DE KVD IN NEDERLAND.
Na grondig onder zoek in gebleken dat zowel in de Nederlandse Antillen en Suriname als ook in Nieuw Guinea de KVD nooit heeft bestaan, hoewel daar vaartuigen in dezelfde hoedanigheid dienst deden. We denken bijvoorbeeld in Nieuw Guinea aan de Wambrau en Wamandai en andere kleine eenheden. De naam KVD heeft daar echter nimmer bestaan.
In Nederland daarentegen was de KVD wel zeer actief. Bekende namen van schepen zijn onder meer de communicatievaartuigen Hr.Ms. Hobein, de Hendrik Karssen, de Paets van Troostwijk, het torpedowerkschip Mercuur, de Jachthond (een voormalige MTB) en de rescueboot Y 861, de kanariepiet (vanwege zijn gele kleur). Zo was bijvoorbeeld in de vijftiger jaren de bekende sleepboot Hercules de grootste zeegaande sleepboot van Nederland en was een zusterschip van de beroemde sleepboot Zwarte Zee van de firma Piet Smit & Co uit Rotterdam.
Het begin.
Hoe ongeloofwaardig het misschien ook moge klinken, de Kleine Vaartuigen Dienst is eigenlijk een Duitse instelling. In 1940 gingen de bezetters namelijk over tot de oprichting van deze dienst. Zij charterden van particulieren rond het IJsselmeer motorboten plus bemanningen en voeren daarmee op het IJsselmeer rond. Na de Duitse capitulatie gingen alle schepen naar Den Helder. Een gedeelte werd later aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven, de rest bleef. Voor de oorlog bestond in Den Helder de Marinesleepdienst, die dus de voorloper kan worden genoemd van de KVD. In Den Helder omvatte die dienst destijds in totaal "twee" schepen!
Voor de oorlog kwamen de schepen op eigen kracht de haven binnen varen. De sleepboten werden in hoofdzaak bemand door burgerpersoneel.
"Ja", vertelde een kapitein, "ik ken deze schuit zo
zoetjes aan door en door. In 1937 zat ik ook al op deze boot, maar toen als
matroosmilicien. Kijk nou maar niet zo verbaasd, want ik heb ook een hele tijd
die zestien letters op m’n hoofd gedragen. En van 1946 tot 1948 heb ik met deze
schuit op het IJsselmeer bakken gesleept met wrakken van vliegtuigen en zo
erin, waarmee in die dagen het IJsselmeer vol zat".
De kapitein vertelde ook nog dat één van de slepers ook al eens in het buitenland was geweest, namelijk in Borcum in Duitsland. De sleeptros brak op het laatste moment. In gesprek met een oud burger schipper van een sleepboot in Nieuwediep, vroeg ik hem of er wel eens aanvaringen waren voorgekomen. "Voor zover ik weet is dat nog niet gebeurd. Maar ik herinner me nog goed dat we, jaren geleden, toen het havenwater nog stromend was, de torpedobootjager Piet Hein eens naar binnen moesten halen. U hebt zeker wel eens gezien dat er bij zulke karweitjes steeds voor en achter een sleepboot assisteert. De voorste sleper dient om het schip vooruit te trekken, terwijl de achterste tot taak heeft het schip te sturen en in de goede koers te houden. Wij hadden de jager van voren vast, maar de Piet Hein draaide opeens zo hard achteruit, dat de sleeptros strak kwam te staan, zodat wij amper omsloegen. We lagen zo scheef, dat het water naar binnen stroomde en van voor naar achterbolder liep. Maar gelukkig brak op het laatste moment de tros en was voor ons het gevaar geweken. Er scheelde toen maar bitter weinig aan, of we waren gekapseisd. Maar helemaal zonder kleerscheuren kwamen we er toch niet af, want de matroos aan de tros viel achterover van de beting en met een zwaar gekneusde arm, een ribfractuur en een hersenschudding konden we hem aan de wal afleveren. De andere matroos, die onze sleper zo zwaar zag overhellen, kreeg opeens zo de schrik te pakken, dat hij zonder zich te bedenken pardoes overboord sprong. Van de wal had men het ongelukje natuurlijk ook zien gebeuren en een marinesloepje kwam ons te hulp. De mannen in dat sloepje deden in hun reddingsijver enthousiaste pogingen om de pet van de drenkeling op te vissen, terwijl een eindje verderop de eigenaar van die pet de verdrinkingsdood nabij was. Maar aan die man dachten ze blijkbaar niet eens. Gelukkig waren wij spoedig van de schrik bekomen, zodat we nog net op tijd de drenkeling met de haak aan boord konden halen. En het werd tijd ook", voegde de kapitein er verduidelijkend aan toe, "want hij was al tweemaal beneden wezen kijken".
Ook herinnerde de schipper zich nog dat eens, bij heel slecht weer, een Duits schip over de Razende Bol kwam. “Het was een schip dat de Duitsers in de oorlog gebruikten om vliegtuigwrakken mee te lichten. Het had een Duitse bemanning en een Engelse kapitein. Door de kracht van het water waren de achterluiken van het dek weggeslagen. Hierdoor stroomde het achterschip van de Duitser snel vol en bevond het zich in zinkende toestand. In het schip zaten verder geen lekken. Een van de slepers zette het zinkende schip bij hoog water op "het Kuitje" aan de grond. Daar er op dat moment geen hulp in de buurt was, knapte de bemanning van de sleper dit zaakje zelf maar op. We hebben toen bij laag water zo goed en zo kwaad als het ging een bekisting om het schip gemaakt. De hele nacht hebben we met man en macht staan pompen. Het schip rees en boven verwachting slaagden we erin het weer drijvend te krijgen en aan de wal te zetten". Dit was een uitstekend stukje werk van de KVD-mannen en het was niet ten onrechte dat de schipper deze geschiedenis met trots vertelde. Maar hij vertelde ook dat een tijd geleden eens een mijnenveger voor de haven in brand vloog. Maar één van de slepers, die tevens voor brandbestrijding dienen, was er weer als de kippen bij en slaagde er in betrekkelijk korte tijd in het vuur meester te worden. Uit dit alles blijkt duidelijk, dat het werk van de mannen van de sleepdienst niet altijd even gemakkelijk en ook niet altijd zonder gevaar is.
De naam KVD bestaat niet meer en de dienst is tegenwoordig een onderdeel geworden van de Mijnendienst, welke in hoofdzaak door burgerpersoneel wordt bemand.
De kapitein vertelde ook nog dat één van de slepers ook al eens in het buitenland was geweest, namelijk in Borcum in Duitsland. De sleeptros brak op het laatste moment. In gesprek met een oud burger schipper van een sleepboot in Nieuwediep, vroeg ik hem of er wel eens aanvaringen waren voorgekomen. "Voor zover ik weet is dat nog niet gebeurd. Maar ik herinner me nog goed dat we, jaren geleden, toen het havenwater nog stromend was, de torpedobootjager Piet Hein eens naar binnen moesten halen. U hebt zeker wel eens gezien dat er bij zulke karweitjes steeds voor en achter een sleepboot assisteert. De voorste sleper dient om het schip vooruit te trekken, terwijl de achterste tot taak heeft het schip te sturen en in de goede koers te houden. Wij hadden de jager van voren vast, maar de Piet Hein draaide opeens zo hard achteruit, dat de sleeptros strak kwam te staan, zodat wij amper omsloegen. We lagen zo scheef, dat het water naar binnen stroomde en van voor naar achterbolder liep. Maar gelukkig brak op het laatste moment de tros en was voor ons het gevaar geweken. Er scheelde toen maar bitter weinig aan, of we waren gekapseisd. Maar helemaal zonder kleerscheuren kwamen we er toch niet af, want de matroos aan de tros viel achterover van de beting en met een zwaar gekneusde arm, een ribfractuur en een hersenschudding konden we hem aan de wal afleveren. De andere matroos, die onze sleper zo zwaar zag overhellen, kreeg opeens zo de schrik te pakken, dat hij zonder zich te bedenken pardoes overboord sprong. Van de wal had men het ongelukje natuurlijk ook zien gebeuren en een marinesloepje kwam ons te hulp. De mannen in dat sloepje deden in hun reddingsijver enthousiaste pogingen om de pet van de drenkeling op te vissen, terwijl een eindje verderop de eigenaar van die pet de verdrinkingsdood nabij was. Maar aan die man dachten ze blijkbaar niet eens. Gelukkig waren wij spoedig van de schrik bekomen, zodat we nog net op tijd de drenkeling met de haak aan boord konden halen. En het werd tijd ook", voegde de kapitein er verduidelijkend aan toe, "want hij was al tweemaal beneden wezen kijken".
Ook herinnerde de schipper zich nog dat eens, bij heel slecht weer, een Duits schip over de Razende Bol kwam. “Het was een schip dat de Duitsers in de oorlog gebruikten om vliegtuigwrakken mee te lichten. Het had een Duitse bemanning en een Engelse kapitein. Door de kracht van het water waren de achterluiken van het dek weggeslagen. Hierdoor stroomde het achterschip van de Duitser snel vol en bevond het zich in zinkende toestand. In het schip zaten verder geen lekken. Een van de slepers zette het zinkende schip bij hoog water op "het Kuitje" aan de grond. Daar er op dat moment geen hulp in de buurt was, knapte de bemanning van de sleper dit zaakje zelf maar op. We hebben toen bij laag water zo goed en zo kwaad als het ging een bekisting om het schip gemaakt. De hele nacht hebben we met man en macht staan pompen. Het schip rees en boven verwachting slaagden we erin het weer drijvend te krijgen en aan de wal te zetten". Dit was een uitstekend stukje werk van de KVD-mannen en het was niet ten onrechte dat de schipper deze geschiedenis met trots vertelde. Maar hij vertelde ook dat een tijd geleden eens een mijnenveger voor de haven in brand vloog. Maar één van de slepers, die tevens voor brandbestrijding dienen, was er weer als de kippen bij en slaagde er in betrekkelijk korte tijd in het vuur meester te worden. Uit dit alles blijkt duidelijk, dat het werk van de mannen van de sleepdienst niet altijd even gemakkelijk en ook niet altijd zonder gevaar is.
De naam KVD bestaat niet meer en de dienst is tegenwoordig een onderdeel geworden van de Mijnendienst, welke in hoofdzaak door burgerpersoneel wordt bemand.