er niet geschoten, dan vond de spanning geen uitweg en liepen soms de beste vrienden op elkaar te katten.
Eigenlijk is het vreemd, dat er nooit een voorstel is geweest om de bemanningen van, met name de kleine patrouille boten, die regelmatig, en soms meerdere keren op één dag, werden beschoten een gevarengeld toe te kennen.
Waarom de mijnenveegdienst wel en de KVD niet? Tenslotte vielen er regelmatig slachtoffers te betreuren. Los van het bovenstaande hadden ze het qua comfort en voeding vaak zo slecht, dat zelfs een ontberingtoelage niet zou hebben misstaan.
Tot zover het dagboek van telegrafist J. Storm.
TWEE DODEN.
In Zuid-Celebes werd de bevolking nogal eens geterroriseerd door bendes extremisten, die versterking vanaf Java kregen. Het KNIL trad daar krachtdadig tegen op. De marine nam daaraan deel met patrouilles langs de kust. Daarbij moest zowel de infiltratie vanaf Java als de ex-filtratie naar Borneo worden belet. Na enige maanden van acties was er veel verbetering merkbaar. De infiltratiepogingen leken tot de uitzonderingen te gaan behoren, tot een bloedig incident bewees, dat patrouille vaart geboden bleef.
In Zuid-Celebes werd de bevolking nogal eens geterroriseerd door bendes extremisten, die versterking vanaf Java kregen. Het KNIL trad daar krachtdadig tegen op. De marine nam daaraan deel met patrouilles langs de kust. Daarbij moest zowel de infiltratie vanaf Java als de ex-filtratie naar Borneo worden belet. Na enige maanden van acties was er veel verbetering merkbaar. De infiltratiepogingen leken tot de uitzonderingen te gaan behoren, tot een bloedig incident bewees, dat patrouille vaart geboden bleef.
Op 13 april 1947 voer de RP 101 ten oosten van Madoera bij het eiland Raas, toen een prauw in zicht kwam die in noordelijke richting voer. Direct werd koers op de prauw gezet. Die werd gesommeerd om bij te draaien, waaraan gevolg werd gegeven. De HDML kwam langszij en kwartiermeester J.A. Sihahja stapte aan boord van de prauw, tezamen met matroos der 1e klasse L. Pieters, om het vaartuig aan een onderzoek te onderwerpen. Ze kwamen niet ver. Een Javaan sprong naar voren en in een oogwenk was het gebeurd. De
twee marinemannen konden nog juist het voorschip van hun patrouilleboot bereiken, waar ze ontzield tegen dek vielen, beiden met dezelfde kris doorstoken. Aan boord van de prauw bleek zich een bende van ongeveer 35 man te bevinden, tot de tanden gewapend.
De commandant van de RP 107 gooide los en er ontstond een vuurgevecht, waarbij vanaf de prauw met geweren en een mitrailleur werd geschoten. De hulp van het korvet Batjan, dat in de nabijheid op patrouille was, werd ingeroepen. Die koerste op zijn beurt in de richting van de prauw, na een korte beschieting met het kanon. De mitrailleur en de geweren zwegen. Toen het korvet op honderd meter afstand was genaderd, klonk het bevel: “Alles uit de ruimen!” Een sloep werd gestreken en de onderzoekingsofficier begaf zich met een paar zwaar bewapende matrozen aan boord van de prauw. Het was daar een hele ravage en gedwee stond men met de handen in de hoogte. Vier man hadden de beschieting niet overleefd. Enkelen waren overboord gesprongen, waarvan er twee verdronken. De rest werd uit zee gevist. Matroos OVW P.J. Lieshout, die in de ruimen aan het controleren was geslagen, aarzelde geen ogenblik om van zijn stengun gebruik te maken toen een gewonde naar een handgranaat greep, waarvan een grote hoeveelheid aan boord bleek te zijn. Men had kans gezien om de mitrailleur overboord te gooien, maar er werd een groot aantal geweren, karabijnen en pistolen gevonden. Al hetgeen zich op de prauw bevond bracht men naar de Batjan over. Het gezelschap bestond uit zes leden van de bemanning en 32 extremisten onder commando van een luitenant
van de TRI. “Extremisten” was het ware woord; de gehele bende was afkomstig uit de strafgevangenis op Noesa Kambangan bij Tjilatjap. Er waren erbij die voor moord tot levenslange dwangarbeid veroordeeld waren geweest. De TRI had hen kwijtschelding van straf in het vooruitzicht gesteld, wanneer zij dienst namen in een infiltratiegroep bestemd voor Zuid-Celebes. De volgende morgen meerde de RP 107 af aan de Kruiserkade te Soerabaja. Terwijl de vlaggen halfstok hingen, werden beide gesneuvelden, bedekt met de Nederlandse driekleur, door ziekenverplegers van boord gedragen, terwijl iedereen de militaire groet bracht.
DE OVERDRACHT VAN DE Hr.Ms. RP108.
De dag van overdracht was heel emotioneel. Wij stonden aangetreden aan de wal voor het schip en naast ons stond de nieuwe Indonesische bemanning. De Nederlandse vlag werd gestreken onder het spelen van het Wilhelmus en de roodwitte vlag (waar we zo lang tegen gevochten hadden) werd onder het spelen van het Indonesische volkslied "lndonesia Raya" gehesen. We stonden daarbij uiteraard in de houding maar toen die roodwitte vlag omhoog ging, liepen we met 4 man met tranen in de ogen uit het gelid. De commandant riep ons nog terug maar we liepen gewoon door. Later kwam de ouwe naar ons toe en mopperde wel even, maar bekende dat hij daar ook toe in staat was geweest, dus dat was einde. Ik ben ook nooit meer naar het dok geweest om nog even te kijken.
De dag van overdracht was heel emotioneel. Wij stonden aangetreden aan de wal voor het schip en naast ons stond de nieuwe Indonesische bemanning. De Nederlandse vlag werd gestreken onder het spelen van het Wilhelmus en de roodwitte vlag (waar we zo lang tegen gevochten hadden) werd onder het spelen van het Indonesische volkslied "lndonesia Raya" gehesen. We stonden daarbij uiteraard in de houding maar toen die roodwitte vlag omhoog ging, liepen we met 4 man met tranen in de ogen uit het gelid. De commandant riep ons nog terug maar we liepen gewoon door. Later kwam de ouwe naar ons toe en mopperde wel even, maar bekende dat hij daar ook toe in staat was geweest, dus dat was einde. Ik ben ook nooit meer naar het dok geweest om nog even te kijken.
Noot : Ik heb nog meerdere verhalen uit deze periode voorhanden. Mocht u interesse hebben, laat het me even weten via het gastenboek. Mocht er animo voor zijn kan ik het gaan toevoegen
de Webmaster.
de Webmaster.