Jacob van Heemskerck
A 879
SPECIFICATIES Hr.Ms. JACOB VAN HEEMSKERCK.
Bouwwerf
bouwnummer type schip op stapel gezet te water gelaten in dienst gesteld naamsein radioroepnaam afmetingen waterverplaatsing machine-installatie machinevermogen brandstofvoorraad aantal schroeven aantal roeren maximum snelheid vaarbereik bemanning bepantsering (Krupp) bewapening (oorspronkelijk) na de ombouw in 1952 was de bewapening uit dienst gesteld van de sterkte afgevoerd voor sloop verkocht |
: N.V. Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam
: 274 : flottieljeleider, lichte kruiser : 21 oktober 1938 : 16 september 1939 : 10 mei 1940 : D 20 tijdens WO II, KL 1 vanaf 15-06-1946, KV 1 vanaf 21-01-1947, C 803 vanaf 15-10- 1950, A 879 vanaf 15-01-1955 : PAEN : 131,95 x 12,43 x 4,32 meter : 3.450 ton, 4.215 ton vol beladen : 2 sets geared Parsons turbines, N.V. Werkspoor 4 Yarrow waterpijpketels : 56.000 APK : 860 ton : 2, driebladig, doorsnee 3,90 meter : 2 : 32,5 knopen : 5.600 mijl bij 15 knopen 8.000 mijl bij 10 knopen 1.400 mijl bij 32 knopen : 295 koppen, later 380 koppen : gordel midscheeps 15mm dekken 25 en 15mm torens 25, 15 en 12mm langsschotten 30 en 20mm : 6 Bofors kanons van 15cm in drie dubbeltorens 4 Bofors mitrailleurs van 40mm in dubbelopst. 2 Vickers dubbelmitrailleurs van 12,7mm 6 torpedolanceerbuizen van 53,3cm in twee drielingopstellingen 1 drijvervliegtuig type Fokker C XI-W, echter zonder catapult : 10 kanons van 10,2cm ld/zd in 5 dubbeltorens 8 mitrailleurs van 40mm 8 mitrailleurs van 20mm 2 rails voor dieptebommen : 10 kanons van 10,2cm 8 mitrailleurs van 40mm 4 mitrailleurs van 20mm : 20 november 1969 : 27 februari 1970 : 23 juni 1970 aan Van Castricum & Co, N.V. te Rotterdam voor ƒ 696.700,- In juli 1970 doorverkocht naar Alicante |
DE GESCHIEDENIS VAN Hr.Ms. JACOB VAN HEEMSKERCK.
Hr.Ms. Jacob van Heemskerck was de tweede flottieljeleider en zusterschip van Hr.Ms. Tromp, waarvoor op de marinebegroting van 1938 de gelden waren uitgetrokken en waarvoor op vrijdag 21 oktober 1938 onder bouwnummer 274 bij de Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij in Amsterdam de eerste kielplaat werd gelegd. De constructie, scheepsinrichting en uitrusting waren gelijk aan het zusterschip Hr.Ms. Tromp. De bouwkosten bedroegen ƒ 6.601.000,-.
Evenals de Tromp was gebouwd ter vervanging van het pantserschip Hr.Ms. Jacob van Heemskerck, zo werd de Jacob van Heemskerck gebouwd ter vervanging van het pantserschip Hr.Ms. Hertog Hendrik.
In verband met de toenemende politieke spanningen en de oorlogsdreiging in Europa, vond de bouw in een versneld tempo plaats, met als gevolg dat het schip reeds op 16 september 1939 te water kon worden gelaten, waarbij de doopplechtigheid werd verricht door mevr. P.G. Vos-Römer, echtgenote van vice-admiraal A. Vos, hoofd van de afdeling materieel der zeemacht van het departement van defensie.
Hr.Ms. Jacob van Heemskerck was de tweede flottieljeleider en zusterschip van Hr.Ms. Tromp, waarvoor op de marinebegroting van 1938 de gelden waren uitgetrokken en waarvoor op vrijdag 21 oktober 1938 onder bouwnummer 274 bij de Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij in Amsterdam de eerste kielplaat werd gelegd. De constructie, scheepsinrichting en uitrusting waren gelijk aan het zusterschip Hr.Ms. Tromp. De bouwkosten bedroegen ƒ 6.601.000,-.
Evenals de Tromp was gebouwd ter vervanging van het pantserschip Hr.Ms. Jacob van Heemskerck, zo werd de Jacob van Heemskerck gebouwd ter vervanging van het pantserschip Hr.Ms. Hertog Hendrik.
In verband met de toenemende politieke spanningen en de oorlogsdreiging in Europa, vond de bouw in een versneld tempo plaats, met als gevolg dat het schip reeds op 16 september 1939 te water kon worden gelaten, waarbij de doopplechtigheid werd verricht door mevr. P.G. Vos-Römer, echtgenote van vice-admiraal A. Vos, hoofd van de afdeling materieel der zeemacht van het departement van defensie.
Tot commandant was aangewezen de KLTZ Jhr. E.J. van Holthe,
tevens adjudant van Hare Majesteit de Koningin. Onder zijn toezicht werd met
voortvarende blik van de oorlogsdreiging de afbouw in versneld tempo verricht.
Hierdoor kwamen enkele inspecties te vervallen en werden maatregelen getroffen
om het schip eventueel vroegtijdig, hoewel niet gereed, weg te voeren. Er was
zelfs sprake in geval van nood het schip te vernietigen en tot zinken te
brengen, maar toen eenmaal de machines waren geïnstalleerd en ruim een week
lang hadden proefgedraaid met het schip in afgemeerde toestand, werd besloten
het schip niet te vernietigen, doch met sleepboten of op eigen kracht naar
Engeland te laten uitwijken.
Toen dan ook op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak werden in koortsachtig tempo enige materialen uit de loodsen van de aanbouwwerf aan boord genomen, waaronder een aantal Hispano-mitrailleurs bestemd voor de in Schiedam bij de werf Gusto in aanbouw zijnde motortorpedoboten, waarna men begon het schip stoomklaar te maken.
Overste van Holthe had inmiddels opdracht ontvangen het Prinselijk Paar naar Engeland te begeleiden en was dus op deze dag niet als commandant beschikbaar. De aangewezen eerste officier, Ltz.1 Jhr. A. van Foreest, werd hierdoor tijdelijk met het commando belast. Aldus stelde hij die avond om 18.30 uur het schip officieel in dienst door het laten voorhijsen van topvlag en wimpel, om een half uur later tijdens een alle hens voor de boeg het handje vol bemanningsleden mede te delen de opdracht te hebben ontvangen het schip naar de overzijde van de Noordzee te brengen. Het vertrek naar zee vond plaats om 20.25 uur, toen een paar sleepboten het schip van de kant trokken, terwijl de machines langzaam meedraaiden. Rond middernacht passeerde men de sluizen bij IJmuiden en daar besloot van Foreest zonder sleepboothulp de oversteek op eigen kracht te wagen. De reis verliep zonder problemen!
Het schip was bewapend met... een grote dosis optimisme en talrijke goede wensen van de achterblijvers op de werf - de materiele bewapening kon nog geen rol spelen - en dat bleek voldoende. Wel werd in zee duidelijk, dat als de telegraaf op de brug op volle kracht werd gezet en men hoopte hierdoor een vaart van 20 mijl te halen, het hard ploeterende stokers- en machinekamerpersoneel dit slechts enkele minuten kon volhouden en de vaart daarna weer afzakte tot een mijl of 8. Het machinekamerpersoneel bestond normaal uit 5 officieren en 94 man. Op het moment van vertrek waren de 5 officieren aanwezig, maar de rest bestond uit 18 mensen.
Van de in en bij het zeegat van IJmuiden door Duitse vliegtuigen uitgestrooide magnetische mijnen trok men zich niets aan, vertrouwende op goed geluk. Op de brug beschikte men voor de navigatie in plaats van een gyrokompas slechts over een sloepkompas dat een streek foutief aanwees - naar welke kant was niet bekend - doch dit was slechts een kleinigheid vergeleken bij de vele technische problemen die zich aandienden. Er was slechts één voordeel, het bij uitstek gunstige weer.
Op zee werden twee Engelse torpedobootjagers ontmoet die wilden weten met welk schip zij te maken hadden. Als enig seinmiddel werd met een zaklamp zo goed en zo kwaad als het ging naamsein gewisseld, waarna de Engelsen, die eerst van plan waren het vuur te openen, gerust werden gesteld en het schip dank zij de combinatie van taai volhardingsvermogen der kernbemanning en een dosis geluk bij fraai weer op zaterdag 11 mei de Thamesmonding bereikte om de volgende dag in Portsmouth binnen te lopen. Hier nam overste van Holthe, na volbrenging van zijn taak, op 14 mei het commando weer op zich.
De eerste zorg was nu om te trachten van de kruiser een bruikbaar oorlogsschip te maken, omdat na het overhaastige vertrek uit Amsterdam er op allerlei gebied van alles ontbrak. Zo werd onder meer een degaussingskabel aangebracht en de dieptebomlanceerinrichtingen met dieptebommen van Hr.Ms. G 13 en G 15 overgenomen. De bemanning bestond alles bij elkaar uit circa 90 man, voor het grootste deel personeel dat bij de afbouw in Amsterdam was geplaatst en voldoende wegwijs aan boord was. Aanvulling van de bemanning bleek echter spoedig mogelijk uit druppelsgewijs in Engeland gearriveerd marinepersoneel dat niet op een bepaald schip thuis hoorde, alsmede overlevenden van de bij Callantsoog gezonken kanonneerboot Hr.Ms. Johan Maurits van Nassau.
Ook aan inrichting en aankleding ontbrak nog van alles, doch met behulp van verschillende Engelse en Nederlandse schepen werd het noodzakelijke meubilair en kommaliewant verkregen, zodat men zich voorlopig kon behelpen.
Op 18 mei ontvingen de in Portsmouth aanwezige Nederlandse oorlogsschepen bezoek van Hare Majesteit de Koningin, waarbij zij als eerste het nieuwe schip bezocht, hetgeen bij de mensen geweldig insloeg. Hoewel men trachtte het schip een zo net mogelijk aanzien te geven, slaagde men daar gedeeltelijk in. De meeste bemanningsleden hadden bij het overhaastige vertrek uit Nederland slechts weinig of geen kledingstukken meegenomen en hun tenue liet nog veel te wensen over. Twee dagen later kwam ook de BDZ, vice-admiraal J.Th. Furstner, een bezoek brengen waarbij de bemanning tijdens een alle hens voor de boeg werd toegesproken.
Toen dan ook op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak werden in koortsachtig tempo enige materialen uit de loodsen van de aanbouwwerf aan boord genomen, waaronder een aantal Hispano-mitrailleurs bestemd voor de in Schiedam bij de werf Gusto in aanbouw zijnde motortorpedoboten, waarna men begon het schip stoomklaar te maken.
Overste van Holthe had inmiddels opdracht ontvangen het Prinselijk Paar naar Engeland te begeleiden en was dus op deze dag niet als commandant beschikbaar. De aangewezen eerste officier, Ltz.1 Jhr. A. van Foreest, werd hierdoor tijdelijk met het commando belast. Aldus stelde hij die avond om 18.30 uur het schip officieel in dienst door het laten voorhijsen van topvlag en wimpel, om een half uur later tijdens een alle hens voor de boeg het handje vol bemanningsleden mede te delen de opdracht te hebben ontvangen het schip naar de overzijde van de Noordzee te brengen. Het vertrek naar zee vond plaats om 20.25 uur, toen een paar sleepboten het schip van de kant trokken, terwijl de machines langzaam meedraaiden. Rond middernacht passeerde men de sluizen bij IJmuiden en daar besloot van Foreest zonder sleepboothulp de oversteek op eigen kracht te wagen. De reis verliep zonder problemen!
Het schip was bewapend met... een grote dosis optimisme en talrijke goede wensen van de achterblijvers op de werf - de materiele bewapening kon nog geen rol spelen - en dat bleek voldoende. Wel werd in zee duidelijk, dat als de telegraaf op de brug op volle kracht werd gezet en men hoopte hierdoor een vaart van 20 mijl te halen, het hard ploeterende stokers- en machinekamerpersoneel dit slechts enkele minuten kon volhouden en de vaart daarna weer afzakte tot een mijl of 8. Het machinekamerpersoneel bestond normaal uit 5 officieren en 94 man. Op het moment van vertrek waren de 5 officieren aanwezig, maar de rest bestond uit 18 mensen.
Van de in en bij het zeegat van IJmuiden door Duitse vliegtuigen uitgestrooide magnetische mijnen trok men zich niets aan, vertrouwende op goed geluk. Op de brug beschikte men voor de navigatie in plaats van een gyrokompas slechts over een sloepkompas dat een streek foutief aanwees - naar welke kant was niet bekend - doch dit was slechts een kleinigheid vergeleken bij de vele technische problemen die zich aandienden. Er was slechts één voordeel, het bij uitstek gunstige weer.
Op zee werden twee Engelse torpedobootjagers ontmoet die wilden weten met welk schip zij te maken hadden. Als enig seinmiddel werd met een zaklamp zo goed en zo kwaad als het ging naamsein gewisseld, waarna de Engelsen, die eerst van plan waren het vuur te openen, gerust werden gesteld en het schip dank zij de combinatie van taai volhardingsvermogen der kernbemanning en een dosis geluk bij fraai weer op zaterdag 11 mei de Thamesmonding bereikte om de volgende dag in Portsmouth binnen te lopen. Hier nam overste van Holthe, na volbrenging van zijn taak, op 14 mei het commando weer op zich.
De eerste zorg was nu om te trachten van de kruiser een bruikbaar oorlogsschip te maken, omdat na het overhaastige vertrek uit Amsterdam er op allerlei gebied van alles ontbrak. Zo werd onder meer een degaussingskabel aangebracht en de dieptebomlanceerinrichtingen met dieptebommen van Hr.Ms. G 13 en G 15 overgenomen. De bemanning bestond alles bij elkaar uit circa 90 man, voor het grootste deel personeel dat bij de afbouw in Amsterdam was geplaatst en voldoende wegwijs aan boord was. Aanvulling van de bemanning bleek echter spoedig mogelijk uit druppelsgewijs in Engeland gearriveerd marinepersoneel dat niet op een bepaald schip thuis hoorde, alsmede overlevenden van de bij Callantsoog gezonken kanonneerboot Hr.Ms. Johan Maurits van Nassau.
Ook aan inrichting en aankleding ontbrak nog van alles, doch met behulp van verschillende Engelse en Nederlandse schepen werd het noodzakelijke meubilair en kommaliewant verkregen, zodat men zich voorlopig kon behelpen.
Op 18 mei ontvingen de in Portsmouth aanwezige Nederlandse oorlogsschepen bezoek van Hare Majesteit de Koningin, waarbij zij als eerste het nieuwe schip bezocht, hetgeen bij de mensen geweldig insloeg. Hoewel men trachtte het schip een zo net mogelijk aanzien te geven, slaagde men daar gedeeltelijk in. De meeste bemanningsleden hadden bij het overhaastige vertrek uit Nederland slechts weinig of geen kledingstukken meegenomen en hun tenue liet nog veel te wensen over. Twee dagen later kwam ook de BDZ, vice-admiraal J.Th. Furstner, een bezoek brengen waarbij de bemanning tijdens een alle hens voor de boeg werd toegesproken.
Eind mei kreeg de Heemskerck haar eerste opdracht. In verband met de dreigende Duitse invasie van Engeland oordeelde de Nederlandse regering in Londen het beter dat Prinses Juliana en haar kinderen naar Canada in veiligheid zouden worden gebracht. Niettegenstaande de gevechtsinstallatie nog geen betekenis had (met de 15cm kanons met slechts 20 schoten per kanon aan boord was nog nimmer geschoten en aan de vuurleiding ontbrak nog van alles, maar men ging er van uit dat de vijand dit niet wist en zich wel voor twee snel varende kruisers in acht zou nemen) en de Prinselijke familie zich door gebrek aan comfort zeer zou moeten behelpen, werd de Heemskerck toch voor deze eervolle opdracht uitgekozen.
Reeds op 25 mei vertrok het schip van Portsmouth naar Falmouth, waar de bemanning tot ongeveer 260 man werd aangevuld en olie werd geladen. Ook kreeg men in 25 kisten verpakt een gyroscopisch Sperry-kompas aan boord. Tijd voor montage ontbrak echter. Tevens werd een degaussingskabel aangebracht. Een dag voor vertrek naar Milford Haven werd vernomen dat het plan was gewijzigd en dat de Prinselijke familie aan boord van de kruiser Sumatra de overtocht zou maken en de Heemskerck voor escorte moest zorgen. Op 2 juni werd het anker gelicht en, na de loods te hebben bedankt, aangezet tot 20 mijl, welke vaart vanwege de mist gereduceerd moest worden. Doch na het ronden van Lands End klaarde het op en werd aangezet tot zelfs 25 mijl, waarna laat in de middag in Milford Haven langszij een tanker werd afgemeerd om nog wat olie bij te laden.
Nadat de Prinselijke familie zich aan boord van de
Sumatra had ingescheept, verlieten de beide schepen kort na zonsondergang de
baai van Milford Haven en was het Noord-Atlantisch Smaldeel onder bevel van
KTZ. C.H. Brouwer, commandant van de Sumatra, gevormd. De Heemskerck voer
voorop zolang de waterdiepte nog kans gaf op de aanwezigheid van vijandelijke
mijnen. Britse watervliegtuigen bleven het verband escorteren tot het geheel
donker was en keerden daarna naar hun basis terug.
Met 21-mijls vaart werd bij een donkere nacht in west-zuid-westelijke richting gekoerst en nadat het mijnengevaar was geweken ging de Sumatra voorop varen. Omdat de olievoorraad van het schip niet toereikend was om de gehele oversteek naar Canada hoge vaart te lopen, werd vaart geminderd en toen tegen de middag het weer opklaarde, ging de Heemskerck weer voorop varen om bescherming te bieden tegen eventuele onderzeebootaanvallen, waarbij beide schepen een zig-zag-koers stuurden. Met uitzondering van één Britse kruisers werd echter niets van de vijand gezien of bemerkt.
Met 21-mijls vaart werd bij een donkere nacht in west-zuid-westelijke richting gekoerst en nadat het mijnengevaar was geweken ging de Sumatra voorop varen. Omdat de olievoorraad van het schip niet toereikend was om de gehele oversteek naar Canada hoge vaart te lopen, werd vaart geminderd en toen tegen de middag het weer opklaarde, ging de Heemskerck weer voorop varen om bescherming te bieden tegen eventuele onderzeebootaanvallen, waarbij beide schepen een zig-zag-koers stuurden. Met uitzondering van één Britse kruisers werd echter niets van de vijand gezien of bemerkt.
Op de eerste wacht van 7 juni, halverwege de Atlantische Oceaan, werd aan de noordelijke kim plotseling een paar witte lichtkogels gezien (Dit alarm bleek naderhand vals te zijn). Ogenblikkelijk werd scherp naar het zuiden afgedraaid, waarbij de Heemskerck door de onverwachte draai een zeetje aan dek kreeg dat kortsluiting in de degaussingskabel veroorzaakte, gepaard gaande met een klein brandje. Dit was spoedig geblust, maar gedurende de korte consternatie had men om 22.00 uur de Sumatra uit het zicht verloren. Gedurende de verdere nacht werd de oorspronkelijke koers en vaart behouden, doch bij dag worden was het behoorlijk heiig en was van de Sumatra geen spoor meer te bekennen. Hierop werd met hogere vaart verkenningsslagen aan weerszijden van de vermoedelijke koerslijn van de Sumatra gemaakt, doch toen in de middag het zicht nog meer afnam, werd met nog hogere vaart dan de Sumatra de oude koerslijn vervolgd om de volgende morgen op een voorlijker positie uit te komen. Om 14.00 uur verbrak de Sumatra eindelijk de radiostilte en seinde haar positie waaruit bleek dat, ondanks de onbetrouwbaarheid van het magnetische kompas, men slechts 40 mijl van deze positie verwijderd was. Meteen werd aangezet tot 28 mijl en op 9 juni om 15. 00 uur werd zicht op de Sumatra verkregen, na dit bijna 40 uur kwijt te zijn geweest. Vanaf de Sumatra liet men na de blijde hereniging een boei stromen waaraan voor de schrik een dicht gesoldeerd blikje zat met namens de Prinses een welkomstbriefje voor het verloren schaap plus een pakje chocolade en voor de commandant een romannetje. Wel had men tijdens dit avontuur geleerd dat het absoluut noodzakelijk was na aankomst in Halifax en vóór de terugreis eerst het gyrokompas te installeren. De verdere reis, waarbij een stijve noordelijke bries de beide schepen twee dagen lang behoorlijk deden slingeren, verliep zonder incidenten en op de voormiddag van 11 juni kwam Halifax in zicht en onder fraaie weersomstandigheden met de Heemskerck voorop - tegen mogelijk mijnengevaar - liep het smaldeel de haven binnen en meerden achter elkaar langs de steiger. Prinses Juliana bedankte voor het escorte en praatte met verschillende leden van de bemanning. Na een driewerf hoezee vertrokken de Koninklijke gasten de volgende morgen per trein naar Ottawa, uitgeleide gedaan door een groot gedeelte van beide bemanningen.
Het verblijf van de Heemskerck dat oorspronkelijk enkele dagen zou duren werd verlengd tot twee weken om het gyrokompas te monteren dat geheel door eigen monteurs werd uitgevoerd. Zij werkten vol energie in dag- en nachtploegen en smaakten het genoegen dat dit ingewikkelde apparaat niet alleen juist was gemonteerd, maar ook dat het in latere maanden een volkomen betrouwbaar instrument bleek te zijn. De Canadese marine was intussen behulpzaam geweest bij het verkrijgen van allerlei zaken die aan boord node werden gemist en de gehele bemanning werd, voor zover nodig, van kleding voorzien. De degaussingskabel, waarmee men op de uitreis nogal wat moeilijkheden had ondervonden, werd met assistentie van de Naval Dockyard vervangen door een nieuwe. Inmiddels was het Noord-Atlantisch Smaldeel ontbonden en na olie te hebben geladen en de nodige voorzieningen te hebben getroffen werd op de eerste wacht van 25 juni om 22.00 uur de terugreis naar Falmouth aanvaard. In verband met het toegenomen onderzeebootgevaar werd nu een route benoorden Ierland en door de Ierse Zee gekozen. Tijdens de oversteek bij goed weer met een kalme zee kon de vaart na enige tijd zelfs worden opgevoerd tot 28 mijl, waarbij het schip opvallend rustig door de zee ploegde. Even na het middaguur van 2 juli kwam het schip op de rede van Falmouth ten anker waar opdracht werd ontvangen de volgende morgen naar Portsmouth door te stomen.
Op de hondewacht van 4 juli kwam recht vooruit een fel brandend schip in zicht. Nadat alles in gereedheid was gebracht om hulp te bieden, bleek naderbij te zijn gekomen het schip van voor tot achter fel te branden. Het lag gestopt en aan boord was geen levende ziel meer te bekennen. Na nog een rondje om het schip te hebben gemaakt werd de koers vervolgd en op de voormiddag werd de haven van Portsmouth bereikt, waar ligplaats werd genomen aan de buitenwerf steiger van de Naval Dockyard. Tijdens de afwezigheid uit Engeland was in overleg met de Britse Admiraliteit besloten om de zes 15cm kanons te vervangen voor tien kanons van 10,2cm anti-lucht, namelijk in vijf dubbeltorens met een dubbele anti-luchtvuurleiding die zowel tegen lucht- als zeedoelen konden worden gebruikt. Het was namelijk gebleken dat het uitgesloten was bij de Nederlandse kanons een Brits vuurleidingssysteem te gebruiken. De Nederlandse vuurleiding was bij het vertrek uit Amsterdam nog niet gereed en bleef dus achter. Verder was bepaald dat de zes 20mm Hispano mitrailleurs aan boord zouden blijven en dat een opstelling van een 4-loops Pom-Pom van 40mm zou worden aangebracht, waardoor de kruiser werd herdoopt in luchtveger. Tevens werd de bemanning van ongeveer 280 uitgebreid naar 360 koppen. De Nederlandse koopvaardijschepen Polydorus en Singkep brachten het 15cm geschut naar Nederlands-Indië, waar het KNIL deze drie dubbeltorens op het kustfort Modoen op Madoera lieten plaatsen. Bij de Japanse inval in maart 1942 werden deze kanons zonder te zijn gebruikt vernietigd.
Op 5 juli bracht Prins Bernhard een bezoek aan boord waarbij hij tijdens een alle hens voor de boeg de bemanning bedankte voor hun aandeel in de veilige overtocht van zijn echtgenote en kinderen. Kort hierop, op 17 juli, kwam niemand minder dan Winston Churchill voor een kort naar krachtig bezoek aan boord. Nog op de valreep staande werd de commandant toegebruld:"Do you speak English? In een niet te stuiten vaart rende de bewindsman over het dek van de Nederlandse kruiser met in zijn kielzog een hijgende admiraal James die overste van Holthe verontschuldigend toeriep: I can't stop him. De minister-president verbleef slechts enkele minuten aan boord, maar bij zijn vertrek sprak hij nog: And remember, the end will come all right. Het bezoek liet een diepe indruk achter.
Het verblijf van de Heemskerck dat oorspronkelijk enkele dagen zou duren werd verlengd tot twee weken om het gyrokompas te monteren dat geheel door eigen monteurs werd uitgevoerd. Zij werkten vol energie in dag- en nachtploegen en smaakten het genoegen dat dit ingewikkelde apparaat niet alleen juist was gemonteerd, maar ook dat het in latere maanden een volkomen betrouwbaar instrument bleek te zijn. De Canadese marine was intussen behulpzaam geweest bij het verkrijgen van allerlei zaken die aan boord node werden gemist en de gehele bemanning werd, voor zover nodig, van kleding voorzien. De degaussingskabel, waarmee men op de uitreis nogal wat moeilijkheden had ondervonden, werd met assistentie van de Naval Dockyard vervangen door een nieuwe. Inmiddels was het Noord-Atlantisch Smaldeel ontbonden en na olie te hebben geladen en de nodige voorzieningen te hebben getroffen werd op de eerste wacht van 25 juni om 22.00 uur de terugreis naar Falmouth aanvaard. In verband met het toegenomen onderzeebootgevaar werd nu een route benoorden Ierland en door de Ierse Zee gekozen. Tijdens de oversteek bij goed weer met een kalme zee kon de vaart na enige tijd zelfs worden opgevoerd tot 28 mijl, waarbij het schip opvallend rustig door de zee ploegde. Even na het middaguur van 2 juli kwam het schip op de rede van Falmouth ten anker waar opdracht werd ontvangen de volgende morgen naar Portsmouth door te stomen.
Op de hondewacht van 4 juli kwam recht vooruit een fel brandend schip in zicht. Nadat alles in gereedheid was gebracht om hulp te bieden, bleek naderbij te zijn gekomen het schip van voor tot achter fel te branden. Het lag gestopt en aan boord was geen levende ziel meer te bekennen. Na nog een rondje om het schip te hebben gemaakt werd de koers vervolgd en op de voormiddag werd de haven van Portsmouth bereikt, waar ligplaats werd genomen aan de buitenwerf steiger van de Naval Dockyard. Tijdens de afwezigheid uit Engeland was in overleg met de Britse Admiraliteit besloten om de zes 15cm kanons te vervangen voor tien kanons van 10,2cm anti-lucht, namelijk in vijf dubbeltorens met een dubbele anti-luchtvuurleiding die zowel tegen lucht- als zeedoelen konden worden gebruikt. Het was namelijk gebleken dat het uitgesloten was bij de Nederlandse kanons een Brits vuurleidingssysteem te gebruiken. De Nederlandse vuurleiding was bij het vertrek uit Amsterdam nog niet gereed en bleef dus achter. Verder was bepaald dat de zes 20mm Hispano mitrailleurs aan boord zouden blijven en dat een opstelling van een 4-loops Pom-Pom van 40mm zou worden aangebracht, waardoor de kruiser werd herdoopt in luchtveger. Tevens werd de bemanning van ongeveer 280 uitgebreid naar 360 koppen. De Nederlandse koopvaardijschepen Polydorus en Singkep brachten het 15cm geschut naar Nederlands-Indië, waar het KNIL deze drie dubbeltorens op het kustfort Modoen op Madoera lieten plaatsen. Bij de Japanse inval in maart 1942 werden deze kanons zonder te zijn gebruikt vernietigd.
Op 5 juli bracht Prins Bernhard een bezoek aan boord waarbij hij tijdens een alle hens voor de boeg de bemanning bedankte voor hun aandeel in de veilige overtocht van zijn echtgenote en kinderen. Kort hierop, op 17 juli, kwam niemand minder dan Winston Churchill voor een kort naar krachtig bezoek aan boord. Nog op de valreep staande werd de commandant toegebruld:"Do you speak English? In een niet te stuiten vaart rende de bewindsman over het dek van de Nederlandse kruiser met in zijn kielzog een hijgende admiraal James die overste van Holthe verontschuldigend toeriep: I can't stop him. De minister-president verbleef slechts enkele minuten aan boord, maar bij zijn vertrek sprak hij nog: And remember, the end will come all right. Het bezoek liet een diepe indruk achter.
Op 10 juli werd het schip met behulp van sleepboten naar
basin 3 van de Naval Dock-yard versleept en kon een aanvang met de verbouwing
worden gemaakt, waarbij het schip tevens van een radarinstallatie werd
voorzien. Aangezien tijdens de stilligperiode niet de gehele
bemanning aan boord nodig was, werd een gedeelte hiervan benut om de op 31
augustus van de Franse marine overgenomen torpedoboot Bouclier te bemannen. De
overgebleven kernbemanning bestond uit de commandant, 9 officieren en 75
onderofficieren, korporaals en manschappen. Na enkele weken bleek dat het niet
mogelijk was langer aan boord te verblijven omdat het gehele schip overhoop
werd gehaald. Daarom werd behuizing gevonden aan boord van stoomschip Batavier
II terwijl op 9 oktober het stoomschip Mecklenburg hieraan werd toegevoegd.
De geschatte ombouwtijd van 4,5 maand werd vele maanden overschreden. Dit kwam in de eerste plaats doordat de Heemskerck priority 3, dus geen haast had, hoewel een bespreking met de Britse marinestaf wel enige verbetering, maar geen priority 1 gaf. Bovendien waren de Britse wervianen van het type liever lui dan moe, dat nog werd verergerd door de vele malen luchtalarm wanneer Duitse bommenwerpers vrijwel dagelijks vanaf grote hoogte hun bommenlast boven Portsmouth afwierpen. Met de regelmaat van de klok werden dan de 20mm mitrailleurs bemand wanneer een waaghals laag kwam invliegen om zijn lading bommen af te werpen, waarbij de Heemskerck gelukkig gespaard bleef.
Toch ontsnapte het schip enkele malen ternauwernood. Zo vielen op 12 augustus bij een luchtaanval twee bommen op 60 en 150 meter van het schip. Zij veroorzaakten een ware hagel van steenbrokken en scherven aan dek, maar niemand werd gewond. Alleen de majoor-machinist had 24 uur hoofdpijn vanwege een steen tegen zijn stalen helm.
Op 10 januari 1941 vond een zware vijandelijke luchtaanval plaats met vele explosieve- en brandbommen op Portsmouth en de Naval Dockyard. Hierbij vielen enkele brandbommen aan dek waardoor één der stuurboords 20mm mitrailleurs werd beschadigd, doch de brandbommen konden tijdig overboord worden gewerkt. Naast het bliksembezoek van Winston Churchill werd het schip op 25 juli nog bezocht door de Engelse Koning; op 25 december door minister Gerbrandy in gezelschap van vice-admiraal Furstner en minister van Boeien die de bemanning toesprak, en op 31 januari 1941 nogmaals door een "rennende" Winston Churchill.
Bij aanvang van het jaar 1941 werd de bemanning geleidelijk aan weer op volle sterkte gebracht, aangevuld met 16 tweedejaars adelborsten en vanaf 7 januari kon weer aan boord worden gewoond. Op 2 februari was de verbouwing zover gevorderd dat het schip naar de buitenhaven kon worden verhaald en ligplaats kreeg aan de Pitch House Jetty en iedereen blij was het geratel van klinkhamers achter zich te kunnen laten. Op 11 februari was het een dag met bijzonder ceremonieel door de komst van Koningin Wilhelmina, de BDZ en minister Gerbrandy, voor de plechtigheid van de overhandiging op Nederlandse bodem van een adres van hulde en trouw aan het Vorstenhuis van alle vrije Nederlanders door het in Londen gevestigde comité "Neerlands Vrijheidsdag".
Na een periode van ongeveer twee weken van olie-, victualie- en munitieladen, compenseren van de kompassen en schietproeven op de rede van Spithead en van tilt bepalen in het dok, was het schip eindelijk zover dat het geheel voor de dienst gereed was en voer een hernieuwde Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" op 17 februari 1941 om 17.00 uur de haven van Portsmouth uit. Het eerste doel was de Britse marinebasis Spapa Flow voor een enkele weken durende opwerk- en invaarperiode, waar op 20 februari ten anker werd gegaan. Dag en nacht waren er schietoefeningen op door sleepboten gesleepte schietschijven of door een vliegtuig voortgesleepte manche. Halverwege deze oefenperiode kreeg het schip op 6 maart onverwachts een kleine en eenvoudige opdracht door het stoomschip "St. Ninian" van Scapa Flow naar Scrabster op de noordkust van Schotland te escorteren. Het was echter een kort tochtje van slechts 30 mijl waarvan nog diezelfde avond werd teruggekeerd. Tijdens deze opwerkperiode bleek tevens dat de snelheid van het schip niets te wensen overliet, aangezien met alle drie de ketels in vol bedrijf een snelheid van maar liefst 33 mijl werd behaald. Tegen het einde van het verblijf in Spapa Flow kreeg de kruiser bezoek van Prins Bernhard die met zijn eigen vliegtuig op één der op de Orkaden aangelegde militaire vliegvelden was geland en van 11 tot 13 maart aan boord verbleef. Op 25 maart was de opwerkperiode voltooid en kreeg men opdracht naar de Clyde te gaan waar de volgende middag op de rede van Greenock het anker viel. Hier werd de eerste operationele opdracht ontvangen om met een Canadese en twee Britse torpedobootjagers een klein konvooi via de Shetland-eilanden naar Reykjavik op IJsland te escorteren, een reis die van 29 maart tot 5 april duurde. De dag na aankomst werd vanuit een tanker olie geladen en alleen de terugtocht ondernomen, zodat op de eerste wacht van 8 april op de rede van Greenock ten anker gekomen de oorlogswacht in reewacht werd verwisseld.
Vanaf dit moment brak er een periode van enkele maanden konvooidiensten aan die zich voornamelijk in de Ierse Zee en de Western Approaches uitstrekten. Op 25 mei werd dit werk door een Engels oorlogsschip overgenomen en vertrok de kruiser naar Belfast, waar op de werf van Harland and Wolf een periodieke ketelreiniging werd uitgevoerd en terwijl het schip in dok lag werden camouflagekleuren aangebracht en kreeg de bemanning gelegenheid om in gedeelten met verlof te gaan.
De geschatte ombouwtijd van 4,5 maand werd vele maanden overschreden. Dit kwam in de eerste plaats doordat de Heemskerck priority 3, dus geen haast had, hoewel een bespreking met de Britse marinestaf wel enige verbetering, maar geen priority 1 gaf. Bovendien waren de Britse wervianen van het type liever lui dan moe, dat nog werd verergerd door de vele malen luchtalarm wanneer Duitse bommenwerpers vrijwel dagelijks vanaf grote hoogte hun bommenlast boven Portsmouth afwierpen. Met de regelmaat van de klok werden dan de 20mm mitrailleurs bemand wanneer een waaghals laag kwam invliegen om zijn lading bommen af te werpen, waarbij de Heemskerck gelukkig gespaard bleef.
Toch ontsnapte het schip enkele malen ternauwernood. Zo vielen op 12 augustus bij een luchtaanval twee bommen op 60 en 150 meter van het schip. Zij veroorzaakten een ware hagel van steenbrokken en scherven aan dek, maar niemand werd gewond. Alleen de majoor-machinist had 24 uur hoofdpijn vanwege een steen tegen zijn stalen helm.
Op 10 januari 1941 vond een zware vijandelijke luchtaanval plaats met vele explosieve- en brandbommen op Portsmouth en de Naval Dockyard. Hierbij vielen enkele brandbommen aan dek waardoor één der stuurboords 20mm mitrailleurs werd beschadigd, doch de brandbommen konden tijdig overboord worden gewerkt. Naast het bliksembezoek van Winston Churchill werd het schip op 25 juli nog bezocht door de Engelse Koning; op 25 december door minister Gerbrandy in gezelschap van vice-admiraal Furstner en minister van Boeien die de bemanning toesprak, en op 31 januari 1941 nogmaals door een "rennende" Winston Churchill.
Bij aanvang van het jaar 1941 werd de bemanning geleidelijk aan weer op volle sterkte gebracht, aangevuld met 16 tweedejaars adelborsten en vanaf 7 januari kon weer aan boord worden gewoond. Op 2 februari was de verbouwing zover gevorderd dat het schip naar de buitenhaven kon worden verhaald en ligplaats kreeg aan de Pitch House Jetty en iedereen blij was het geratel van klinkhamers achter zich te kunnen laten. Op 11 februari was het een dag met bijzonder ceremonieel door de komst van Koningin Wilhelmina, de BDZ en minister Gerbrandy, voor de plechtigheid van de overhandiging op Nederlandse bodem van een adres van hulde en trouw aan het Vorstenhuis van alle vrije Nederlanders door het in Londen gevestigde comité "Neerlands Vrijheidsdag".
Na een periode van ongeveer twee weken van olie-, victualie- en munitieladen, compenseren van de kompassen en schietproeven op de rede van Spithead en van tilt bepalen in het dok, was het schip eindelijk zover dat het geheel voor de dienst gereed was en voer een hernieuwde Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" op 17 februari 1941 om 17.00 uur de haven van Portsmouth uit. Het eerste doel was de Britse marinebasis Spapa Flow voor een enkele weken durende opwerk- en invaarperiode, waar op 20 februari ten anker werd gegaan. Dag en nacht waren er schietoefeningen op door sleepboten gesleepte schietschijven of door een vliegtuig voortgesleepte manche. Halverwege deze oefenperiode kreeg het schip op 6 maart onverwachts een kleine en eenvoudige opdracht door het stoomschip "St. Ninian" van Scapa Flow naar Scrabster op de noordkust van Schotland te escorteren. Het was echter een kort tochtje van slechts 30 mijl waarvan nog diezelfde avond werd teruggekeerd. Tijdens deze opwerkperiode bleek tevens dat de snelheid van het schip niets te wensen overliet, aangezien met alle drie de ketels in vol bedrijf een snelheid van maar liefst 33 mijl werd behaald. Tegen het einde van het verblijf in Spapa Flow kreeg de kruiser bezoek van Prins Bernhard die met zijn eigen vliegtuig op één der op de Orkaden aangelegde militaire vliegvelden was geland en van 11 tot 13 maart aan boord verbleef. Op 25 maart was de opwerkperiode voltooid en kreeg men opdracht naar de Clyde te gaan waar de volgende middag op de rede van Greenock het anker viel. Hier werd de eerste operationele opdracht ontvangen om met een Canadese en twee Britse torpedobootjagers een klein konvooi via de Shetland-eilanden naar Reykjavik op IJsland te escorteren, een reis die van 29 maart tot 5 april duurde. De dag na aankomst werd vanuit een tanker olie geladen en alleen de terugtocht ondernomen, zodat op de eerste wacht van 8 april op de rede van Greenock ten anker gekomen de oorlogswacht in reewacht werd verwisseld.
Vanaf dit moment brak er een periode van enkele maanden konvooidiensten aan die zich voornamelijk in de Ierse Zee en de Western Approaches uitstrekten. Op 25 mei werd dit werk door een Engels oorlogsschip overgenomen en vertrok de kruiser naar Belfast, waar op de werf van Harland and Wolf een periodieke ketelreiniging werd uitgevoerd en terwijl het schip in dok lag werden camouflagekleuren aangebracht en kreeg de bemanning gelegenheid om in gedeelten met verlof te gaan.
Begin juni ving de tweede konvooiperiode aan en tussen 9
en 12 juni werd een konvooi van 11 schepen in noordoostelijke richting begeleid.
Op de hondewacht van 11 juni werd dit door vijandelijke bommenwerpers
aangevallen. Het was een heldere nacht met onbewolkte hemel en door hevig
afweervuur te openen kon de vijand geen succes behalen. In de nacht van 7 juli werd het 14.000 ton metende passagiersschip
"Avila Star" geëscorteerd en tot tweemaal toe door mogelijk een
Heinkel 111 aangevallen, naar alle waarschijnlijkheid met torpedo's. Meteen
werd met de 40- en 20mm mitrailleurs het vuur geopend, even later aangevuld met
de 10,2cm hoofdbatterij, waarop het toestel afdraaide en uit zicht verdween.
Tien minuten later kwam de vijand terug, maar ook ditmaal werd hij snel
verdreven. Inmiddels waren ongeveer 300 schepen geëscorteerd zodat
de "Heemskerck" op 2 september naar de werf van Harland and Wolf in
Belfast terugkeerde voor de volgende ketelreinigingsperiode en aan ieder lid
van de bemanning 9 dagen verlof werd gegeven dat in Noord Ierland of in de
Schotse Hooglanden werd doorgebracht. Ondanks dat in deze periode het weer met
veel storm van zich deed spreken, kwam iedereen weer fris en lichamelijk
gesterkt aan boord terug om de volgende drie maanden opnieuw in konvooiverband
te ploeteren.
Van 1 tot 3 oktober werd het nieuwe Britse vliegkampschip HMS "Indomitable" op haar proefvaarten door de Ierse Zee begeleid met aansluitend tot 9 oktober een bezoek aan Belfast, om vervolgens de konvooidiensten te hervatten, afgewisseld met enkele schietoefeningen. Op de platvoet van 12 november werd het geëscorteerde konvooi door twee vijandelijke vliegtuigen aangevallen die, ondanks dat vier bommen werden afgeworpen die geen schade veroorzaakten, door het heftige afweervuur werden verjaagd. Op 22 november werd met hoge vaart naar de rede van Belfast opgestoomd om een dag rust en beschutting tegen de zuidoosterstorm te vinden, toen rond 10.00 uur tussen een paar regenvlagen door ineens over stuurboord een klein scheepje werd ontdekt dat noodseinen gaf. Dit bleek het Britse motorschip "Cameo" te zijn dat met een defecte motor hulpeloos op nog geen 4 mijl afstand van de Ierse kust op de stroom naar de rotsen dreef. Bij windkracht 8 en veel te hoge zee was het ondoenlijk een sloep te strijken. Uit het komische verslag van de commandant blijk onder meer het volgende:
"Hulp is inderdaad dringend nodig en ik besluit om te trachten een sleeptros over te krijgen. Wij seinen tevens dringend om sleepboothulp, want de "Heemskerck" is allerminst een geschikte sleepboot. Na een vergeefse poging gelukt het de tweede keer om met een overgeschoten lijn verbinding te krijgen en even later wordt onze zware sleeptros uitgevierd. De kleine bemanning van de "Cameo" heeft een zwaar karwei om de tros aan boord te krijgen en op haar ankerketting te steken en er gaan kostbare minuten mee heen, gedurende de rotsen angstig dicht beginnen te naderen. Maar eindelijk staat alles toch vast. Heel voorzichtig zetten wij aan en slagen er in de "Heemskerck" met onze sleep op de wind te krijgen; de afstand tot de rotsen vermeerdert weer. Maar juist als wij ondanks het beestenweer en de verloren rustdag net plezier in het geval beginnen te krijgen, neemt ons achterschip een onverwachte kaaier, de sleeptros komt plotseling stijf, te stijf en breekt. Nu is goede raad duur, want we hebben geen tweede tros en de gevraagde sleepboothulp kan niet voor de avond arriveren. Maar nu komt het geluk ons een handje helpen. Blijkbaar was het korte eindje slepen juist voldoende om in een sneller stromend water te komen, want de "Cameo" drijft op 1 á 2 mijl langs de rotsen, weliswaar door de ebstroom de verkeerde kant op, maar zij blijft veilig in diep water. Wij blijven de gehele dag bij haar. Laat in de middag neemt de storm af en als met het vallen van de avond de sleepboot op het toneel komt, is het levengevaar voor de opvarenden geweken en achten wij ons gerechtigd onze onderbroken tocht naar Belfast te hervatten. En als wij om 12uur 's nachts, moe maar voldaan ten anker komen, ontvangen wij een vriendelijk bedanktelegram van de Britse admiraal in Belfast".
Deze zelfde admiraal had het zo geregeld dat het schip op 5 december rustig in Belfast lag afgemeerd en de bemanning ongestoord het Sinterklaasfeest kon vieren. Drie dagen later, in de Ierse Zee, kwam de Jobstijding: "Commence hostilities against Japan repetition Japan at once" en kreeg men het gevoel dat dit voor het schip belangrijk van invloed zou zijn.
Op de platvoet van 19 december was het schip met een klein konvooi op weg van Belfast naar Bristol toen dit door een paar Duitse vliegtuigen werd aangevallen. Tot vijf maal toe werd met barragevuur de vijand gedwongen af te draaien, doch de zesde aanval kon vanwege de positie in het konvooi niet worden afgeslagen. De met 4.000.000 gallon benzine, olie en petroleum geladen grote Engelse tanker "Lucellum" werd door een bom of torpedo getroffen en vloog onmiddellijk in brand. De brandende benzine verspreidde zich in enkele seconden over het gladde zeeoppervlak en noodzaakte de andere schepen zo spoedig mogelijk een goed heenkomen te zoeken. Alleen een escorterende trawler ging op het getroffen schip af om aan loefzijde de overlevenden van boord te halen. Later in de nacht slaagde men met behulp van uit Holyhead gezonden schepen de brand te blussen en de tanker met een groot deel van de belangrijke lading te bergen. Hierbij speelde de gevorderde hulpmijnenveger Hr.Ms. "Lybra" tezamen met de sleepboot "Amsterdam" van Wijsmuller een zeer belangrijke rol.
Van 1 tot 3 oktober werd het nieuwe Britse vliegkampschip HMS "Indomitable" op haar proefvaarten door de Ierse Zee begeleid met aansluitend tot 9 oktober een bezoek aan Belfast, om vervolgens de konvooidiensten te hervatten, afgewisseld met enkele schietoefeningen. Op de platvoet van 12 november werd het geëscorteerde konvooi door twee vijandelijke vliegtuigen aangevallen die, ondanks dat vier bommen werden afgeworpen die geen schade veroorzaakten, door het heftige afweervuur werden verjaagd. Op 22 november werd met hoge vaart naar de rede van Belfast opgestoomd om een dag rust en beschutting tegen de zuidoosterstorm te vinden, toen rond 10.00 uur tussen een paar regenvlagen door ineens over stuurboord een klein scheepje werd ontdekt dat noodseinen gaf. Dit bleek het Britse motorschip "Cameo" te zijn dat met een defecte motor hulpeloos op nog geen 4 mijl afstand van de Ierse kust op de stroom naar de rotsen dreef. Bij windkracht 8 en veel te hoge zee was het ondoenlijk een sloep te strijken. Uit het komische verslag van de commandant blijk onder meer het volgende:
"Hulp is inderdaad dringend nodig en ik besluit om te trachten een sleeptros over te krijgen. Wij seinen tevens dringend om sleepboothulp, want de "Heemskerck" is allerminst een geschikte sleepboot. Na een vergeefse poging gelukt het de tweede keer om met een overgeschoten lijn verbinding te krijgen en even later wordt onze zware sleeptros uitgevierd. De kleine bemanning van de "Cameo" heeft een zwaar karwei om de tros aan boord te krijgen en op haar ankerketting te steken en er gaan kostbare minuten mee heen, gedurende de rotsen angstig dicht beginnen te naderen. Maar eindelijk staat alles toch vast. Heel voorzichtig zetten wij aan en slagen er in de "Heemskerck" met onze sleep op de wind te krijgen; de afstand tot de rotsen vermeerdert weer. Maar juist als wij ondanks het beestenweer en de verloren rustdag net plezier in het geval beginnen te krijgen, neemt ons achterschip een onverwachte kaaier, de sleeptros komt plotseling stijf, te stijf en breekt. Nu is goede raad duur, want we hebben geen tweede tros en de gevraagde sleepboothulp kan niet voor de avond arriveren. Maar nu komt het geluk ons een handje helpen. Blijkbaar was het korte eindje slepen juist voldoende om in een sneller stromend water te komen, want de "Cameo" drijft op 1 á 2 mijl langs de rotsen, weliswaar door de ebstroom de verkeerde kant op, maar zij blijft veilig in diep water. Wij blijven de gehele dag bij haar. Laat in de middag neemt de storm af en als met het vallen van de avond de sleepboot op het toneel komt, is het levengevaar voor de opvarenden geweken en achten wij ons gerechtigd onze onderbroken tocht naar Belfast te hervatten. En als wij om 12uur 's nachts, moe maar voldaan ten anker komen, ontvangen wij een vriendelijk bedanktelegram van de Britse admiraal in Belfast".
Deze zelfde admiraal had het zo geregeld dat het schip op 5 december rustig in Belfast lag afgemeerd en de bemanning ongestoord het Sinterklaasfeest kon vieren. Drie dagen later, in de Ierse Zee, kwam de Jobstijding: "Commence hostilities against Japan repetition Japan at once" en kreeg men het gevoel dat dit voor het schip belangrijk van invloed zou zijn.
Op de platvoet van 19 december was het schip met een klein konvooi op weg van Belfast naar Bristol toen dit door een paar Duitse vliegtuigen werd aangevallen. Tot vijf maal toe werd met barragevuur de vijand gedwongen af te draaien, doch de zesde aanval kon vanwege de positie in het konvooi niet worden afgeslagen. De met 4.000.000 gallon benzine, olie en petroleum geladen grote Engelse tanker "Lucellum" werd door een bom of torpedo getroffen en vloog onmiddellijk in brand. De brandende benzine verspreidde zich in enkele seconden over het gladde zeeoppervlak en noodzaakte de andere schepen zo spoedig mogelijk een goed heenkomen te zoeken. Alleen een escorterende trawler ging op het getroffen schip af om aan loefzijde de overlevenden van boord te halen. Later in de nacht slaagde men met behulp van uit Holyhead gezonden schepen de brand te blussen en de tanker met een groot deel van de belangrijke lading te bergen. Hierbij speelde de gevorderde hulpmijnenveger Hr.Ms. "Lybra" tezamen met de sleepboot "Amsterdam" van Wijsmuller een zeer belangrijke rol.
In Milford Haven liggend werd toch nog onverwachts op 28
december het bericht ontvangen om het schip zo spoedig mogelijk gereed te maken
voor vertrek naar het Verre Oosten. Nog diezelfde middag werd met 22-mijls
vaart naar Belfast vertrokken waar het schip voor enkele noodzakelijke
reparaties en veranderingen in dok ging en verder voor de verre reis gereed
werd gemaakt. Op 7 januari 1942 bracht Prins Bernhard in Belfast een
afscheidsbezoek waarbij hij de bemanning toesprak en hen een hart onder de riem
stak. Vervolgens werd op 10 januari naar de rede van Bangor vertrokken om
verdere orders af te wachten en werd van de Commander in Chief Western
Approaches onderstaand afscheidtelegram ontvangen:
"On leaving this command I should like to express my deep gratitude to you, your officers and ship's company for the splendid assistance you have given us. You have worthily upheld the great traditions of your Navy and in saying goodbye, we all wish you every possible succes in the future".
Hiermede nam een nieuw hoofdstuk een aanvang in het oorlogsbestaan van Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck". Een stijve noordwestelijke bries met regenvlagen en een dalende barometer voorspelden weinig goeds toen de kruiser in de vroege morgen van 12 januari rendez-vous maakte met het uit 25 schepen bestaande konvooi WS 15 ten noorden van Ierland. Er stond een hoge zee en het duurde enkele uren voordat alle schepen hun posities hadden ingenomen om met 14-mijls vaart op weg naar Freetown te gaan. In dit konvooi bevond zich onder andere het pas verworven belangrijke moederschip voor onderzeeboten Hr.Ms. Colombia". In de namiddag kromp de wind tot zuid-west en nam in stormkracht toe, waardoor de vaart minderde tot 10 mijl. In de nacht van 13 op 14 januari raakte het konvooi uit elkaar, maar behalve twee schepen die niet meer werden gezien, kon het verband later worden hersteld. Tijdens de storm ging de "Heemskerck" zwaar te keer en ontstonden er zelfs scheuren in enkele dekbalken en het tentdek. (Een zelfde kwaal als bij het zusterschip "Tromp") Op 15 januari vond een U-boot aanval plaats waarbij de met 1.400 man troepen aan boord zijnde "Llangibby Castle" werd getroffen. Gelukkig zonk het schip niet en kwam later bij het Portugese eilandje Terceira ten anker.Toen de "Heemskerck" op zondagmiddag 25 januari in Freetown arriveerde, kreeg de commandant van de Commanding Officer South Atlantic Station opdracht om zo spoedig mogelijk de reis alléén voort te zetten. Na olie te hebben bijgeladen werd op de achtermiddag van 26 januari het anker gelicht en met 15-mijls vaart koers gezet naar Simonstown, waar men op 4 februari binnenliep om de opgelopen stormschade te laten herstellen, hetgeen vijf dagen in beslag nam. Hierna werd in de vroege morgen van 10 februari de reis vervolgd, onderweg in Durban en Port Mahé op de Seychellen de olievoorraad aanvullend.
Op 21 februari werd Colombo bereikt waar een ontmoeting volgde met de collega's aan boord van Hr.Ms. "Isaac Sweer", die met dezelfde bestemming de reis vanuit de Middellandse Zee had ondernomen en hier enkele dagen moest blijven voor reparatie aan de beide voortstuwers. Even na het middaguur van 24 februari werd afscheid genomen om alleen de reis te vervolgen. Met een kleine omweg koerste de kruiser naar Trincomalee om een grote hoeveelheid munitie, bestemd voor Britse torpedobootjagers in Indië, aan boord te nemen. Bij gebrek aan bergruimte werd dit met de nodige risico's aan dek opgeslagen. In Trincomalee trof men de kruiser Hr.Ms. "Sumatra" aan. De commandant van dit schip had een minder opwekkend beeld van de toestand in Indië te vertellen, hetgeen de stemming aan boord er niet beter van maakte. Nadat olie en munitie aan boord waren genomen werd op de platvoet vertrokken en met 22-mijls vaart naar Nederlands-Indië opgestoomd. Er waren nog geen nadere orders verkregen naar welke haven moest worden gekoerst, doch deze zouden onderweg te verwachten zijn. Pas op 1 maart kwam telegrafisch de order van CZM binnen naar Tjilitjap te gaan en de nadering hiervan zoveel mogelijk geheim te houden door ver uit de wal van Sumatra en Java te blijven. Nog dezelfde dag werd op 100 mijl ten zuiden van Straat Soenda het bericht opgevangen dat op 27 maart de Slag in de Java Zee had plaats gevonden en de kruisers "De Ruyter" en "Java" en de torpedobootjager "Kortenaer" ten onder waren gegaan. Om 18.30 uur kwam de nieuwe onheilstijding van CZM binnen:
"Situatie Ned.-Indië ernstig stop. Wanneer olievoorraad voldoende terugkeren naar Colombo stop. Zo niet, olie laden zo mogelijk Veeckensbaai of Sabang maar niet, herhaal niet te Padang stop. Te Sabang slechts verblijven gedurende de nacht".
Hiermede was de spoedreis van zeven weken rond de Kaap naar Nederlands-Indië abrupt afgebroken en werd de boeg naar Colombo gericht. Bij berekening bleek dat de olievoorraad juist voldoende was om met een kruisvaart van 15 mijl Ceylon te bereiken, en aangezien het aanlopen van de Veeckensbaai of Sabang in verband met eventuele vijandelijke acties toch risico met zich bracht, werd besloten rechtstreeks naar Ceylon terug te keren.
De volgende morgen, 2 maart om 09.00 uur, werd bij een schitterend heldere dag op ongeveer 150 mijl ten zuiden van Straat Soenda de "Heemskerck" door een Japans verkenningsvliegtuig ontdekt, dat na door afweervuur te zijn verdreven op een afstand van 8 mijl bleef schaduwen. Op het middaguur verdween het vliegtuig, doch even later werd op het radarscherm op 78 mijl afstand uit noordelijke richting naderende vliegtuigen gemeld. Bij in zicht komen bleken dit 9 grote bommenwerpers te zijn die op grote hoogte in formatie vlogen. Even werd overwogen de gevaarlijke deklading over boord te zetten, maar vanwege tijdgebrek werd hiervan afgezien.
Intussen was aangezet tot 26 mijl en toen de vliegtuigen binnen bereik van de hoofdbatterij kwamen werd het vuur geopend. Door de grote hoogte had dit geen zichtbare uitwerking, maar wel het resultaat dat de vijand niet in duikvlucht kon gaan en zijn bommen van 4.000 meter hoogte moest afwerpen. Op het moment van waarneming werd meteen het roer aan boord gelegd en vielen 18 bommen achter en aan stuurboord van het schip in zee, slechts een regen van scherven aan dek veroorzakend.
Kort hierna volgde een tweede aanval, met dit verschil, dat men er in slaagde de formatie uit elkaar te schieten, zodat de van licht kaliber zijnde bommen verspreid in het water vielen, echter dicht genoeg om scherfwerking aan dek te veroorzaken. Dit was gelukkig de laatste aanval en verspreid vliegend, vermoedelijk wegens uitputting van hun bommenlast, trokken zij in noordelijke richting terug. De schade aan boord was onbeduidend; er waren slechts 4 lichtgewonden, waarbij bij één operatief moest worden ingegrepen, aangezien gevreesd werd dat een scherf zijn longen had geraakt. Deze operatie werd met succes door de dokter bij donker worden uitgevoerd toen weer op kruisvaart was overgegaan en het schip minder trilde. De gehele bemanning had zich tijdens de aanval voorbeeldig gedragen.
Intussen was het olievraagstuk heel precair geworden. Theoretisch gezien kon Colombo nog wel worden gehaald, maar er kon geen zig-zag-schema meer worden gevaren. Na overleg besloot de commandant het oorspronkelijke plan om rechtstreeks naar Colombo te varen vast te houden. Op de achtermiddag van 6 maart meerde het schip met nog slechts 3% van de totale olievoorraad in de tanks in de haven van Colombo langszij de "Tjibadak" van de Java-China-Japan-Lijn.
De "Heemskerck" werd nu, samen met de "Isaac Sweers" ingedeeld bij de Eastern Fleet onder commando van admiraal Sir James Somerville. Na twaalf dagen stilliggen werd opdracht ontvangen om eerst naar Trincomalee te gaan en vandaar een Britse mijnenlegger tegen luchtaanvallen bescherming te bieden bij een mijnenlegoperatie onder de kust van Burma in de buurt van Akyab. Toen men echter op 25 maart in Trincomalee arriveerde bleek de onderneming te zijn afgelast.
Uit ontvangen inlichtingen was gebleken dat Japan voornemens was omstreeks 1 april een grote luchtaanval op Ceylon te ondernemen. Teneinde hieraan het hoofd te kunnen bieden besloot admiraal Somerville zijn vloot op 80 mijl ten zuiden van Dondra Head, het zuidelijkste puntje van Ceylon, te verzamelen. Op 30 maart vertrok de snelle divisie (Force A) en de langzame divisie (Force B, waaronder de "Heemskerck" en "Isaac Sweers"). Tevens was besloten te ageren vanaf een geheime basis te Addu Atol, het meest zuidelijke eiland van de Maladiven, op 600 mijl ten zuiden van Ceylon. Pas na de oorlog is gebleken dat de Japanners geheel onkundig waren van het bestaan van deze basis.
Op de achtermiddag van 4 april arriveerde de vloot in Addu Atol waar olie werd geladen. De bedoeling was de bemanningen hier tijdens de Paasdagen wat rust te gunnen. Maar nog voor de avond viel rapporteerde een Catalina-vliegboot een sterke vijandelijke scheepsmacht op 360 mijl ten zuid-oosten van Ceylon die in de richting van het eiland stoomde. Nog diezelfde nacht stoomde Force A naar zee, enkele uren later gevolgd door Force B. Door het falen van luchtverkenning bleven de vijandelijke strijdkrachten echter onvindbaar en na twee dagen vergeefs zoeken liep het vlootverband op 8 april weer in Addu Atol binnen.
Op 16 april hield admiraal Sir James Somerville aan boord van de "Heemskerck" een kernachtige toespraak tot de bemanning waarin het doel van de zeeoorlog in de Indische Oceaan helder uiteen werd gezet, waarna de gehele vloot op de hondewacht van 20 april onverwachts naar zee vertrok. Via Colombo bereikte de vloot na ongeveer een week oefenen op 30 april de Seychellen waar olie werd bijgeladen.
Hier kwam een duiker het roer van de Nederlandse kruiser inspecteren dat de laatste tijd her-haaldelijk reden tot klachten had gegeven en bij iedere beweging hevig stootte. Het bleek dat het onderdraaipunt van de roerkoning ernstig beschadigd was, vermoedelijk was dit veroorzaakt tijdens een "near misses" van de bomaanval op 2 maart. In overleg werd besloten het schip zo spoedig mogelijk naar Durban te sturen om daar in dok te repareren. Nog dezelfde avond werd vertrokken en op de voormiddag van 7 mei werd Durban bereikt waar tot ieders verbazing geen gelegenheid tot dokken bleek te bestaan, zodat de volgende dag werd doorgevaren naar Simonstown, zo'n 900 mijl zuidelijker gelegen.
Nauwelijks een halve dag onderweg stak een zware westerstorm de kop op met hoge zee en zware deining zodat de vaart belangrijk geminderd moest worden. Er kwamen geweldige brokken water over en gedurende de nacht was er tussen voor- en achterschip alleen maar telefonische communicatie mogelijk. Twee sloepen werden uit hun stoelen gelicht en zwaar beschadigd, de stoelen van de beide motorsloepen werden ontzet, drie mitrailleurs van 20mm beschadigd, een dieptebom ging verloren, terwijl stuurboords langsligger van het tussendek op twee plaatsen scheurde. Ook het gyrokompas viel uit en een tijdlang moest op af en toe zichtbare sterren worden genavigeerd. Het roer hield het gelukkig nog, maar de olievoorraad begon aan de krappe kant te komen en toen het licht werd en het weer wat bedaarde, besloot de commandant om Port Elizabeth binnen te lopen om olie bij te laden en de ergste averij te herstellen. Hier werd van 10 tot 12 mei verbleven om vervolgens onder betere omstandigheden de reis te vervolgen, zodat op de voormiddag van 13 mei in Simonstown werd afgemeerd. Nu bleek dat de "Heemskerck" de eerste drie weken nog niet in het dok zou kunnen. Na twaalf dagen kwam het bericht binnen dat er in Kaapstad een dok vrij kwam, waarheen op 25 mei werd vertrokken en waar de kruiser een dag later in het dok werd opgenomen en de diverse herstellingen een aanvang namen.
Op 14 juni werd door een detachement van 100 man deelgenomen aan een defilé ter gelegenheid van "Allied Nations Day".
Tot 23 juni werd op de werf in Kaapstad verbleven, in welke periode de bemanning in ploegen gelegenheid werd geboden om gebruik te maken van uitnodigingen van families om daar hun verlof door te brengen. Op de achtermiddag werd ontmeerd om op de range bij Robben Island de degaussing te controleren, waarna werd opgestoomd naar de marinewerf van Simonstown voor enkele kleine reparaties aan de artillerie.
Gewend geraakt aan het heerlijke leventje van elke dag ongestoord te kunnen passagieren, viel voor een aantal opvarenden de realiteit van operationeel varen enigzins rauw op de maag en bij het vertrek op de dagwacht van 27 juni bleken er enkele deserteurs te zijn. Bij terugkeer waren acht van hen blijkbaar tot inkeer gekomen die meteen "knijp" werden gezet, maar bij het laatste vertrek op 7 juni waren toch nog enkele mensen in het niets opgelost.
"On leaving this command I should like to express my deep gratitude to you, your officers and ship's company for the splendid assistance you have given us. You have worthily upheld the great traditions of your Navy and in saying goodbye, we all wish you every possible succes in the future".
Hiermede nam een nieuw hoofdstuk een aanvang in het oorlogsbestaan van Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck". Een stijve noordwestelijke bries met regenvlagen en een dalende barometer voorspelden weinig goeds toen de kruiser in de vroege morgen van 12 januari rendez-vous maakte met het uit 25 schepen bestaande konvooi WS 15 ten noorden van Ierland. Er stond een hoge zee en het duurde enkele uren voordat alle schepen hun posities hadden ingenomen om met 14-mijls vaart op weg naar Freetown te gaan. In dit konvooi bevond zich onder andere het pas verworven belangrijke moederschip voor onderzeeboten Hr.Ms. Colombia". In de namiddag kromp de wind tot zuid-west en nam in stormkracht toe, waardoor de vaart minderde tot 10 mijl. In de nacht van 13 op 14 januari raakte het konvooi uit elkaar, maar behalve twee schepen die niet meer werden gezien, kon het verband later worden hersteld. Tijdens de storm ging de "Heemskerck" zwaar te keer en ontstonden er zelfs scheuren in enkele dekbalken en het tentdek. (Een zelfde kwaal als bij het zusterschip "Tromp") Op 15 januari vond een U-boot aanval plaats waarbij de met 1.400 man troepen aan boord zijnde "Llangibby Castle" werd getroffen. Gelukkig zonk het schip niet en kwam later bij het Portugese eilandje Terceira ten anker.Toen de "Heemskerck" op zondagmiddag 25 januari in Freetown arriveerde, kreeg de commandant van de Commanding Officer South Atlantic Station opdracht om zo spoedig mogelijk de reis alléén voort te zetten. Na olie te hebben bijgeladen werd op de achtermiddag van 26 januari het anker gelicht en met 15-mijls vaart koers gezet naar Simonstown, waar men op 4 februari binnenliep om de opgelopen stormschade te laten herstellen, hetgeen vijf dagen in beslag nam. Hierna werd in de vroege morgen van 10 februari de reis vervolgd, onderweg in Durban en Port Mahé op de Seychellen de olievoorraad aanvullend.
Op 21 februari werd Colombo bereikt waar een ontmoeting volgde met de collega's aan boord van Hr.Ms. "Isaac Sweer", die met dezelfde bestemming de reis vanuit de Middellandse Zee had ondernomen en hier enkele dagen moest blijven voor reparatie aan de beide voortstuwers. Even na het middaguur van 24 februari werd afscheid genomen om alleen de reis te vervolgen. Met een kleine omweg koerste de kruiser naar Trincomalee om een grote hoeveelheid munitie, bestemd voor Britse torpedobootjagers in Indië, aan boord te nemen. Bij gebrek aan bergruimte werd dit met de nodige risico's aan dek opgeslagen. In Trincomalee trof men de kruiser Hr.Ms. "Sumatra" aan. De commandant van dit schip had een minder opwekkend beeld van de toestand in Indië te vertellen, hetgeen de stemming aan boord er niet beter van maakte. Nadat olie en munitie aan boord waren genomen werd op de platvoet vertrokken en met 22-mijls vaart naar Nederlands-Indië opgestoomd. Er waren nog geen nadere orders verkregen naar welke haven moest worden gekoerst, doch deze zouden onderweg te verwachten zijn. Pas op 1 maart kwam telegrafisch de order van CZM binnen naar Tjilitjap te gaan en de nadering hiervan zoveel mogelijk geheim te houden door ver uit de wal van Sumatra en Java te blijven. Nog dezelfde dag werd op 100 mijl ten zuiden van Straat Soenda het bericht opgevangen dat op 27 maart de Slag in de Java Zee had plaats gevonden en de kruisers "De Ruyter" en "Java" en de torpedobootjager "Kortenaer" ten onder waren gegaan. Om 18.30 uur kwam de nieuwe onheilstijding van CZM binnen:
"Situatie Ned.-Indië ernstig stop. Wanneer olievoorraad voldoende terugkeren naar Colombo stop. Zo niet, olie laden zo mogelijk Veeckensbaai of Sabang maar niet, herhaal niet te Padang stop. Te Sabang slechts verblijven gedurende de nacht".
Hiermede was de spoedreis van zeven weken rond de Kaap naar Nederlands-Indië abrupt afgebroken en werd de boeg naar Colombo gericht. Bij berekening bleek dat de olievoorraad juist voldoende was om met een kruisvaart van 15 mijl Ceylon te bereiken, en aangezien het aanlopen van de Veeckensbaai of Sabang in verband met eventuele vijandelijke acties toch risico met zich bracht, werd besloten rechtstreeks naar Ceylon terug te keren.
De volgende morgen, 2 maart om 09.00 uur, werd bij een schitterend heldere dag op ongeveer 150 mijl ten zuiden van Straat Soenda de "Heemskerck" door een Japans verkenningsvliegtuig ontdekt, dat na door afweervuur te zijn verdreven op een afstand van 8 mijl bleef schaduwen. Op het middaguur verdween het vliegtuig, doch even later werd op het radarscherm op 78 mijl afstand uit noordelijke richting naderende vliegtuigen gemeld. Bij in zicht komen bleken dit 9 grote bommenwerpers te zijn die op grote hoogte in formatie vlogen. Even werd overwogen de gevaarlijke deklading over boord te zetten, maar vanwege tijdgebrek werd hiervan afgezien.
Intussen was aangezet tot 26 mijl en toen de vliegtuigen binnen bereik van de hoofdbatterij kwamen werd het vuur geopend. Door de grote hoogte had dit geen zichtbare uitwerking, maar wel het resultaat dat de vijand niet in duikvlucht kon gaan en zijn bommen van 4.000 meter hoogte moest afwerpen. Op het moment van waarneming werd meteen het roer aan boord gelegd en vielen 18 bommen achter en aan stuurboord van het schip in zee, slechts een regen van scherven aan dek veroorzakend.
Kort hierna volgde een tweede aanval, met dit verschil, dat men er in slaagde de formatie uit elkaar te schieten, zodat de van licht kaliber zijnde bommen verspreid in het water vielen, echter dicht genoeg om scherfwerking aan dek te veroorzaken. Dit was gelukkig de laatste aanval en verspreid vliegend, vermoedelijk wegens uitputting van hun bommenlast, trokken zij in noordelijke richting terug. De schade aan boord was onbeduidend; er waren slechts 4 lichtgewonden, waarbij bij één operatief moest worden ingegrepen, aangezien gevreesd werd dat een scherf zijn longen had geraakt. Deze operatie werd met succes door de dokter bij donker worden uitgevoerd toen weer op kruisvaart was overgegaan en het schip minder trilde. De gehele bemanning had zich tijdens de aanval voorbeeldig gedragen.
Intussen was het olievraagstuk heel precair geworden. Theoretisch gezien kon Colombo nog wel worden gehaald, maar er kon geen zig-zag-schema meer worden gevaren. Na overleg besloot de commandant het oorspronkelijke plan om rechtstreeks naar Colombo te varen vast te houden. Op de achtermiddag van 6 maart meerde het schip met nog slechts 3% van de totale olievoorraad in de tanks in de haven van Colombo langszij de "Tjibadak" van de Java-China-Japan-Lijn.
De "Heemskerck" werd nu, samen met de "Isaac Sweers" ingedeeld bij de Eastern Fleet onder commando van admiraal Sir James Somerville. Na twaalf dagen stilliggen werd opdracht ontvangen om eerst naar Trincomalee te gaan en vandaar een Britse mijnenlegger tegen luchtaanvallen bescherming te bieden bij een mijnenlegoperatie onder de kust van Burma in de buurt van Akyab. Toen men echter op 25 maart in Trincomalee arriveerde bleek de onderneming te zijn afgelast.
Uit ontvangen inlichtingen was gebleken dat Japan voornemens was omstreeks 1 april een grote luchtaanval op Ceylon te ondernemen. Teneinde hieraan het hoofd te kunnen bieden besloot admiraal Somerville zijn vloot op 80 mijl ten zuiden van Dondra Head, het zuidelijkste puntje van Ceylon, te verzamelen. Op 30 maart vertrok de snelle divisie (Force A) en de langzame divisie (Force B, waaronder de "Heemskerck" en "Isaac Sweers"). Tevens was besloten te ageren vanaf een geheime basis te Addu Atol, het meest zuidelijke eiland van de Maladiven, op 600 mijl ten zuiden van Ceylon. Pas na de oorlog is gebleken dat de Japanners geheel onkundig waren van het bestaan van deze basis.
Op de achtermiddag van 4 april arriveerde de vloot in Addu Atol waar olie werd geladen. De bedoeling was de bemanningen hier tijdens de Paasdagen wat rust te gunnen. Maar nog voor de avond viel rapporteerde een Catalina-vliegboot een sterke vijandelijke scheepsmacht op 360 mijl ten zuid-oosten van Ceylon die in de richting van het eiland stoomde. Nog diezelfde nacht stoomde Force A naar zee, enkele uren later gevolgd door Force B. Door het falen van luchtverkenning bleven de vijandelijke strijdkrachten echter onvindbaar en na twee dagen vergeefs zoeken liep het vlootverband op 8 april weer in Addu Atol binnen.
Op 16 april hield admiraal Sir James Somerville aan boord van de "Heemskerck" een kernachtige toespraak tot de bemanning waarin het doel van de zeeoorlog in de Indische Oceaan helder uiteen werd gezet, waarna de gehele vloot op de hondewacht van 20 april onverwachts naar zee vertrok. Via Colombo bereikte de vloot na ongeveer een week oefenen op 30 april de Seychellen waar olie werd bijgeladen.
Hier kwam een duiker het roer van de Nederlandse kruiser inspecteren dat de laatste tijd her-haaldelijk reden tot klachten had gegeven en bij iedere beweging hevig stootte. Het bleek dat het onderdraaipunt van de roerkoning ernstig beschadigd was, vermoedelijk was dit veroorzaakt tijdens een "near misses" van de bomaanval op 2 maart. In overleg werd besloten het schip zo spoedig mogelijk naar Durban te sturen om daar in dok te repareren. Nog dezelfde avond werd vertrokken en op de voormiddag van 7 mei werd Durban bereikt waar tot ieders verbazing geen gelegenheid tot dokken bleek te bestaan, zodat de volgende dag werd doorgevaren naar Simonstown, zo'n 900 mijl zuidelijker gelegen.
Nauwelijks een halve dag onderweg stak een zware westerstorm de kop op met hoge zee en zware deining zodat de vaart belangrijk geminderd moest worden. Er kwamen geweldige brokken water over en gedurende de nacht was er tussen voor- en achterschip alleen maar telefonische communicatie mogelijk. Twee sloepen werden uit hun stoelen gelicht en zwaar beschadigd, de stoelen van de beide motorsloepen werden ontzet, drie mitrailleurs van 20mm beschadigd, een dieptebom ging verloren, terwijl stuurboords langsligger van het tussendek op twee plaatsen scheurde. Ook het gyrokompas viel uit en een tijdlang moest op af en toe zichtbare sterren worden genavigeerd. Het roer hield het gelukkig nog, maar de olievoorraad begon aan de krappe kant te komen en toen het licht werd en het weer wat bedaarde, besloot de commandant om Port Elizabeth binnen te lopen om olie bij te laden en de ergste averij te herstellen. Hier werd van 10 tot 12 mei verbleven om vervolgens onder betere omstandigheden de reis te vervolgen, zodat op de voormiddag van 13 mei in Simonstown werd afgemeerd. Nu bleek dat de "Heemskerck" de eerste drie weken nog niet in het dok zou kunnen. Na twaalf dagen kwam het bericht binnen dat er in Kaapstad een dok vrij kwam, waarheen op 25 mei werd vertrokken en waar de kruiser een dag later in het dok werd opgenomen en de diverse herstellingen een aanvang namen.
Op 14 juni werd door een detachement van 100 man deelgenomen aan een defilé ter gelegenheid van "Allied Nations Day".
Tot 23 juni werd op de werf in Kaapstad verbleven, in welke periode de bemanning in ploegen gelegenheid werd geboden om gebruik te maken van uitnodigingen van families om daar hun verlof door te brengen. Op de achtermiddag werd ontmeerd om op de range bij Robben Island de degaussing te controleren, waarna werd opgestoomd naar de marinewerf van Simonstown voor enkele kleine reparaties aan de artillerie.
Gewend geraakt aan het heerlijke leventje van elke dag ongestoord te kunnen passagieren, viel voor een aantal opvarenden de realiteit van operationeel varen enigzins rauw op de maag en bij het vertrek op de dagwacht van 27 juni bleken er enkele deserteurs te zijn. Bij terugkeer waren acht van hen blijkbaar tot inkeer gekomen die meteen "knijp" werden gezet, maar bij het laatste vertrek op 7 juni waren toch nog enkele mensen in het niets opgelost.
Op 19 juli keerde de "Heemskerck" bij de
Eastern Fleet in Kilindini terug. De volgende dag nam de commandant aan boord
van het slagschip HMS "Warspite" deel aan de besprekingen omtrent de
voorgenomen operaties in de Golf van Bengalen. Wegens een lekke olietank kon de
kruiser niet gelijktijdig met de vloot uitvaren, doch voegde zich na reparatie
op 29 juli in Colombo weer bij het vlootverband.
Een dag later werd met spoed stoomklaar gemaakt om met Force A te kunnen uitvaren na een verkenningsbericht waarin was vermeld dat er twee zware Japanse kruisers van de "Atago"-klasse op weg waren naar de Golf van Bengalen, doch na enkele dagen vruchteloos zoeken keerde men op 4 augustus in Colombo terug.
Op 18 augustus, in Kilindini liggend, werden drie landgenoten ontmoet die er in geslaagd waren begin juli met een kleine boot van Java te ontsnappen en na dertig dagen zeilen met vele ontberingen het eiland Rodriguez bij Mauritius te bereiken, vanwaar zij met een Britse kruiser naar Mombasa werden gebracht. De verhalen die zij vertelden over het leven op Java waren weinig opwekkend.
De voorbereidingen voor een tweede aanval op Madagascar, de operatie "Stream", waren inmiddels voltooid en de eerst komende dagen verlieten verschillende schepen de haven van Kilindini. Op 6 september vertrok een groot vlootverband waaronder de "Heemskerck", "Van Galen" en "Tjerk Hiddes". In de nacht van 9 op 10 september werd de landing op verschillende punten op vlotte manier uitgevoerd. Er was geen maan, de zee was kalm, hetgeen de taak van de voorop varende mijnenvegers aanzienlijk eenvoudiger maakte. Zonder tegenstand van enige betekenis werd het eiland in bezit genomen en na twee dagen vertrok het vlootverband rond de noordpunt van Madagascar naar Tamatave voor de operatie "Jane" die de bezetting van de hoofdstad Antanarivo ten doel had. Hoewel het element van verrassing niet meer aanwezig was, verliep ook deze aktie voorspoedig, al werd hier enige tegenstand ondervonden. Pas toen de "Warspite" enkele 38cm granaten in de aanbieding bracht werd de witte vlag gehesen. Hierna keerde de kruiser op 21 september op de basis in Mombasa terug. Hier brak een langere stilligperiode aan voor ketelreiniging en groot onderhoud dat grotendeels door eigen personeel werd uitgevoerd, waarbij tevens in ploegen (behalve het machinekamerpersoneel) van verlof kon worden genoten in een op 18 uur sporen gelegen kamp nabij Nairobi, dat erg aan Bandoeng deed denken, ook wat het klimaat aanging.
Intussen had de Britse Admiraliteit van de Amerikanen een dringend verzoek gekregen voor vlootversterking in de South-West Pacific Area. Met tegenzin om de Eastern Fleet nog verder te verzwakken en in overleg met de BDZ in Londen werd besloten de "Heemskerck", "Van Galen" en "Tjerk Hiddes" naar Australië te zenden.
Begin oktober was het schip gereed en kwam admiraal Sir James Somerville persoonlijk afscheid nemen, waarna de schepen in verband op 11 oktober naar Fremantle vertrokken. In zee werd van de Commander in Chief Eastern Fleet het volgende telegram ontvangen:
"On behalf of Eastern Fleet I wish to express our regrets that, for the time being at any rate, HMK, HDS, VGL are leaving the Eastern Fleet. We envy the opportunity you will soon enjoy of taking direct action against the common enemy and wish you all success. We are very proud of our association with the R.Neth.N. and will follow your activities with the greatest interest. Good luck and au revoir".
In de Seychellen en Diego Garcia werd de olievoorraad aangevuld en op 16 oktober voegde de tanker "Appleleaf" zich bij het verband om op 18 en 19 oktober de beide torpedobootjagers in volle zee van brandstof te voorzien, waarna de tanker naar Colombo werd gezonden met aan boord 8 marinemensen die wegens desertie in Kaapstad voor de Krijgsraad moesten verschijnen.
Na een oversteek van 2.800 mijl liep het verband op zondagmorgen 25 oktober de haven van Fremantle binnen waar hen een warm onthaal wachtte. Voorlopig zou de kruiser deze haven als basis krijgen met als opdracht escorte te verlenen aan konvooien naar en vanuit Australische havens. Het waren als regel betrekkelijk korte patrouilles van enkele dagen in de Indische Oceaan en rond Kaap Leeuwin op de zuid-west punt van Australië. Het was een rustige doch saaie periode waarin gelukkig veel gelegenheid bestond tot passagieren.
Een dag later werd met spoed stoomklaar gemaakt om met Force A te kunnen uitvaren na een verkenningsbericht waarin was vermeld dat er twee zware Japanse kruisers van de "Atago"-klasse op weg waren naar de Golf van Bengalen, doch na enkele dagen vruchteloos zoeken keerde men op 4 augustus in Colombo terug.
Op 18 augustus, in Kilindini liggend, werden drie landgenoten ontmoet die er in geslaagd waren begin juli met een kleine boot van Java te ontsnappen en na dertig dagen zeilen met vele ontberingen het eiland Rodriguez bij Mauritius te bereiken, vanwaar zij met een Britse kruiser naar Mombasa werden gebracht. De verhalen die zij vertelden over het leven op Java waren weinig opwekkend.
De voorbereidingen voor een tweede aanval op Madagascar, de operatie "Stream", waren inmiddels voltooid en de eerst komende dagen verlieten verschillende schepen de haven van Kilindini. Op 6 september vertrok een groot vlootverband waaronder de "Heemskerck", "Van Galen" en "Tjerk Hiddes". In de nacht van 9 op 10 september werd de landing op verschillende punten op vlotte manier uitgevoerd. Er was geen maan, de zee was kalm, hetgeen de taak van de voorop varende mijnenvegers aanzienlijk eenvoudiger maakte. Zonder tegenstand van enige betekenis werd het eiland in bezit genomen en na twee dagen vertrok het vlootverband rond de noordpunt van Madagascar naar Tamatave voor de operatie "Jane" die de bezetting van de hoofdstad Antanarivo ten doel had. Hoewel het element van verrassing niet meer aanwezig was, verliep ook deze aktie voorspoedig, al werd hier enige tegenstand ondervonden. Pas toen de "Warspite" enkele 38cm granaten in de aanbieding bracht werd de witte vlag gehesen. Hierna keerde de kruiser op 21 september op de basis in Mombasa terug. Hier brak een langere stilligperiode aan voor ketelreiniging en groot onderhoud dat grotendeels door eigen personeel werd uitgevoerd, waarbij tevens in ploegen (behalve het machinekamerpersoneel) van verlof kon worden genoten in een op 18 uur sporen gelegen kamp nabij Nairobi, dat erg aan Bandoeng deed denken, ook wat het klimaat aanging.
Intussen had de Britse Admiraliteit van de Amerikanen een dringend verzoek gekregen voor vlootversterking in de South-West Pacific Area. Met tegenzin om de Eastern Fleet nog verder te verzwakken en in overleg met de BDZ in Londen werd besloten de "Heemskerck", "Van Galen" en "Tjerk Hiddes" naar Australië te zenden.
Begin oktober was het schip gereed en kwam admiraal Sir James Somerville persoonlijk afscheid nemen, waarna de schepen in verband op 11 oktober naar Fremantle vertrokken. In zee werd van de Commander in Chief Eastern Fleet het volgende telegram ontvangen:
"On behalf of Eastern Fleet I wish to express our regrets that, for the time being at any rate, HMK, HDS, VGL are leaving the Eastern Fleet. We envy the opportunity you will soon enjoy of taking direct action against the common enemy and wish you all success. We are very proud of our association with the R.Neth.N. and will follow your activities with the greatest interest. Good luck and au revoir".
In de Seychellen en Diego Garcia werd de olievoorraad aangevuld en op 16 oktober voegde de tanker "Appleleaf" zich bij het verband om op 18 en 19 oktober de beide torpedobootjagers in volle zee van brandstof te voorzien, waarna de tanker naar Colombo werd gezonden met aan boord 8 marinemensen die wegens desertie in Kaapstad voor de Krijgsraad moesten verschijnen.
Na een oversteek van 2.800 mijl liep het verband op zondagmorgen 25 oktober de haven van Fremantle binnen waar hen een warm onthaal wachtte. Voorlopig zou de kruiser deze haven als basis krijgen met als opdracht escorte te verlenen aan konvooien naar en vanuit Australische havens. Het waren als regel betrekkelijk korte patrouilles van enkele dagen in de Indische Oceaan en rond Kaap Leeuwin op de zuid-west punt van Australië. Het was een rustige doch saaie periode waarin gelukkig veel gelegenheid bestond tot passagieren.
Noot van de webmaster : Ik heb een mail ontvangen dat bovenstaande foto waarschijnlijk de Tromp moet zijn gezien zijn bewapening..... Op de Jacob van Heemskerck stond na de ombouw geen 15 cm torens meer
Op de eerste platvoet van 24 november werd ontmeert om
enkele schepen een eind in zee te
. Volgens de beschikbare gegevens kon op deze plaats geen geallieerd schip aanwezig zijn en de koers van dit schip, dat uit de richting van Nederlands-Indië bleek te komen in de richting Kaap de Goede Hoop, was op zijn minst verdacht. Meteen werd aangezet tot hoge vaart, zelfs tot 30 mijl, om poolshoogte te nemen. Het vreemde schip had vermoedelijk geconstateerd dat het ontdekt was en draaide in noord-westelijke richting af en vermeerderde vaart. Doch de snelheid van de Nederlandse kruiser bleek aanzienlijk hoger te zijn en op een afstand van 10.000 meter gekomen werd het sein gehesen escorteren die de Perzische Golf als bestemming hadden. Plotseling, op 28 november om 13.50 uur, meldde de uitkijk in de mast scheepsmasten in noord-westelijke richting zich te identificeren en daarna te stoppen. Het schip antwoordde met het naamsein van een Chinees schip waarmee het silhouet absoluut niet overeen kwam. Ook zond het radionoodseinen uit, maar spelde de Chinese naam foutief.
Omdat geen gehoor werd gegeven om te stoppen werd een salvo voor de boeg gegeven. Dat hielp. Het schip minderde vaart en toen het gestopt lag zag men dat een paar sloepen te water werden gelaten. Het schip werd nu herkend als zijnde de Duitse blokkadebreker het motorschip "Ramses" van bijna 8.000 ton. Nauwelijks waren de sloepen vrij van het schip, toen men vanaf de "Heemskerck" drie zware explosies waarnam, met als conclusie dat het schip tot zinken werd gebracht. Onmiddellijk werd het vuur geopend om te voorkomen dat verdere pogingen tot zinken brengen werden ondernomen, zodat het schip buit gemaakt kon worden. Maar het bleek reeds te laat, dus werd het vuren gestaakt. Binnen vijf minuten zonk de "Ramses" over de achtersteven naar de bodem van de zee, een waardevolle lading rubber, tin en thee, die in Batavia waren ingenomen met bestemming Duitsland, met zich meevoerend. Door de assisterende Australische kruiser HMAS "Adelaide" werden 89 opvarenden gered, waaronder 10 Noren die al 8 maanden als krijgsgevangenen aan boord van de "Ramses" waren en nu, gelukkig door hun onverwachte bevrijding, veel interessante inlichtingen konden geven. Op de voormiddag van 2 december keerde men in Fremantle terug waar de bemanning van de "Ramses" in vrachtauto's naar een krijgsgevangenkamp werden vervoerd. Op enkele korte escortereizen na werd voor de rest van het jaar in de haven van Fremantle verbleven waar men gezelschap kreeg van het zusterschip "Tromp".
Het jaar 1943 begon rustig met controlevaren op de gevechtsgereedheid van bemanning en schip en met de "Tromp" werd geoefend. Op 22 januari werd ter gelegenheid van de geboorte van Prinse Margriet door 320 bemanningsleden van de vier Nederlandse schepen in Perth een militaire mars gehouden. Half januari werd in Fremantle een aanvang gemaakt met een aantal reparaties, waarna op 9 februari werd proefgevaren. Helaas bleken twee manoevreerafsluiters van bakboordsturbine dermate te lekken dat er ernstige kans op averij bestond. Het vervangen hiervan duurde vijf dagen, waardoor het escorteren van een groot konvooi werd misgelopen Op 15 februari was het schip weer vaargereed en werd alsnog toestemming verkregen het konvooi tegemoet te stomen. Ondanks buiig weer met slecht zicht werd met 23-mijls vaart alsnog vertrokken. Op de eerste wacht van 16 februari werd rendez-vous gemaakt. Pas nu bleek het konvooi te bestaan uit de "Queen Mary", "Aquitania", "Nieuw Amsterdam", "Isle de France" en de "Queen of Bermuda" met aan boord de gehele 9e Australische divisie thuisvaarders uit het Midden Oosten. Ook de terugreis naar Fremantle was behoorlijk ruw en met de zee en wind recht op de boeg moest 19 mijl worden gelopen waarbij hele brokken water overkwamen. Op 18 februari bereikte men Fremantle en drie dagen later koerste men verder naar Melbourne dat op 25 februari werd bereikt. Meteen werd de olievoorraad aangevuld en werd de bemanning door de BSO (Bevelhebber Strijdkrachten in het Oosten) toegesproken, waarop werd ontmeert om koers te zetten naar Sydney dat twee dagen later werd bereikt. Op 1 maart ging de kruiser bij de Cockatoo Naval Yard tot 25 maart in dok voor de nodige herstellingen en nieuwe voorzieningen. Zo werd er een asdicinstallatie-, verbeterde radarset van het type 272 ingebouwd, de Hispano mitrailleurs van 20mm vervangen door acht Oerlikons van 20mm, de dieptebominstallatie uitgebreid tot twee rekken voor zes bommen elk, een VC/VF-installatie (Visual Carried, Visual Fisced) op de brug aangebracht voor het doen van verkenningsseinen. Ook werd de achtermast verwijderd omdat deze niet meer nodig was, aangezien de radar inmiddels zo ver was ontwikkeld dat de ontvanger het uitgezonden signaal op de zelfde antenne in de voormast kon ontvangen. Op 5 april werd het schip van de werf verhaald naar een meerboei nabij de grote brug waar de laatste hand aan de herstellingen werden gelegd. De bemanning volgde in die periode enkele cursussen en kon in twee ploegen van een 10-daags verlof genieten. Op 8 en 9 april werden buitengaats diverse beproevingen met de asdic en dieptebommen gedaan, waarna de volgende dag op de platvoet met een konvooi naar Melbourne werd vertrokken. Het was prachtig en kalm weer met vele meldingen van een vijandelijke onderzeeboot die een tegenliggend konvooi op 40 mijl vóór het eigen konvooi had aangevallen. Vol spanning werd met de nieuwe asdic de zee afgezocht, maar er gebeurde niets, zodat op 13 april aan de Princess Pier in Melbourne kon worden afgemeerd.
Op 15 april werd in het dok doorgebracht voor het houden van de stabiliteitsproef, waarna de volgende dag naar Fremantle werd vertrokken. Gedurende twee dagen kreeg men met een westerstorm te kampen waarbij de vaart tot 8 mijl werd gereduceerd en een drietal scheurtjes aan stuurboordshuid onder de waterlijn ontstonden. Bij aankomst in Fremantle op 23 april werd dit vakkundig verholpen.
In de morgen van 30 april was het kleden in zondags tenue en tijdens een "alle hens voor de boeg" droeg KTZ. Jhr. E.J. van Holthe, nadat hij 3½ jaar het commando over Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" had gevoerd, het commando met gebruikelijk ceremonieel over aan de per vliegtuig uit Engeland gearriveerde KTZ. W. Harmsen. Onder commando van kolonel Van Holthe had het schip inmiddels 90.000 zeemijlen, dit is ongeveer 178.000 kilometer, bijna 4½ maal de omtrek van de aarde, afgelegd, waarbij enige honderden koopvaardijschepen werden geëscorteerd en slechts een enkele verloren was gegaan. Op de platvoet van 1 mei werd tezamen met de "Tjerk Hiddes" voor een escortereis naar de Exmouth Golf vertrokken, waarvan op de achtermiddag van 4 mei, alleen, de terugtocht werd ondernomen. De volgende morgen vroeg bleek een matroos 2e klas, die in de ziekenboeg was opgenomen, overboord te zijn gevallen of gesprongen, hetgeen grote consternatie veroorzaakte. Hoewel meteen op tegen-koers werd gegaan werd niets meer van hem vernomen en moest worden aangenomen dat hij was verdronken.
Gedurende deze maand werden nabij Fremantle een aantal oefeningen gehouden die op 18 en 19 mei door vice-admiraal C.E.L. Helfrich werden bijgewoond.
Op 3 juli werd met de "Van Galen" naar buiten gestoomd om onze nationale trots de "Nieuw Amsterdam" naar Hobart op het eiland Tasmanië bescherming te verlenen. Deze reis verliep onder fraaie weersomstandigheden, doch enkele uren voor aankomst in Hobart werd asdiccontact verkregen en tijdens drie runs een zevental dieptebommen afgeworpen, echter zonder resultaat en het contact verloren ging en men op 8 juli aan de Ocean Pier kon afmeren. Meteen na olieladen werd nog dezelfde middag met het troepentransportschip ontmeert naar de eindbestemming Wellington dat op 12 juli werd bereikt. De ontvangst was overweldigend en er volgden verschillende officiële bezoeken, diners, lunches en party's, terwijl er iedere dag een bustocht was en door de Hollandse Vereniging een feestavond met dansen werd aangeboden. Op 23 juli werd met de "Nieuw Amsterdam" de terugreis aanvaard waarvan men op 27 juli behouden in Fremantle afmeerde.
Op 1 december ging de kruiser over van operatief bevel Commander Task Force 71 naar Commander in Chief Eastern Fleet. Tevens was het schip dringend aan groot onderhoud en reparaties toe, hetgeen in Engeland zou geschieden. Doch voor het zover was zou de kruiser tijdelijk de strijdkrachten in de Middellandse Zee gaan versterken omdat daar grote behoefte was aan sterkte anti-luchtbatterijen.
Op 11 december kwam vice-admiraal Helfrich aan boord om tijdens een "alle hens voor de boeg" een afscheidstoespraak te houden. Nadat van vele vrienden en bekenden afscheid was genomen, werd op 14 december om 08.45 uur ontmeert en in konvooiverband koers gezet richting Colombo, waar op 22 december op de boei werd afgemeerd en admiraal Sir James Somerville eveneens een afscheidstoespraak tot de bemanning hield. Op 27 december werd de reis naar Aden vervolgd dat op de eerste dag van het nieuwe jaar werd bereikt. Meteen werd overgegaan tot olie en water laden en nog dezelfde middag vertrokken om via het Suezkanaal op 9 januari 1944 in Algiers af te meren.
Amper vijf dagen later werd de eerste oorlogsopdracht in dit gebied ontvangen in het escorte verlenen van konvooi GUS 27 met bestemming Gibraltar, waarbij men tevens kennis maakte met landgenoten aan boord van Hr.Ms. "Johan Maurits van Nassau" en "Friso". Ongeveer vijf maanden zou de Nederlandse "luchtveger" haar diensten in het Middellandse Zee gebied bewijzen, doch van 9 tot 31 maart werd in Gibraltar verbleven voor ketelreiniging en enkele hoognodige herstellingen, waarbij van 20 tot 25 maart in het dok werd verbleven vanwege een buitenboordslekkage en het vastzitten van de invloeischuif in de voormachinekamer. Gibraltar zou voorlopig de thuisbasis blijven van waaruit op 6 april het escortewerk werd hervat.
Tot nu toe waren de verliezen tijdens het escorteren zeer gering geweest. Dit veranderde echter toen tijdens het escorteren van konvooi UGS 38 in de avond van 20 april ter hoogte van Cape Bengut op 40 mijl ten oosten van Algiers dit door ongeveer 25 vijandelijke torpedo- en bomvliegtuigen werd aangevallen. Vier koopvaardijschepen werden getroffen waarvan twee, de Britse "Royal Star" van 7.900 ton en de Amerikaan "Paul Hamilton" van 7.177 ton tot zinken werden gebracht. De twee andere schepen werden beschadigd, doch slaagden er in Algiers te bereiken.
Eén van de koopvaarders vervoerde een zeer explosieve lading en de klap was zo hevig, dat aan boord van de "Heemskerck" de asdic en radarsets buiten werking werden gesteld. Het was een geluk dat de asdic snel kon worden gerepareerd, want hierdoor kon even later een zekere torpedotreffer worden ontlopen. Bij de aanval met torpedo's, waarvan men de bellenbanen vóór en achter zag langs lopen, werd de Amerikaanse torpedobootjager "Lansdale" getroffen en tot zinken gebracht, terwijl twee vijandelijke vliegtuigen door eigen jachtvliegtuigen werden neergehaald.
Tussen het vele zware en vermoeiende escortewerk door werd als regel enkele dagen rust in Gibraltar genoten, waarbij dan complimentjes binnenstroomden en het schip de naam als "luchtveger" alle eer werd bewezen.
Op 27 mei 1944 ten 11.00 uur werd tijdens een "alle hens voor de boeg" met gebruikelijk ceremonieel het commando door KTZ. W. Harmsen overgedragen aan KTZ. W. v.d. Donker.
Intussen was bericht ontvangen dat op een werd in Liverpool ruimte was vrijgekomen voor reparatie en onderhoud van het schip. Zodoende werd op 8 juni afscheid genomen van talloze autoriteiten en bekenden en de volgende dag werd de onderbroken reis naar Groot Brittannië voortgezet en via de North Channel de Ierse Zee ingestoomd om op de dagwacht van 14 juni aan de West Wall in de Gladstone Dock bij de werf van Cammell Laird in Liverpool af te meren. Bij aankomst werd het volgende telegram ontvangen:
"Congratulations on return to U.K. in completion of nearly 2½ years valuable service in the S.W. Pacific and with the Eastern and Mediteranean Fleets".
Na enkele besprekingen met de verantwoordelijke autoriteiten omtrent de komende reparaties, werd een aanvang gemaakt met het afgeven van detailgoederen en werd de bemanning in de gelegenheid gesteld in ploegen van een welverdiend verlof te genieten. Vanaf 4 juli werd het grootste gedeelte van de bemanning in het West Kirby Camp ondergebracht en vanaf die dag kwam het werfpersoneel aan boord en onderging het schip een grondige reparatie die ongeveer een jaar duurde. De enige vermeldenswaardige onderbreking was op 7 oktober het bezoek van Prinses Juliana, aan wie alle officieren werden voorgesteld en zij enkele woorden tot de verzamelde bemanning richtte.
Hiermede was aan de eigenlijke oorlogstaak van Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" een einde gekomen, hoewel nog een lange en moeilijke weg te wachten stond. Het schip had intussen ruim 250.000 zeemijl afgelegd en was bij haar opvarenden zeer geliefd vanwege de bijnaam "Oude Jacob". Op 15 september 1944 droeg KTZ. W. van den Donker tijdens een "alle hens voor de boeg" met gebruikelijk ceremonieel zijn commando over aan KTZ. Jhr. G.A. Berg.
Op 5 mei 1945 werden in verband met de bevrijding van Nederland de vlaggen van top gehesen, terwijl op 8 en 9 mei zondagse dienst werd gehouden in verband met het einde der vijandelijkheden in Europa.
Op 15 juni keerde de gehele bemanning weer aan boord terug, terwijl op 14 juli de eindinspectie van de herstellingen en ombouw plaats vond. Gedurende twee dagen werden in de Mersye Entrances proefvaarten gehouden en op 20 juli was de kruiser weer voor dienst gereed. Nog diezelfde dag werd Liverpool verlaten om de volgende dag met dymano-averij in Plymouth binnen te lopen. Dit euvel was binnen twee dagen verholpen en op 26 juli 1945 was Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" het eerste oorlogsschip dat na de bevrijding van ons land de haven van Amsterdam aan deed. Hier werden aanvullende voorzieningen getroffen en kregen de opvarenden voor het eerst weer gelegenheid hun verlof bij familieleden in huiselijke kring door te brengen.
Gedurende het verblijf in Amsterdam werd het schip van 11 tot 18 augustus opgenomen in het Oosterdok bij de machinefabriek N.V. Werkspoor, waarna het van 18 tot 23 augustus in het droogdok van de Nederlandse Dok Maatschappij lag.
Op 3 september werd uit Amsterdam vertrokken en koers gezet naar Chatham, waar van 4 tot 15 september werd verbleven voor reparatie aan de gyrokompassen en het echolood. Hierop werd tezamen met de "Van Galen" met spoed naar Nederlands Indië vertrokken om aanwezig te zijn bij de eerste grote landing op Java die op 2 oktober werd verwacht. Deze reis ging via Gibraltar, Port Said, Aden en Colombo en op 29 september meerde men in de haven van Tandjong Priok
Op 15 oktober 1945 werd tijdens een "alle hens voor de boeg" met gebruikelijk ceremonieel het commando door KTZ. G.A. Bergh overgedragen aan KLTZ.F.J. van de Poll.
Op 31 oktober vertrok de kruiser naar Bali waar het schip om 16.30 uur op de rede van Boeleleng ten anker kwam. Op dat tijdstip woei duidelijk zichtbaar de Nederlandse vlag voor het KPM-kantoor met daarnaast een rood-witte vlag die meteen bij het in zicht komen van het schip door de Japanse wacht werd neergehaald. Een half uur later was de commandant aan wal voor besprekingen met de Japanse commandant omtrent de bezetting van Bali, die uit 2.000 man en 900 marinemensen bleek te bestaan. Het ondervragen via een Japanse tolk was lastig en vertragend en de antwoorden van de Japanse commandant waren zeer diplomatiek, waarbij hij terdege overwoog wat hij zei.
In de avond van 5 november werd het anker gelicht en twee dagen later was men weer in Tandjong Priok terug waar de rest van de maand werd verbleven.
Na ontvangen orders vertrok het schip op 3 december naar Ambon met aan boord 250 Ambonese evacué's (52 mannen, 97 vrouwen en 101 kinderen met vrij veel barang, alsmede 5 ton rijst). Deze reis werd tevens benut om een aantal havens in de Grote Oost te bezoeken met naast Ambon de havens van Morotai, Menado, Sangi, Tarakan en Makassar.
Na het vertrek uit Priok werd een gescheurde dieptebom overboord gegooid in de hoop een maaltje vis te verschalken, maar het resultaat was zeer matig. De bemanning deed echter zijn uiterste best het de gasten zo goed mogelijk naar de zin te maken en op 5 december werd het Sinterklaasfeest gevierd voor de Ambonese kinderen dat zeer geslaagd was. Met de Kerstdagen was men weer in Tandjong Priok terug.
Op 5 januari 1946 vertrok de kruiser vanuit Makassar naar Fremantle met aan boord 52 ex-krijgsgevangenen. Daar aangekomen werd met eigen middelen een onderhoudsbeurt aan het schip gegeven, waarbij tevens de inventarisgoederen werden aangevuld. Op 29 januari werd in de Town Hall te Perth ter afscheid en als tegenprestatie voor de ontvangen gastvrijheid een dansavond met cabaret gegeven, hetgeen een groot succes was.
. Volgens de beschikbare gegevens kon op deze plaats geen geallieerd schip aanwezig zijn en de koers van dit schip, dat uit de richting van Nederlands-Indië bleek te komen in de richting Kaap de Goede Hoop, was op zijn minst verdacht. Meteen werd aangezet tot hoge vaart, zelfs tot 30 mijl, om poolshoogte te nemen. Het vreemde schip had vermoedelijk geconstateerd dat het ontdekt was en draaide in noord-westelijke richting af en vermeerderde vaart. Doch de snelheid van de Nederlandse kruiser bleek aanzienlijk hoger te zijn en op een afstand van 10.000 meter gekomen werd het sein gehesen escorteren die de Perzische Golf als bestemming hadden. Plotseling, op 28 november om 13.50 uur, meldde de uitkijk in de mast scheepsmasten in noord-westelijke richting zich te identificeren en daarna te stoppen. Het schip antwoordde met het naamsein van een Chinees schip waarmee het silhouet absoluut niet overeen kwam. Ook zond het radionoodseinen uit, maar spelde de Chinese naam foutief.
Omdat geen gehoor werd gegeven om te stoppen werd een salvo voor de boeg gegeven. Dat hielp. Het schip minderde vaart en toen het gestopt lag zag men dat een paar sloepen te water werden gelaten. Het schip werd nu herkend als zijnde de Duitse blokkadebreker het motorschip "Ramses" van bijna 8.000 ton. Nauwelijks waren de sloepen vrij van het schip, toen men vanaf de "Heemskerck" drie zware explosies waarnam, met als conclusie dat het schip tot zinken werd gebracht. Onmiddellijk werd het vuur geopend om te voorkomen dat verdere pogingen tot zinken brengen werden ondernomen, zodat het schip buit gemaakt kon worden. Maar het bleek reeds te laat, dus werd het vuren gestaakt. Binnen vijf minuten zonk de "Ramses" over de achtersteven naar de bodem van de zee, een waardevolle lading rubber, tin en thee, die in Batavia waren ingenomen met bestemming Duitsland, met zich meevoerend. Door de assisterende Australische kruiser HMAS "Adelaide" werden 89 opvarenden gered, waaronder 10 Noren die al 8 maanden als krijgsgevangenen aan boord van de "Ramses" waren en nu, gelukkig door hun onverwachte bevrijding, veel interessante inlichtingen konden geven. Op de voormiddag van 2 december keerde men in Fremantle terug waar de bemanning van de "Ramses" in vrachtauto's naar een krijgsgevangenkamp werden vervoerd. Op enkele korte escortereizen na werd voor de rest van het jaar in de haven van Fremantle verbleven waar men gezelschap kreeg van het zusterschip "Tromp".
Het jaar 1943 begon rustig met controlevaren op de gevechtsgereedheid van bemanning en schip en met de "Tromp" werd geoefend. Op 22 januari werd ter gelegenheid van de geboorte van Prinse Margriet door 320 bemanningsleden van de vier Nederlandse schepen in Perth een militaire mars gehouden. Half januari werd in Fremantle een aanvang gemaakt met een aantal reparaties, waarna op 9 februari werd proefgevaren. Helaas bleken twee manoevreerafsluiters van bakboordsturbine dermate te lekken dat er ernstige kans op averij bestond. Het vervangen hiervan duurde vijf dagen, waardoor het escorteren van een groot konvooi werd misgelopen Op 15 februari was het schip weer vaargereed en werd alsnog toestemming verkregen het konvooi tegemoet te stomen. Ondanks buiig weer met slecht zicht werd met 23-mijls vaart alsnog vertrokken. Op de eerste wacht van 16 februari werd rendez-vous gemaakt. Pas nu bleek het konvooi te bestaan uit de "Queen Mary", "Aquitania", "Nieuw Amsterdam", "Isle de France" en de "Queen of Bermuda" met aan boord de gehele 9e Australische divisie thuisvaarders uit het Midden Oosten. Ook de terugreis naar Fremantle was behoorlijk ruw en met de zee en wind recht op de boeg moest 19 mijl worden gelopen waarbij hele brokken water overkwamen. Op 18 februari bereikte men Fremantle en drie dagen later koerste men verder naar Melbourne dat op 25 februari werd bereikt. Meteen werd de olievoorraad aangevuld en werd de bemanning door de BSO (Bevelhebber Strijdkrachten in het Oosten) toegesproken, waarop werd ontmeert om koers te zetten naar Sydney dat twee dagen later werd bereikt. Op 1 maart ging de kruiser bij de Cockatoo Naval Yard tot 25 maart in dok voor de nodige herstellingen en nieuwe voorzieningen. Zo werd er een asdicinstallatie-, verbeterde radarset van het type 272 ingebouwd, de Hispano mitrailleurs van 20mm vervangen door acht Oerlikons van 20mm, de dieptebominstallatie uitgebreid tot twee rekken voor zes bommen elk, een VC/VF-installatie (Visual Carried, Visual Fisced) op de brug aangebracht voor het doen van verkenningsseinen. Ook werd de achtermast verwijderd omdat deze niet meer nodig was, aangezien de radar inmiddels zo ver was ontwikkeld dat de ontvanger het uitgezonden signaal op de zelfde antenne in de voormast kon ontvangen. Op 5 april werd het schip van de werf verhaald naar een meerboei nabij de grote brug waar de laatste hand aan de herstellingen werden gelegd. De bemanning volgde in die periode enkele cursussen en kon in twee ploegen van een 10-daags verlof genieten. Op 8 en 9 april werden buitengaats diverse beproevingen met de asdic en dieptebommen gedaan, waarna de volgende dag op de platvoet met een konvooi naar Melbourne werd vertrokken. Het was prachtig en kalm weer met vele meldingen van een vijandelijke onderzeeboot die een tegenliggend konvooi op 40 mijl vóór het eigen konvooi had aangevallen. Vol spanning werd met de nieuwe asdic de zee afgezocht, maar er gebeurde niets, zodat op 13 april aan de Princess Pier in Melbourne kon worden afgemeerd.
Op 15 april werd in het dok doorgebracht voor het houden van de stabiliteitsproef, waarna de volgende dag naar Fremantle werd vertrokken. Gedurende twee dagen kreeg men met een westerstorm te kampen waarbij de vaart tot 8 mijl werd gereduceerd en een drietal scheurtjes aan stuurboordshuid onder de waterlijn ontstonden. Bij aankomst in Fremantle op 23 april werd dit vakkundig verholpen.
In de morgen van 30 april was het kleden in zondags tenue en tijdens een "alle hens voor de boeg" droeg KTZ. Jhr. E.J. van Holthe, nadat hij 3½ jaar het commando over Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" had gevoerd, het commando met gebruikelijk ceremonieel over aan de per vliegtuig uit Engeland gearriveerde KTZ. W. Harmsen. Onder commando van kolonel Van Holthe had het schip inmiddels 90.000 zeemijlen, dit is ongeveer 178.000 kilometer, bijna 4½ maal de omtrek van de aarde, afgelegd, waarbij enige honderden koopvaardijschepen werden geëscorteerd en slechts een enkele verloren was gegaan. Op de platvoet van 1 mei werd tezamen met de "Tjerk Hiddes" voor een escortereis naar de Exmouth Golf vertrokken, waarvan op de achtermiddag van 4 mei, alleen, de terugtocht werd ondernomen. De volgende morgen vroeg bleek een matroos 2e klas, die in de ziekenboeg was opgenomen, overboord te zijn gevallen of gesprongen, hetgeen grote consternatie veroorzaakte. Hoewel meteen op tegen-koers werd gegaan werd niets meer van hem vernomen en moest worden aangenomen dat hij was verdronken.
Gedurende deze maand werden nabij Fremantle een aantal oefeningen gehouden die op 18 en 19 mei door vice-admiraal C.E.L. Helfrich werden bijgewoond.
Op 3 juli werd met de "Van Galen" naar buiten gestoomd om onze nationale trots de "Nieuw Amsterdam" naar Hobart op het eiland Tasmanië bescherming te verlenen. Deze reis verliep onder fraaie weersomstandigheden, doch enkele uren voor aankomst in Hobart werd asdiccontact verkregen en tijdens drie runs een zevental dieptebommen afgeworpen, echter zonder resultaat en het contact verloren ging en men op 8 juli aan de Ocean Pier kon afmeren. Meteen na olieladen werd nog dezelfde middag met het troepentransportschip ontmeert naar de eindbestemming Wellington dat op 12 juli werd bereikt. De ontvangst was overweldigend en er volgden verschillende officiële bezoeken, diners, lunches en party's, terwijl er iedere dag een bustocht was en door de Hollandse Vereniging een feestavond met dansen werd aangeboden. Op 23 juli werd met de "Nieuw Amsterdam" de terugreis aanvaard waarvan men op 27 juli behouden in Fremantle afmeerde.
Op 1 december ging de kruiser over van operatief bevel Commander Task Force 71 naar Commander in Chief Eastern Fleet. Tevens was het schip dringend aan groot onderhoud en reparaties toe, hetgeen in Engeland zou geschieden. Doch voor het zover was zou de kruiser tijdelijk de strijdkrachten in de Middellandse Zee gaan versterken omdat daar grote behoefte was aan sterkte anti-luchtbatterijen.
Op 11 december kwam vice-admiraal Helfrich aan boord om tijdens een "alle hens voor de boeg" een afscheidstoespraak te houden. Nadat van vele vrienden en bekenden afscheid was genomen, werd op 14 december om 08.45 uur ontmeert en in konvooiverband koers gezet richting Colombo, waar op 22 december op de boei werd afgemeerd en admiraal Sir James Somerville eveneens een afscheidstoespraak tot de bemanning hield. Op 27 december werd de reis naar Aden vervolgd dat op de eerste dag van het nieuwe jaar werd bereikt. Meteen werd overgegaan tot olie en water laden en nog dezelfde middag vertrokken om via het Suezkanaal op 9 januari 1944 in Algiers af te meren.
Amper vijf dagen later werd de eerste oorlogsopdracht in dit gebied ontvangen in het escorte verlenen van konvooi GUS 27 met bestemming Gibraltar, waarbij men tevens kennis maakte met landgenoten aan boord van Hr.Ms. "Johan Maurits van Nassau" en "Friso". Ongeveer vijf maanden zou de Nederlandse "luchtveger" haar diensten in het Middellandse Zee gebied bewijzen, doch van 9 tot 31 maart werd in Gibraltar verbleven voor ketelreiniging en enkele hoognodige herstellingen, waarbij van 20 tot 25 maart in het dok werd verbleven vanwege een buitenboordslekkage en het vastzitten van de invloeischuif in de voormachinekamer. Gibraltar zou voorlopig de thuisbasis blijven van waaruit op 6 april het escortewerk werd hervat.
Tot nu toe waren de verliezen tijdens het escorteren zeer gering geweest. Dit veranderde echter toen tijdens het escorteren van konvooi UGS 38 in de avond van 20 april ter hoogte van Cape Bengut op 40 mijl ten oosten van Algiers dit door ongeveer 25 vijandelijke torpedo- en bomvliegtuigen werd aangevallen. Vier koopvaardijschepen werden getroffen waarvan twee, de Britse "Royal Star" van 7.900 ton en de Amerikaan "Paul Hamilton" van 7.177 ton tot zinken werden gebracht. De twee andere schepen werden beschadigd, doch slaagden er in Algiers te bereiken.
Eén van de koopvaarders vervoerde een zeer explosieve lading en de klap was zo hevig, dat aan boord van de "Heemskerck" de asdic en radarsets buiten werking werden gesteld. Het was een geluk dat de asdic snel kon worden gerepareerd, want hierdoor kon even later een zekere torpedotreffer worden ontlopen. Bij de aanval met torpedo's, waarvan men de bellenbanen vóór en achter zag langs lopen, werd de Amerikaanse torpedobootjager "Lansdale" getroffen en tot zinken gebracht, terwijl twee vijandelijke vliegtuigen door eigen jachtvliegtuigen werden neergehaald.
Tussen het vele zware en vermoeiende escortewerk door werd als regel enkele dagen rust in Gibraltar genoten, waarbij dan complimentjes binnenstroomden en het schip de naam als "luchtveger" alle eer werd bewezen.
Op 27 mei 1944 ten 11.00 uur werd tijdens een "alle hens voor de boeg" met gebruikelijk ceremonieel het commando door KTZ. W. Harmsen overgedragen aan KTZ. W. v.d. Donker.
Intussen was bericht ontvangen dat op een werd in Liverpool ruimte was vrijgekomen voor reparatie en onderhoud van het schip. Zodoende werd op 8 juni afscheid genomen van talloze autoriteiten en bekenden en de volgende dag werd de onderbroken reis naar Groot Brittannië voortgezet en via de North Channel de Ierse Zee ingestoomd om op de dagwacht van 14 juni aan de West Wall in de Gladstone Dock bij de werf van Cammell Laird in Liverpool af te meren. Bij aankomst werd het volgende telegram ontvangen:
"Congratulations on return to U.K. in completion of nearly 2½ years valuable service in the S.W. Pacific and with the Eastern and Mediteranean Fleets".
Na enkele besprekingen met de verantwoordelijke autoriteiten omtrent de komende reparaties, werd een aanvang gemaakt met het afgeven van detailgoederen en werd de bemanning in de gelegenheid gesteld in ploegen van een welverdiend verlof te genieten. Vanaf 4 juli werd het grootste gedeelte van de bemanning in het West Kirby Camp ondergebracht en vanaf die dag kwam het werfpersoneel aan boord en onderging het schip een grondige reparatie die ongeveer een jaar duurde. De enige vermeldenswaardige onderbreking was op 7 oktober het bezoek van Prinses Juliana, aan wie alle officieren werden voorgesteld en zij enkele woorden tot de verzamelde bemanning richtte.
Hiermede was aan de eigenlijke oorlogstaak van Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" een einde gekomen, hoewel nog een lange en moeilijke weg te wachten stond. Het schip had intussen ruim 250.000 zeemijl afgelegd en was bij haar opvarenden zeer geliefd vanwege de bijnaam "Oude Jacob". Op 15 september 1944 droeg KTZ. W. van den Donker tijdens een "alle hens voor de boeg" met gebruikelijk ceremonieel zijn commando over aan KTZ. Jhr. G.A. Berg.
Op 5 mei 1945 werden in verband met de bevrijding van Nederland de vlaggen van top gehesen, terwijl op 8 en 9 mei zondagse dienst werd gehouden in verband met het einde der vijandelijkheden in Europa.
Op 15 juni keerde de gehele bemanning weer aan boord terug, terwijl op 14 juli de eindinspectie van de herstellingen en ombouw plaats vond. Gedurende twee dagen werden in de Mersye Entrances proefvaarten gehouden en op 20 juli was de kruiser weer voor dienst gereed. Nog diezelfde dag werd Liverpool verlaten om de volgende dag met dymano-averij in Plymouth binnen te lopen. Dit euvel was binnen twee dagen verholpen en op 26 juli 1945 was Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" het eerste oorlogsschip dat na de bevrijding van ons land de haven van Amsterdam aan deed. Hier werden aanvullende voorzieningen getroffen en kregen de opvarenden voor het eerst weer gelegenheid hun verlof bij familieleden in huiselijke kring door te brengen.
Gedurende het verblijf in Amsterdam werd het schip van 11 tot 18 augustus opgenomen in het Oosterdok bij de machinefabriek N.V. Werkspoor, waarna het van 18 tot 23 augustus in het droogdok van de Nederlandse Dok Maatschappij lag.
Op 3 september werd uit Amsterdam vertrokken en koers gezet naar Chatham, waar van 4 tot 15 september werd verbleven voor reparatie aan de gyrokompassen en het echolood. Hierop werd tezamen met de "Van Galen" met spoed naar Nederlands Indië vertrokken om aanwezig te zijn bij de eerste grote landing op Java die op 2 oktober werd verwacht. Deze reis ging via Gibraltar, Port Said, Aden en Colombo en op 29 september meerde men in de haven van Tandjong Priok
Op 15 oktober 1945 werd tijdens een "alle hens voor de boeg" met gebruikelijk ceremonieel het commando door KTZ. G.A. Bergh overgedragen aan KLTZ.F.J. van de Poll.
Op 31 oktober vertrok de kruiser naar Bali waar het schip om 16.30 uur op de rede van Boeleleng ten anker kwam. Op dat tijdstip woei duidelijk zichtbaar de Nederlandse vlag voor het KPM-kantoor met daarnaast een rood-witte vlag die meteen bij het in zicht komen van het schip door de Japanse wacht werd neergehaald. Een half uur later was de commandant aan wal voor besprekingen met de Japanse commandant omtrent de bezetting van Bali, die uit 2.000 man en 900 marinemensen bleek te bestaan. Het ondervragen via een Japanse tolk was lastig en vertragend en de antwoorden van de Japanse commandant waren zeer diplomatiek, waarbij hij terdege overwoog wat hij zei.
In de avond van 5 november werd het anker gelicht en twee dagen later was men weer in Tandjong Priok terug waar de rest van de maand werd verbleven.
Na ontvangen orders vertrok het schip op 3 december naar Ambon met aan boord 250 Ambonese evacué's (52 mannen, 97 vrouwen en 101 kinderen met vrij veel barang, alsmede 5 ton rijst). Deze reis werd tevens benut om een aantal havens in de Grote Oost te bezoeken met naast Ambon de havens van Morotai, Menado, Sangi, Tarakan en Makassar.
Na het vertrek uit Priok werd een gescheurde dieptebom overboord gegooid in de hoop een maaltje vis te verschalken, maar het resultaat was zeer matig. De bemanning deed echter zijn uiterste best het de gasten zo goed mogelijk naar de zin te maken en op 5 december werd het Sinterklaasfeest gevierd voor de Ambonese kinderen dat zeer geslaagd was. Met de Kerstdagen was men weer in Tandjong Priok terug.
Op 5 januari 1946 vertrok de kruiser vanuit Makassar naar Fremantle met aan boord 52 ex-krijgsgevangenen. Daar aangekomen werd met eigen middelen een onderhoudsbeurt aan het schip gegeven, waarbij tevens de inventarisgoederen werden aangevuld. Op 29 januari werd in de Town Hall te Perth ter afscheid en als tegenprestatie voor de ontvangen gastvrijheid een dansavond met cabaret gegeven, hetgeen een groot succes was.
Op 1 februari vertrok men weer naar Tandjong Priok waar
men een week later arriveerde. Doch op 12 februari gingen opnieuw de trossen
los om koers te zetten naar Singapore waar van 15 tot 23 februari op de rede
werd verbleven, waarna het schip die dag in het Albert Droogdok werd opgenomen.
Tot 17 maart werd hier verbleven, waarop de terugreis naar Priok werd
ondernomen. Via Batavia werd op 21 maart in Soerabaja afgemeerd dat twee dagen
later werd verlaten om samen met de "Van Kinsbergen" enkele Britse
schepen naar Lombok te begeleiden voor de landing in de Laboean Tering Baai.
Geregeld werd tussen de eilanden gepatrouilleerd en soms werd voor controle op
contrabande en wapens een prauw aangehouden. Op 24 april werd in Straat Soenda
gevechtsschietoefeningen gehouden, waarbij het voormalige opnemingsvaartuig
Hr.Ms. "Tydeman" als schietschijf fungeerde en hierbij tot zinken
werd gebracht. Het was hierbij opvallend dat de Engelse 4-inch springgranaten
weinig schade aan de opbouw hadden aangericht. Op 21 mei werd de taak van patrouillevaren aan de
"Van Galen" overgedragen en op 25 mei werd aan de reis naar Fremantle
begonnen die ten doel had recreatie voor de bemanning, het aanvullen van de
voorraden, gepaard gaande met enkele reparaties. De hiervoor uitgetrokken tijd
was echter niet toereikend om alle achterstallige onderhoud uit te voeren dat
langzamerhand zeer omvangrijk was geworden. Het schip was immers sinds de
laatste dokperiode in Singapore ruim elf weken achtereen in de vaart geweest,
waarvan slechts 10 stilligdagen beschikbaar waren. Het was dus onverantwoord de
voorgenomen reis naar Nederland te ondernemen, zodat alsnog de meest urgente
herstellingen werden verricht.
Op 17 juni werd Australië vaarwel gezwaaid en onder bijzonder fraaie weersomstandigheden meerde men op 22 juni in Soerabaja. Hier werden de meegenomen voorraden afgegeven en olie geladen, waarop naar Tandjong Priok werd gestoomd. Van hieruit werden nog enkele korte patrouilles uitgevoerd, doch op 10 juli werd het schip afgelost door Hr.Ms. "Evertsen" en nadat in Soerabaja nog een aantal voorraden waren afgegeven, werd op 22 juli vanuit Tandjong Priok de thuisreis ondernomen met aan boord een aantal ex-krijgsgevangenen.Via Colombo, Aden, Port Said en Gibraltar werd op 29 augustus in Rotterdam afgemeerd, waarna het schip op de werf van Wilton Fijenoord in Schiedam gereed werd gemaakt voor een vlagvertoonreis naar Antwerpen. Dit had plaats van 21 tot 27 oktober, waarbij Koningin Wilhelmina een bezoek aan boord bracht. Na afloop werd teruggekeerd naar Rotterdam om vervolgens bij Wilton Fijenoord in Schiedam ligplaats te nemen voor verdere herstellingswerkzaamheden en het schip uit dienst werd gesteld en KLTZ. F.J. van de Poll zijn commando neerlegde. Op 1 april 1947 nam KLTZ. A.A. Fresco tijdelijk het commando op zich, hetgeen hij op 1 mei 1947 overdroeg aan KLTZ. M.M. Merens. Na een grondige verbouwing werd Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" op 24 juni 1947 door de nieuwe commandant, KLTZ. M.M. Merens, als artillerie-instructieschip weer in dienst gesteld.
Na wat opwerken en invaren werd in september een oefenreis naar Noorwegen gemaakt, waarna in oktober een oefening met Britse en Noorse schepen volgde. Op 1 oktober was het kleden in zondags tenue en droeg aan boord van de "Heemskerck" de bevelhebber der zeestrijdkrachten, luitenant-admiraal C.E.L. Helfrich zijn functie over aan vice-admiraal Jhr. E.J. van Holthe, die vanaf de indienststelling tot 30 april 1943 commandant van de kruiser was geweest en zich dus bijzonder thuisvoelde, ook al waren er intussen de nodige veranderingen aan het schip zichtbaar.
Op 1 maart 1949 droeg KLTZ. M.M. Merens het commando over aan KLTZ. J.P.H. Perks, die dit op 1 november 1948 overdroeg aan KLTZ. G.N.H. Baron van Till, die als waarnemend commandant optrad tot 8 augustus 1949 toen KLTZ. C.J.W. van Waning dit op zich nam. Vanaf 2 januari tot 4 mei 1950 was de kruiser vlaggeschip van het Smaldeel Nederlandse Antillen onder bevel van schout-bij-nacht J.J.L. van Willinge en maakte samen met Hr.Ms. "Karel Doorman" en "Johan Maurits van Nassau" een reis naar de West. Na terugkeer werd in de Golf van Biskaje deelgenomen aan de eerste grote oefening van de Westerse Unie Activity en maakte van 13 tot 25 november met het Koninklijk Paar een reis naar Engeland voor een officieel statiebezoek. Hiertoe was speciaal smaldeel 4 samengesteld, waarin naast de "Heemskerck" ook de "Tjerk Hiddes" en "Marnix" aanwezig waren. Op 15 december 1950 droeg KLTZ. C.J.W. van Waning het commando over aan de waarnemend commandant KLTZ. L.E. van Laer, tijdens de verbouwing tot wachtschip, die dit tot 9 maart 1951 op zich nam en op die datum overdroeg aan KLTZ. W.H. de Graaff.
Op 12 maart 1951 werd de kruiser in Vlissingen hoofdkwartierschip voor de Commandant Maritieme Middelen Vlissingen en aansluitend in september van dat jaar logementschip voor de matrozenopleiding in Vlissingen.
Op 30 januari 1952 droeg KLTZ. W.H. de Graaff met gebruikelijk ceremonieel het commando over aan KLTZ. J.G. Broekhuysen. Deze droeg dit op 14 mei 1954 weer over aan KLTZ. N.W. Sluiter.
Op 1 oktober 1954 werd Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" uit de operatieve sterkte afgevoerd en tot immobiel schip verklaard.
Op 5 september 1955 bracht Prinses Beatrix in Vlissingen een bezoek aan boord, hetgeen haar allereerste officiële bezoek aan de Koninklijke marine was.
In juli 1957 werd het schip ontwapend, waarna het van eind september 1957 tot juli 1958 in Schiedam als logementschip fungeerde voor de bemanning van de "Karel Doorman" tijdens de verbouwing van het vliegkampschip. Daarna diende de voormalige kruiser nog in Den Helder als logementschip voor de Dienst Conservatie.
Op 22 juni 1963 kwam het schip opnieuw in Vlissingen te liggen, waar het op 23 juni Hr.Ms. "Flores" als wachtschip afloste.
Hierna kwam het einde van de "Oude Jacob" met rasse schreden in zicht. Op 20 november 1969 werd het voor de laatste maal uit dienst gesteld en op 27 februari 1970 uit de sterkte afgevoerd. Door de dienst der Domeinen werd het schip op 23 juni 1970 voor ƒ 696.700,- verkocht aan de firma Van Castricum & Co. N.V. te Rotterdam, waarna het schip eind juli 1970 naar Alicante werd versleept voor de sloop.
Op 17 juni werd Australië vaarwel gezwaaid en onder bijzonder fraaie weersomstandigheden meerde men op 22 juni in Soerabaja. Hier werden de meegenomen voorraden afgegeven en olie geladen, waarop naar Tandjong Priok werd gestoomd. Van hieruit werden nog enkele korte patrouilles uitgevoerd, doch op 10 juli werd het schip afgelost door Hr.Ms. "Evertsen" en nadat in Soerabaja nog een aantal voorraden waren afgegeven, werd op 22 juli vanuit Tandjong Priok de thuisreis ondernomen met aan boord een aantal ex-krijgsgevangenen.Via Colombo, Aden, Port Said en Gibraltar werd op 29 augustus in Rotterdam afgemeerd, waarna het schip op de werf van Wilton Fijenoord in Schiedam gereed werd gemaakt voor een vlagvertoonreis naar Antwerpen. Dit had plaats van 21 tot 27 oktober, waarbij Koningin Wilhelmina een bezoek aan boord bracht. Na afloop werd teruggekeerd naar Rotterdam om vervolgens bij Wilton Fijenoord in Schiedam ligplaats te nemen voor verdere herstellingswerkzaamheden en het schip uit dienst werd gesteld en KLTZ. F.J. van de Poll zijn commando neerlegde. Op 1 april 1947 nam KLTZ. A.A. Fresco tijdelijk het commando op zich, hetgeen hij op 1 mei 1947 overdroeg aan KLTZ. M.M. Merens. Na een grondige verbouwing werd Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" op 24 juni 1947 door de nieuwe commandant, KLTZ. M.M. Merens, als artillerie-instructieschip weer in dienst gesteld.
Na wat opwerken en invaren werd in september een oefenreis naar Noorwegen gemaakt, waarna in oktober een oefening met Britse en Noorse schepen volgde. Op 1 oktober was het kleden in zondags tenue en droeg aan boord van de "Heemskerck" de bevelhebber der zeestrijdkrachten, luitenant-admiraal C.E.L. Helfrich zijn functie over aan vice-admiraal Jhr. E.J. van Holthe, die vanaf de indienststelling tot 30 april 1943 commandant van de kruiser was geweest en zich dus bijzonder thuisvoelde, ook al waren er intussen de nodige veranderingen aan het schip zichtbaar.
Op 1 maart 1949 droeg KLTZ. M.M. Merens het commando over aan KLTZ. J.P.H. Perks, die dit op 1 november 1948 overdroeg aan KLTZ. G.N.H. Baron van Till, die als waarnemend commandant optrad tot 8 augustus 1949 toen KLTZ. C.J.W. van Waning dit op zich nam. Vanaf 2 januari tot 4 mei 1950 was de kruiser vlaggeschip van het Smaldeel Nederlandse Antillen onder bevel van schout-bij-nacht J.J.L. van Willinge en maakte samen met Hr.Ms. "Karel Doorman" en "Johan Maurits van Nassau" een reis naar de West. Na terugkeer werd in de Golf van Biskaje deelgenomen aan de eerste grote oefening van de Westerse Unie Activity en maakte van 13 tot 25 november met het Koninklijk Paar een reis naar Engeland voor een officieel statiebezoek. Hiertoe was speciaal smaldeel 4 samengesteld, waarin naast de "Heemskerck" ook de "Tjerk Hiddes" en "Marnix" aanwezig waren. Op 15 december 1950 droeg KLTZ. C.J.W. van Waning het commando over aan de waarnemend commandant KLTZ. L.E. van Laer, tijdens de verbouwing tot wachtschip, die dit tot 9 maart 1951 op zich nam en op die datum overdroeg aan KLTZ. W.H. de Graaff.
Op 12 maart 1951 werd de kruiser in Vlissingen hoofdkwartierschip voor de Commandant Maritieme Middelen Vlissingen en aansluitend in september van dat jaar logementschip voor de matrozenopleiding in Vlissingen.
Op 30 januari 1952 droeg KLTZ. W.H. de Graaff met gebruikelijk ceremonieel het commando over aan KLTZ. J.G. Broekhuysen. Deze droeg dit op 14 mei 1954 weer over aan KLTZ. N.W. Sluiter.
Op 1 oktober 1954 werd Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" uit de operatieve sterkte afgevoerd en tot immobiel schip verklaard.
Op 5 september 1955 bracht Prinses Beatrix in Vlissingen een bezoek aan boord, hetgeen haar allereerste officiële bezoek aan de Koninklijke marine was.
In juli 1957 werd het schip ontwapend, waarna het van eind september 1957 tot juli 1958 in Schiedam als logementschip fungeerde voor de bemanning van de "Karel Doorman" tijdens de verbouwing van het vliegkampschip. Daarna diende de voormalige kruiser nog in Den Helder als logementschip voor de Dienst Conservatie.
Op 22 juni 1963 kwam het schip opnieuw in Vlissingen te liggen, waar het op 23 juni Hr.Ms. "Flores" als wachtschip afloste.
Hierna kwam het einde van de "Oude Jacob" met rasse schreden in zicht. Op 20 november 1969 werd het voor de laatste maal uit dienst gesteld en op 27 februari 1970 uit de sterkte afgevoerd. Door de dienst der Domeinen werd het schip op 23 juni 1970 voor ƒ 696.700,- verkocht aan de firma Van Castricum & Co. N.V. te Rotterdam, waarna het schip eind juli 1970 naar Alicante werd versleept voor de sloop.
UIT DE STERKTE AFGEVOERD, 27 februari 1970.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
s' GRAVENHAGE, 27 FEBRUARI 1970
Nummer: 789165/123782
Onderwerp: Afvoeren uit de sterkte der
Zeemacht van Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck".
Gelet op de Koninklijke machtiging, verleend bij kabinetsrescript van 23 januari 1970 nummer 54;
Gehoord: het advies van de chef van de marinestaf, de vlagofficier materieel en de hoofd-intendant der zeemacht;
Overwegende: dat:
a door het in gebruiknemen van de marinekazerne Vlissingen per 20 november 1969
Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" overbodig wordt als immobiel logementschip.
b het schip ook elders niet als logementschip is benodigd;
Bepaalt:
1 dat Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" met ingang van de datum van deze beschikking
uit de sterkte der zeemacht zal worden afgevoerd;
2 dat met de tot de scheepsuitrusting behorende uitrustingsregister en legger- inventarisgoederen, alsmede met alle materialen van de scheepsinstallaties wordt gehandeld op de wijze aan te geven door de hoofdintendant der zeemacht;
3 dat de beschikkingen vermeld in de bijlagen, met de daarbij vastgestelde
uitrustingsbescheiden voor Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck", met ingang van
de datum van deze beschikking worden ingetrokken;
4 dat tenslotte het voornoemde vaartuig ter verkoop zal worden overgedragen aan de dienst der domeinen.
DE MINISTER VOORNOEMD voor deze DE PLV. SECRETARIS-GENERAAL w.g.drs. G.H.J.M. Peijnenburg
LIJST VAN COMMANDANTEN.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
s' GRAVENHAGE, 27 FEBRUARI 1970
Nummer: 789165/123782
Onderwerp: Afvoeren uit de sterkte der
Zeemacht van Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck".
Gelet op de Koninklijke machtiging, verleend bij kabinetsrescript van 23 januari 1970 nummer 54;
Gehoord: het advies van de chef van de marinestaf, de vlagofficier materieel en de hoofd-intendant der zeemacht;
Overwegende: dat:
a door het in gebruiknemen van de marinekazerne Vlissingen per 20 november 1969
Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" overbodig wordt als immobiel logementschip.
b het schip ook elders niet als logementschip is benodigd;
Bepaalt:
1 dat Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck" met ingang van de datum van deze beschikking
uit de sterkte der zeemacht zal worden afgevoerd;
2 dat met de tot de scheepsuitrusting behorende uitrustingsregister en legger- inventarisgoederen, alsmede met alle materialen van de scheepsinstallaties wordt gehandeld op de wijze aan te geven door de hoofdintendant der zeemacht;
3 dat de beschikkingen vermeld in de bijlagen, met de daarbij vastgestelde
uitrustingsbescheiden voor Hr.Ms. "Jacob van Heemskerck", met ingang van
de datum van deze beschikking worden ingetrokken;
4 dat tenslotte het voornoemde vaartuig ter verkoop zal worden overgedragen aan de dienst der domeinen.
DE MINISTER VOORNOEMD voor deze DE PLV. SECRETARIS-GENERAAL w.g.drs. G.H.J.M. Peijnenburg
LIJST VAN COMMANDANTEN.
Naam: Periode van tot:
Jhr. A. van Foreest 10-05-1940 tot 14-05-1940
Jhr. E.J. van Holthe 14-05-1940 tot 30-04-1943
W. Harmsen 30-04-1943 tot 27-05-1944
W. van de Donker 27-05-1944 tot 15-09-1944
Jhr. G.A. Berg 15-09-1944 tot 15-10-1945
F.J. van de Poll 15-10-1945 tot 01-04-1947
A.A. Fresco (tijdelijk) 01-04-1947 tot 01-05-1947
M.M. Merens 01-05-1947 tot 01-03-1948
J.P.H. Perks 01-03-1948 tot 01-11-1948
G.N.H. Baron van Till (waarn.) 01-11-1948 tot 08-08-1949
C.J.W. van Waning 08-08-1949 tot 15-12-1950
L.E. van Laer (waarn.) 15-12-1950 tot 09-03-1951
W.H. de Graaff 09-03-1951 tot 30-01-1952
J.G. Broekhuysen 30-01-1952 tot 14-05-1954
N.W. Sluijter 14-05-1954 tot 06-09-1957
J.A. Agelink van Rentergem 06-09-1957 tot 16-10-1957
periode uit dienst, in conservatie
C.A. de Neef 02-04-1962 tot 12-10-1962
R.J. de Weerd 12-10-1962 tot 11-01-1963
J.C.K. Leeksma 11-01-1963 tot 17-06-1963
schip uit dienst
H.J.M. Hagdorn 03-12-1963 tot 17-11-1964
E.W.H. Nieuwenhuisen 17-11-1964 tot 20-09-1965
R.J. de Weerd 20-09-1965 tot 15-11-1967
J.W. van de Graaf 15-11-1967 tot 20-11-1969
Jhr. A. van Foreest 10-05-1940 tot 14-05-1940
Jhr. E.J. van Holthe 14-05-1940 tot 30-04-1943
W. Harmsen 30-04-1943 tot 27-05-1944
W. van de Donker 27-05-1944 tot 15-09-1944
Jhr. G.A. Berg 15-09-1944 tot 15-10-1945
F.J. van de Poll 15-10-1945 tot 01-04-1947
A.A. Fresco (tijdelijk) 01-04-1947 tot 01-05-1947
M.M. Merens 01-05-1947 tot 01-03-1948
J.P.H. Perks 01-03-1948 tot 01-11-1948
G.N.H. Baron van Till (waarn.) 01-11-1948 tot 08-08-1949
C.J.W. van Waning 08-08-1949 tot 15-12-1950
L.E. van Laer (waarn.) 15-12-1950 tot 09-03-1951
W.H. de Graaff 09-03-1951 tot 30-01-1952
J.G. Broekhuysen 30-01-1952 tot 14-05-1954
N.W. Sluijter 14-05-1954 tot 06-09-1957
J.A. Agelink van Rentergem 06-09-1957 tot 16-10-1957
periode uit dienst, in conservatie
C.A. de Neef 02-04-1962 tot 12-10-1962
R.J. de Weerd 12-10-1962 tot 11-01-1963
J.C.K. Leeksma 11-01-1963 tot 17-06-1963
schip uit dienst
H.J.M. Hagdorn 03-12-1963 tot 17-11-1964
E.W.H. Nieuwenhuisen 17-11-1964 tot 20-09-1965
R.J. de Weerd 20-09-1965 tot 15-11-1967
J.W. van de Graaf 15-11-1967 tot 20-11-1969