Geschiedenis mariniers brigade
Geschiedenis MARINIERS BRIGADE
Op 13 September 1945 werd in Camp Lejeune, het grote opleidingscentrum van het Korps Mariniers in de staat North Carolina, de Nederlandse Mariniersbrigade opgericht.
Enige weken later scheepte deze brigade zich in, met bestemming Indonesië. Om verschillende redenen zal de Mariniersbrigade nu op 7 Juni (1949) a.s. worden opgeheven.
De mariniers blijven echter. Het amphibisch bataljon zet de Korpstaak voort. Een overzicht van wat de mannen van de Mariniersbrigade in deze gewesten hebben gepresteerd, volgt hieronder:
Duizenden oorlogsvrijwilligers en een handjevol beroepsmariniers werden in het begin van 1945 naar Amerika gebracht, om daar een eerste opleiding op allerlei militair gebied te ontvangen van hun geallieerde collega's, het United States Marine Corps. Zij waren bestemd om eens een brigade te vormen met Amerikaanse bewapening, uitrusting en organisatie en dan wellicht nog tijdig te worden ingezet tegen de Japanse overweldiger, om zo een aandeeltje te hebben in de bevrijding van een groot gedeelte van het Koninkrijk. Dit mocht niet meer zo zijn.
In Mei (1945) reeds capituleerde Duitsland, in Augustus Japan. Reeds zeer spoedig schreef Washington voor, dat de Nederlanders Amerika dienden te verlaten.
Alle lopende opleidingen werden beëindigd en op de beruchte „Dolle Vrijdag", 14 September 1945, stroomden te Camp Davis geheel of gedeeltelijk geoefende infanteristen, mortieristen, mitraillisten, ziekenverplegers, monteurs, tankbemanningen en wat al niet meer samen. Uit een goede 5.000 man werd de Mariniersbrigade geformeerd, welke oorspronkelijk bestond uit 3 infanteriebataljons (het 3e slechts op halve sterkte), een motortransportbataljon, een medische compagnie, een constructiecompagnie, een tankcompagnie, een zwarewapens-compagnie, een verkenningsafdeling, een verplegings- en bewapeningscompagnie; een amphibie-tractor compagnie en een brigadestaf-compagnie, sommige van deze eenheden in de aanvang nog verre van compleet.
De eerste brigadecommandant werd de toenmalige kolonel der mariniers, M. R. de Bruyne.
Met spoed werd de laatste hand aan de opleidingen gelegd, bij dag en nacht werden de eenheden in verband en de individuele man geoefend; het grootste deel van het materiaal zou rechtstreeks aan boord van de schepen worden afgeleverd, want het werd steeds duidelijker, dat deze brigade bestemd was om naar Java te gaan, met voorlopig nog verzegelde orders.
Het wachten was nog slechts op de transportschepen.
De brigade zou ten slotte in twee echelons, ieder op een troepentransportschip, benevens 5 vrachtschepen voor al het materieel, worden overgebracht.
En zo vertrokken dan de mariniers uit het gastvrije Amerika; de „Noordam" met het 1e echelon op 17 November 1945, de „Bloemfontein” met het 2e op 11 December 1945, uit Norfolk.
Maar de weg van de brigade, daar aangevangen, zou een lange en moeilijke worden, al kon destijds niemand nog voorzien hoe lang, hoe moeilijk, maar ook hoe eervol en succesvol deze zou zijn.
Het Engelse opperbevel in Z.O.-Azië (SEAC) nam de leiding van de brigade over, zodra deze de keerkringen passeerde. De „Noordam" werd na oponthoud op verschillende reden, naar Batavia gedirigeerd, maar slechts een gedeelte werd daar ontscheept en wel op oudejaars-avond 1945, namelijk het 1e infanteriebataljon. De rest werd op hoog bevel teruggezonden naar Singapore, daar aan wal gezet en in afwachting van nadere bestemming naar het binnenland van Malakka gestuurd, naar de grote rubber-onderneming “Ladang Geddes". Op 11 Januari 1946 kwamen de eerste mariniers daaraan, op de voet gevolgd door het transport van de „Bloemfontein".
Hoewel ieder verontwaardigd was, dat hij niet onmiddellijk in Indonesië aan de slag kon gaan, liet men de tijd hier niet ongebruikt voorbijgaan. Achteraf bleek, dat deze weken op Malakka van buitengewoon groot nut waren zowel voor acclimatisering van de troepen als voor de geoefendheid, welke daar in tropisch terrein en omstandigheden met kracht werd voortgezet.
De Malakka-periode zou van niet al te lange duur zijn, want reeds op 25 Februari werden de troepen in gedeelten teruggebracht naar Singapore en geleidelijkaan ingescheept. Op 1 Maart was alles aan boord van de „Nieuw Amsterdam", die na nog een laatste oponthoud eindelijk vertrok en op 10 Maart 1946 voor het Westervaarwater bij Soerabaja aankwam.
Die Zondagmiddag kwamen de mariniers terug in de oude marinebasis; in de komende jaren zouden ze van daaruit over geheel OostJava uitzwermen, van Bajoewangi tot Madioen. Maar dit liet zich toen nog geenszins zo aanzien. Soerabaja was een vrijwel volslagen verlaten, gedeeltelijk verwoeste en verwaarloosde stad, waar men langs de veelal door granaattrechters e.d. vernielde wegen slechts sporadisch een patrouille Ghurka's tegenkwam. De stad was in Engelse handen, maar ook niet veel meer dan dat, de 9th Ind. Inf. Brigade bezette met vrij grote moeite slechts een strook van een goede 20-25 km er omheen, in een linie, die liep over Gedangan (op de weg naar Sidoardjo), Sepandjang,langs de toen zo bekende Menganti-weg Zuid van Tjermee tot Zuid van Grissee.
Een binnenste linie, bezet door de 123th Ind. Inf. brigade, vormde de directe beveiliging van Wonokromo-Goenoeng Sari-Kembang Koening -Sawahan, in de soldatenmond de „Westwal" genoemd. Reeds enkele dagen na de 10e Maart voegde het 1e int. bataljon zich weer bij de brigade; het had sinds 31 December bewakings en patrouillediensten gedaan te Batavia.
Onmiddellijk moest het beginnen met het overnemen van de stellingen van de Engelsen, die van plan waren hun troepen zo snel mogelijk uit Oostlava terug te trekken. Reeds op 16 Maart ving de overname aan en respectievelijk werden het 2e, het le en daarna ook het nog steeds incomplete 3e inf. bataljon ingezet.
Op 25 April was de overname geheel voltooid en werd reeds sinds weken door de mariniers een zeer intensieve en actieve patrouillegang gelopen, welke echter steeds terugkeerde op de ingenomen posten, omdat elke uitbreiding van de pacificatie in het toenmalige politieke beleid verboden was.
Inmiddels kwam de Brigade tot zijn grootste ontplooiing. Door aanvoer van nieuwe vrijwilligers uit Nederland met wat kader konden onvoldoende gebleken middelen worden georganiseerd.
Na completering van het 3e inf. bataljon werd gelijktijdig het artilleriebataljon opgericht, uitgerust met van de Engelsen overgenomen geschut en werd de constructie-compagnie uitgebreid tot een geniebataljon, dat voor alle werkzaamheden op geniegebied geschikt was. Zelfs kon met hun hulp en met die van enkele basisonderdelen een krachtig begin met de restauratie van Soerabaja worden gemaakt, waar al spoedig de civiele bedrijven, zij het nog in bescheiden mate, konden worden in dienst gesteld.
Rondom de stad bevonden zich naar schatting 10.000 man TRI. De mariniersbrigade kon al spoedig zijn bewakingstaken in de stad zelf gaan overdragen aan de aankomende OVW-eenheden van de K.L., welke later zouden worden samengevoegd tot de Y-brigade en kwam zodoende geheel voor operatieve opdrachten vrij. De posten linie bleek een tactisch wel zeer ongewenste lijn en geleidelijk-aan werd toestem-ming verkregen tot het uitbreiden tot een goed houdbare linie. Daarmede ving de periode aan, waarin de Brigade het ene gebied na het andere zou bevrijden van onderdrukking en terreur en daadwerkelijk zou gaan bijdragen aan de wederopbouw van ten slotte geheel Oost-Java. Na een krachtige zuivering in Mei van de omgeving van het Mengetan Kanaal werden in Juni Driaredja en Tenaroe bezet, in Juli Balekembang, Kedamean, Trosobo en Ploemboengan. Meer troepen kwamen aan, er werd overgegaan tot het vormen van de A-Divisie in Oost-Java, waartoe de mariniers hun brigadecommandant moesten afstaan als divisie-commandant, zodat het commando van de tot generaal-majoor bevorderde kolonel De Bruyne tijdelijk overging op de chef van de staf, de tijdelijk kolonel P. J. van Gijn.
In Januari 1947 begon, gelijktijdig met de aankomst van een nieuwe brigade-commandant uit Nederland, de kolonel W. A. J. Roelofsen, het operatief optreden grotere afmetingen aan te nemen.
Wij noemen slechts de bezetting van Krian, Legoendi, de suikerfabrieken Watoetoelis en Boedoeran, Sidoardjo en Popoh terwijl eind januari door het bezetten van Porong, Gempol en Kremboeng de hele Sidoardjo-delta werd beveiligd.
In Maart volgde de actie „IJmuiden", de bezetting van Modjokerto met het veiligstellen van de Mliripsluizen.
En dan - immer crescendo - leverde de mariniersbrigade haar aandeel in de 1ste politiële actie, de actie "PRODUCT"
Op 13 September 1945 werd in Camp Lejeune, het grote opleidingscentrum van het Korps Mariniers in de staat North Carolina, de Nederlandse Mariniersbrigade opgericht.
Enige weken later scheepte deze brigade zich in, met bestemming Indonesië. Om verschillende redenen zal de Mariniersbrigade nu op 7 Juni (1949) a.s. worden opgeheven.
De mariniers blijven echter. Het amphibisch bataljon zet de Korpstaak voort. Een overzicht van wat de mannen van de Mariniersbrigade in deze gewesten hebben gepresteerd, volgt hieronder:
Duizenden oorlogsvrijwilligers en een handjevol beroepsmariniers werden in het begin van 1945 naar Amerika gebracht, om daar een eerste opleiding op allerlei militair gebied te ontvangen van hun geallieerde collega's, het United States Marine Corps. Zij waren bestemd om eens een brigade te vormen met Amerikaanse bewapening, uitrusting en organisatie en dan wellicht nog tijdig te worden ingezet tegen de Japanse overweldiger, om zo een aandeeltje te hebben in de bevrijding van een groot gedeelte van het Koninkrijk. Dit mocht niet meer zo zijn.
In Mei (1945) reeds capituleerde Duitsland, in Augustus Japan. Reeds zeer spoedig schreef Washington voor, dat de Nederlanders Amerika dienden te verlaten.
Alle lopende opleidingen werden beëindigd en op de beruchte „Dolle Vrijdag", 14 September 1945, stroomden te Camp Davis geheel of gedeeltelijk geoefende infanteristen, mortieristen, mitraillisten, ziekenverplegers, monteurs, tankbemanningen en wat al niet meer samen. Uit een goede 5.000 man werd de Mariniersbrigade geformeerd, welke oorspronkelijk bestond uit 3 infanteriebataljons (het 3e slechts op halve sterkte), een motortransportbataljon, een medische compagnie, een constructiecompagnie, een tankcompagnie, een zwarewapens-compagnie, een verkenningsafdeling, een verplegings- en bewapeningscompagnie; een amphibie-tractor compagnie en een brigadestaf-compagnie, sommige van deze eenheden in de aanvang nog verre van compleet.
De eerste brigadecommandant werd de toenmalige kolonel der mariniers, M. R. de Bruyne.
Met spoed werd de laatste hand aan de opleidingen gelegd, bij dag en nacht werden de eenheden in verband en de individuele man geoefend; het grootste deel van het materiaal zou rechtstreeks aan boord van de schepen worden afgeleverd, want het werd steeds duidelijker, dat deze brigade bestemd was om naar Java te gaan, met voorlopig nog verzegelde orders.
Het wachten was nog slechts op de transportschepen.
De brigade zou ten slotte in twee echelons, ieder op een troepentransportschip, benevens 5 vrachtschepen voor al het materieel, worden overgebracht.
En zo vertrokken dan de mariniers uit het gastvrije Amerika; de „Noordam" met het 1e echelon op 17 November 1945, de „Bloemfontein” met het 2e op 11 December 1945, uit Norfolk.
Maar de weg van de brigade, daar aangevangen, zou een lange en moeilijke worden, al kon destijds niemand nog voorzien hoe lang, hoe moeilijk, maar ook hoe eervol en succesvol deze zou zijn.
Het Engelse opperbevel in Z.O.-Azië (SEAC) nam de leiding van de brigade over, zodra deze de keerkringen passeerde. De „Noordam" werd na oponthoud op verschillende reden, naar Batavia gedirigeerd, maar slechts een gedeelte werd daar ontscheept en wel op oudejaars-avond 1945, namelijk het 1e infanteriebataljon. De rest werd op hoog bevel teruggezonden naar Singapore, daar aan wal gezet en in afwachting van nadere bestemming naar het binnenland van Malakka gestuurd, naar de grote rubber-onderneming “Ladang Geddes". Op 11 Januari 1946 kwamen de eerste mariniers daaraan, op de voet gevolgd door het transport van de „Bloemfontein".
Hoewel ieder verontwaardigd was, dat hij niet onmiddellijk in Indonesië aan de slag kon gaan, liet men de tijd hier niet ongebruikt voorbijgaan. Achteraf bleek, dat deze weken op Malakka van buitengewoon groot nut waren zowel voor acclimatisering van de troepen als voor de geoefendheid, welke daar in tropisch terrein en omstandigheden met kracht werd voortgezet.
De Malakka-periode zou van niet al te lange duur zijn, want reeds op 25 Februari werden de troepen in gedeelten teruggebracht naar Singapore en geleidelijkaan ingescheept. Op 1 Maart was alles aan boord van de „Nieuw Amsterdam", die na nog een laatste oponthoud eindelijk vertrok en op 10 Maart 1946 voor het Westervaarwater bij Soerabaja aankwam.
Die Zondagmiddag kwamen de mariniers terug in de oude marinebasis; in de komende jaren zouden ze van daaruit over geheel OostJava uitzwermen, van Bajoewangi tot Madioen. Maar dit liet zich toen nog geenszins zo aanzien. Soerabaja was een vrijwel volslagen verlaten, gedeeltelijk verwoeste en verwaarloosde stad, waar men langs de veelal door granaattrechters e.d. vernielde wegen slechts sporadisch een patrouille Ghurka's tegenkwam. De stad was in Engelse handen, maar ook niet veel meer dan dat, de 9th Ind. Inf. Brigade bezette met vrij grote moeite slechts een strook van een goede 20-25 km er omheen, in een linie, die liep over Gedangan (op de weg naar Sidoardjo), Sepandjang,langs de toen zo bekende Menganti-weg Zuid van Tjermee tot Zuid van Grissee.
Een binnenste linie, bezet door de 123th Ind. Inf. brigade, vormde de directe beveiliging van Wonokromo-Goenoeng Sari-Kembang Koening -Sawahan, in de soldatenmond de „Westwal" genoemd. Reeds enkele dagen na de 10e Maart voegde het 1e int. bataljon zich weer bij de brigade; het had sinds 31 December bewakings en patrouillediensten gedaan te Batavia.
Onmiddellijk moest het beginnen met het overnemen van de stellingen van de Engelsen, die van plan waren hun troepen zo snel mogelijk uit Oostlava terug te trekken. Reeds op 16 Maart ving de overname aan en respectievelijk werden het 2e, het le en daarna ook het nog steeds incomplete 3e inf. bataljon ingezet.
Op 25 April was de overname geheel voltooid en werd reeds sinds weken door de mariniers een zeer intensieve en actieve patrouillegang gelopen, welke echter steeds terugkeerde op de ingenomen posten, omdat elke uitbreiding van de pacificatie in het toenmalige politieke beleid verboden was.
Inmiddels kwam de Brigade tot zijn grootste ontplooiing. Door aanvoer van nieuwe vrijwilligers uit Nederland met wat kader konden onvoldoende gebleken middelen worden georganiseerd.
Na completering van het 3e inf. bataljon werd gelijktijdig het artilleriebataljon opgericht, uitgerust met van de Engelsen overgenomen geschut en werd de constructie-compagnie uitgebreid tot een geniebataljon, dat voor alle werkzaamheden op geniegebied geschikt was. Zelfs kon met hun hulp en met die van enkele basisonderdelen een krachtig begin met de restauratie van Soerabaja worden gemaakt, waar al spoedig de civiele bedrijven, zij het nog in bescheiden mate, konden worden in dienst gesteld.
Rondom de stad bevonden zich naar schatting 10.000 man TRI. De mariniersbrigade kon al spoedig zijn bewakingstaken in de stad zelf gaan overdragen aan de aankomende OVW-eenheden van de K.L., welke later zouden worden samengevoegd tot de Y-brigade en kwam zodoende geheel voor operatieve opdrachten vrij. De posten linie bleek een tactisch wel zeer ongewenste lijn en geleidelijk-aan werd toestem-ming verkregen tot het uitbreiden tot een goed houdbare linie. Daarmede ving de periode aan, waarin de Brigade het ene gebied na het andere zou bevrijden van onderdrukking en terreur en daadwerkelijk zou gaan bijdragen aan de wederopbouw van ten slotte geheel Oost-Java. Na een krachtige zuivering in Mei van de omgeving van het Mengetan Kanaal werden in Juni Driaredja en Tenaroe bezet, in Juli Balekembang, Kedamean, Trosobo en Ploemboengan. Meer troepen kwamen aan, er werd overgegaan tot het vormen van de A-Divisie in Oost-Java, waartoe de mariniers hun brigadecommandant moesten afstaan als divisie-commandant, zodat het commando van de tot generaal-majoor bevorderde kolonel De Bruyne tijdelijk overging op de chef van de staf, de tijdelijk kolonel P. J. van Gijn.
In Januari 1947 begon, gelijktijdig met de aankomst van een nieuwe brigade-commandant uit Nederland, de kolonel W. A. J. Roelofsen, het operatief optreden grotere afmetingen aan te nemen.
Wij noemen slechts de bezetting van Krian, Legoendi, de suikerfabrieken Watoetoelis en Boedoeran, Sidoardjo en Popoh terwijl eind januari door het bezetten van Porong, Gempol en Kremboeng de hele Sidoardjo-delta werd beveiligd.
In Maart volgde de actie „IJmuiden", de bezetting van Modjokerto met het veiligstellen van de Mliripsluizen.
En dan - immer crescendo - leverde de mariniersbrigade haar aandeel in de 1ste politiële actie, de actie "PRODUCT"
21 Juli - landingen te Pasir Poetih en Banjoewangi, in zeer korte tijd stroomden de mariniers Java's Oosthoek binnen. De namen Sitoebondo, Bondowoso, Djember, Probolinggo en Loemadjang zijn in die dagen onverbrekelijk verbonden met de mariniers.
Gelijktijdig ging het 3e inf. bataljon voorwaarts uit Porong over Pandakan en Poerwosari en vond aansluiting bij het le te Pasoeroean en leverde daarna nog zijn aandeel in het bezetten van Lawang, Malang en Batoe, welk feit op 4 Augustus werd gevolgd door landing van een gedeelte op Madoera. Dit was wel het hoogtepunt van deze brigade, welke alleen al door het veiligstellen en de opleving van deze zo zeer belangrijke economische gebieden tienvoudige vruchten afwierp.
Nog enkele kleinere zuiveringsacties volgden in het Asembagoese op 5 September en te Kesilir in Java 's ZuidOosthoek in November.
Het jaar 1947 werd afgesloten met de bezetting van geheel Madoera, in samenwerking met de 4e inf. brigade van de K.L.
Bijna 2 jaar lang hadden de oorlogsvrijwilligers zonder rust, zonder aflossing, in patrouilles en acties de naam van de Mariniers-brigade gevestigd en hooggehouden; zij zouden thans geleidelijkaan worden vervangen door dienstplichtigen en naar het vaderland terugkeren, opdat de aan hen gedane toezeggingen bij hun aanmelding zouden worden ingelost.
Maar daarmee zou de brigade een belangrijke inkrimping moeten ondergaan want tal van specialisten op allerlei gebied, welke de oudere OV W'ers konden opbrengen uit hun midden, waren niet meer te vinden bij 18-19- jarige dienstplichtigen. Het hoogtepunt dat bereikt was, kon niet gehandhaafd worden, nu zou het dus met minder moeten.
Het jaar 1948 werd ingezet met een algehele reorganisatie. waartoe de Brigade voor het grootste gedeelte uit Java's Oosthoek moest worden teruggetrokken.
Er zouden nog 2 van de 3 inf. bataljons overblijven, het nieuw te vormen 4e en 5e.
Ingekrompen en gereorganiseerd werden het motortransportbataljon en het artilleriebataljon; van het geniebataljon bleef een gedeelte voortbestaan in de amphibischtechnische eenheid (later amphib.-techn. dienst Oosten), van de zware-wapenscompagnie bleef bij elk bataljon nog een peloton ingedeeld, evenals van de medische compagnie. Geheel verdwenen de tanks- en de verkenningsafdeling; het bestaande depot werd kleiner. De operatieve mogelijkheden werden geringer, de geest in de Brigade bleef echter dezelfde. Met minder middelen zette een verkleinde Brigade van dienstplichtigen met een kleine kern van beroeps- en vrijwillig langer blijvende mariniers onder een nieuwe brigadecommandant, de kolonel J. A. J. de Bruyn, de taak en de traditie van de oude voort.
Het 4e en 5e bataljon wisselden elkaar af bij de bezetting van het westvak van de Oosthoek, de eenheden waren weer nieuw gevormd, werden opnieuw geoefend in amphibische operaties en maakten zich gereed om paraat te zijn, als zij weer nodig waren. Dat was voor de tweede politiële actie.
Nog eenmaal zou de Brigade worden gebruikt voor een grote landingsoperatie.
Te Glondong werd geland, achtereenvolgens werden Tjepoe en Babat bereikt, over Ngawi naar Madioen werd opgerukt, in samenwerking met de B-Divisie uit Midden-Java. Ploso, Kertosono, Djombang en Ngandjoek en ten slotte Bodjonegoro werden bezet.
Na een hergroepering werd ter verdere vestiging van een nieuwe periode van rust, orde en rechtszekerheid het Noorden van Oost-Java aan de Mariniersbrigade toegewezen, terwijl een compagnie mariniers onder het operatief bevel van de Koninklijke Marine nog een aandeel had in de operaties op Sumatra, Bawean en Patjitan; ook zij waren voortgekomen uit de Brigade.
Als overal elders in de achter ons liggende 3 jaren werden in de bevrijde streken wegen, bruggen en daarmee het verkeer hersteld, de bevolking kon er weer aan de arbeid zonder vrees voor brandstichting en beroving, het bestuur ging er weer aan het werk, bedrijven werden er opgebouwd en in bedrijf gesteld. Het klinkt zo eenvoudig, maar hoeveel rusteloze patrouillegangen, bij dag en bij nacht, zonder aflossing, zonder verpozing op Zon- en feestdagen, was hiervoor nodig.
En thans moeten op hun beurt reeds weer de eerste dienstplichtigen gaan demobiliseren.
Het materiaal begint na 3-jarig gebruik te velde te slijten, het kader gaat weg. Wederom moet reorganisatie plaats vinden, maar nu zal er nog slechts een amphibisch bataljon met hulpwapens overblijven, om de traditie van de Mariniersbrigade voort te zetten.
Op 7 Juni (1949) wordt de Brigade als zodanig opgeheven. Op de erevelden en kerkhoven op Java liggen 239 mariniers begraven. Bij de eerbiedige herdenking van hun allergrootste offer, sluiten wij de velen in, die voor hun leven lang door oorlogsverwondingen invalide zullen blijven.
De Mariniersbrigade verdwijnt - de mariniers echter blijven. Het amphibisch bataljon zet de korpstaak voort. Voorlopig nog steeds in Oost-Java, waarmede het Korps Mariniers zo nauw verbonden was en is, doch wanneer het vaderland roept, ook elders, getrouw aan zijn devies: “QUA PATET ORBIS", zo wijd de wereld strekt.
Einde..
Gelijktijdig ging het 3e inf. bataljon voorwaarts uit Porong over Pandakan en Poerwosari en vond aansluiting bij het le te Pasoeroean en leverde daarna nog zijn aandeel in het bezetten van Lawang, Malang en Batoe, welk feit op 4 Augustus werd gevolgd door landing van een gedeelte op Madoera. Dit was wel het hoogtepunt van deze brigade, welke alleen al door het veiligstellen en de opleving van deze zo zeer belangrijke economische gebieden tienvoudige vruchten afwierp.
Nog enkele kleinere zuiveringsacties volgden in het Asembagoese op 5 September en te Kesilir in Java 's ZuidOosthoek in November.
Het jaar 1947 werd afgesloten met de bezetting van geheel Madoera, in samenwerking met de 4e inf. brigade van de K.L.
Bijna 2 jaar lang hadden de oorlogsvrijwilligers zonder rust, zonder aflossing, in patrouilles en acties de naam van de Mariniers-brigade gevestigd en hooggehouden; zij zouden thans geleidelijkaan worden vervangen door dienstplichtigen en naar het vaderland terugkeren, opdat de aan hen gedane toezeggingen bij hun aanmelding zouden worden ingelost.
Maar daarmee zou de brigade een belangrijke inkrimping moeten ondergaan want tal van specialisten op allerlei gebied, welke de oudere OV W'ers konden opbrengen uit hun midden, waren niet meer te vinden bij 18-19- jarige dienstplichtigen. Het hoogtepunt dat bereikt was, kon niet gehandhaafd worden, nu zou het dus met minder moeten.
Het jaar 1948 werd ingezet met een algehele reorganisatie. waartoe de Brigade voor het grootste gedeelte uit Java's Oosthoek moest worden teruggetrokken.
Er zouden nog 2 van de 3 inf. bataljons overblijven, het nieuw te vormen 4e en 5e.
Ingekrompen en gereorganiseerd werden het motortransportbataljon en het artilleriebataljon; van het geniebataljon bleef een gedeelte voortbestaan in de amphibischtechnische eenheid (later amphib.-techn. dienst Oosten), van de zware-wapenscompagnie bleef bij elk bataljon nog een peloton ingedeeld, evenals van de medische compagnie. Geheel verdwenen de tanks- en de verkenningsafdeling; het bestaande depot werd kleiner. De operatieve mogelijkheden werden geringer, de geest in de Brigade bleef echter dezelfde. Met minder middelen zette een verkleinde Brigade van dienstplichtigen met een kleine kern van beroeps- en vrijwillig langer blijvende mariniers onder een nieuwe brigadecommandant, de kolonel J. A. J. de Bruyn, de taak en de traditie van de oude voort.
Het 4e en 5e bataljon wisselden elkaar af bij de bezetting van het westvak van de Oosthoek, de eenheden waren weer nieuw gevormd, werden opnieuw geoefend in amphibische operaties en maakten zich gereed om paraat te zijn, als zij weer nodig waren. Dat was voor de tweede politiële actie.
Nog eenmaal zou de Brigade worden gebruikt voor een grote landingsoperatie.
Te Glondong werd geland, achtereenvolgens werden Tjepoe en Babat bereikt, over Ngawi naar Madioen werd opgerukt, in samenwerking met de B-Divisie uit Midden-Java. Ploso, Kertosono, Djombang en Ngandjoek en ten slotte Bodjonegoro werden bezet.
Na een hergroepering werd ter verdere vestiging van een nieuwe periode van rust, orde en rechtszekerheid het Noorden van Oost-Java aan de Mariniersbrigade toegewezen, terwijl een compagnie mariniers onder het operatief bevel van de Koninklijke Marine nog een aandeel had in de operaties op Sumatra, Bawean en Patjitan; ook zij waren voortgekomen uit de Brigade.
Als overal elders in de achter ons liggende 3 jaren werden in de bevrijde streken wegen, bruggen en daarmee het verkeer hersteld, de bevolking kon er weer aan de arbeid zonder vrees voor brandstichting en beroving, het bestuur ging er weer aan het werk, bedrijven werden er opgebouwd en in bedrijf gesteld. Het klinkt zo eenvoudig, maar hoeveel rusteloze patrouillegangen, bij dag en bij nacht, zonder aflossing, zonder verpozing op Zon- en feestdagen, was hiervoor nodig.
En thans moeten op hun beurt reeds weer de eerste dienstplichtigen gaan demobiliseren.
Het materiaal begint na 3-jarig gebruik te velde te slijten, het kader gaat weg. Wederom moet reorganisatie plaats vinden, maar nu zal er nog slechts een amphibisch bataljon met hulpwapens overblijven, om de traditie van de Mariniersbrigade voort te zetten.
Op 7 Juni (1949) wordt de Brigade als zodanig opgeheven. Op de erevelden en kerkhoven op Java liggen 239 mariniers begraven. Bij de eerbiedige herdenking van hun allergrootste offer, sluiten wij de velen in, die voor hun leven lang door oorlogsverwondingen invalide zullen blijven.
De Mariniersbrigade verdwijnt - de mariniers echter blijven. Het amphibisch bataljon zet de korpstaak voort. Voorlopig nog steeds in Oost-Java, waarmede het Korps Mariniers zo nauw verbonden was en is, doch wanneer het vaderland roept, ook elders, getrouw aan zijn devies: “QUA PATET ORBIS", zo wijd de wereld strekt.
Einde..