Marine-eenheid keert terug uit voormalig Nederlands Oost-Indië. 15 augustus 1951
Op 15 augustus vertrok de laatste operationele eenheid van de Koninklijke Marine uit de Indonesische wateren naar het vaderland.
Deze eenheid bestond uit de befaamde eerste divisie stalen mijnenvegers, t.w.:
- Hr. Ms. Jan van Gelder met als commandant Ltz.1 J.H.v.d.Weijer, tevens divisiecommandant,
- Hr. Ms. Abraham van der Hulst, onder commando van Ltz.1 W.Langeraar.
- Hr. Ms. Pieter Florisz, onder commando van Ltz. 1 J.H.C.Vermeer en
- Hr. Ms. Abraham Crijnssen met als commandant Ltz.1 A.W.Huidekoper
Als opvarende van Hr. Ms. Abraham van der Hulst had ik het voorrecht dit historisch vertrek mee te maken, waarvan hier een verslag.
Aan de kade.
Gezien het historisch karakter ervan, ging dit vertrek vooraf door allerlei officiële gebeurtenissen, zoals een cocktailparty, aangeboden door de Indonesische Minister van Defensie en Mevrouw Sewaka, op zondagavond 12 augustus.
Op de dag van vertrek – woensdag – werden aan de kade toespraken gehouden.
Kolonel Nazir – de Marinecommandant van Soerabaja – deed dit afwisselend in het Nederlands en het Maleis, waarbij hij de voortreffelijke samenwerking roemde die er had bestaan tussen de Koninklijke Marine en de ALRI ( de Indonesische Marine ).
Kapitein ter Zee Montanus memoreerde dat onder leiding van Kolonel Romein - directeur van de PAL – op diens werf de vier mijnenvegers in goede conditie waren gebracht voor de lange reis naar hun thuishaven in het verre Nederland.
Het waarnemend hoofd van de Nederlandse Militaire Missie – Kltz. Douwe van der Krap – sprak lovende woorden , terwijl ook Mr. Gelpke – Nederlandse zaakgelastigde – bij het op handen zijnde vertrek aanwezig was.
Op 15 augustus vertrok de laatste operationele eenheid van de Koninklijke Marine uit de Indonesische wateren naar het vaderland.
Deze eenheid bestond uit de befaamde eerste divisie stalen mijnenvegers, t.w.:
- Hr. Ms. Jan van Gelder met als commandant Ltz.1 J.H.v.d.Weijer, tevens divisiecommandant,
- Hr. Ms. Abraham van der Hulst, onder commando van Ltz.1 W.Langeraar.
- Hr. Ms. Pieter Florisz, onder commando van Ltz. 1 J.H.C.Vermeer en
- Hr. Ms. Abraham Crijnssen met als commandant Ltz.1 A.W.Huidekoper
Als opvarende van Hr. Ms. Abraham van der Hulst had ik het voorrecht dit historisch vertrek mee te maken, waarvan hier een verslag.
Aan de kade.
Gezien het historisch karakter ervan, ging dit vertrek vooraf door allerlei officiële gebeurtenissen, zoals een cocktailparty, aangeboden door de Indonesische Minister van Defensie en Mevrouw Sewaka, op zondagavond 12 augustus.
Op de dag van vertrek – woensdag – werden aan de kade toespraken gehouden.
Kolonel Nazir – de Marinecommandant van Soerabaja – deed dit afwisselend in het Nederlands en het Maleis, waarbij hij de voortreffelijke samenwerking roemde die er had bestaan tussen de Koninklijke Marine en de ALRI ( de Indonesische Marine ).
Kapitein ter Zee Montanus memoreerde dat onder leiding van Kolonel Romein - directeur van de PAL – op diens werf de vier mijnenvegers in goede conditie waren gebracht voor de lange reis naar hun thuishaven in het verre Nederland.
Het waarnemend hoofd van de Nederlandse Militaire Missie – Kltz. Douwe van der Krap – sprak lovende woorden , terwijl ook Mr. Gelpke – Nederlandse zaakgelastigde – bij het op handen zijnde vertrek aanwezig was.
Het vertrek.
Op precies 10 uur die ochtend – onder het spelen van het Wilhelmus en de Indonesische Raja, door een orkestvan de ALRI, werden de trossen losgegooid en verwijderden de scheepjes zich langzaam van de kade om het Wester Vaarwater op te stomen, terwijl van vrijwel alle in de haven liggende Nederlandse Koopvaarders de scheepssirenes gingen loeien en die volgens oude zeetraditie hun groet brachten door het strijken van de Nederlandse vlag en op de dekken van deze schepen velen stram in de houding stonden.
Onder de kust van het eiland Madoera gekomen, draaide de divisie bij om vervolgens – in kiellinie varend en op volle kracht – ten finale afscheid nog eenmaal langs de Kruiserkade te stomen, die zwart stond van belangstellenden.
Dit afscheid betekende het einde van 300 jaar Marine-historie in de Oost, waar Soerabaja 120 jaar lang basis was van de Nederlandse oorlogsvloot.
Op precies 10 uur die ochtend – onder het spelen van het Wilhelmus en de Indonesische Raja, door een orkestvan de ALRI, werden de trossen losgegooid en verwijderden de scheepjes zich langzaam van de kade om het Wester Vaarwater op te stomen, terwijl van vrijwel alle in de haven liggende Nederlandse Koopvaarders de scheepssirenes gingen loeien en die volgens oude zeetraditie hun groet brachten door het strijken van de Nederlandse vlag en op de dekken van deze schepen velen stram in de houding stonden.
Onder de kust van het eiland Madoera gekomen, draaide de divisie bij om vervolgens – in kiellinie varend en op volle kracht – ten finale afscheid nog eenmaal langs de Kruiserkade te stomen, die zwart stond van belangstellenden.
Dit afscheid betekende het einde van 300 jaar Marine-historie in de Oost, waar Soerabaja 120 jaar lang basis was van de Nederlandse oorlogsvloot.
De Reis
Na open zee bereikt te hebben, werd koers gezet naar Tandjong Priok/Batavia, waar wij op 19 augustus binnenliepen om reeds op 20 augustus op te stomen naar het eiland Sambo ten westen van Singapore, waar op 22 augustus werd gebunkerd.
Op 23 augustus vertrokken wij alweer voor de lange oversteek Colombo/Ceylon ( de gemiddelde snelheid gedurendede terugreis bedroeg slechts 6 mijl per uur. De oversteek van Colombo naar Djibouti kon niet rechtstreeks gemaakt worden. De divisie was daarom genoodzaakt eerst naar Bombay te varen en dan via de grootcirkel naar de Golf van Aden, in de hoop geen staartje van de moesson te ondervinden ) om daar vervolgens op 1 september op de rede voor anker te gaan en rendez-vous maakten met de uit Nederlands Nieuw Guinea terugkerende en ( ook ) op weg naar Nederland zijnde torpedobootjager Hr. Ms. Banckert.
Na open zee bereikt te hebben, werd koers gezet naar Tandjong Priok/Batavia, waar wij op 19 augustus binnenliepen om reeds op 20 augustus op te stomen naar het eiland Sambo ten westen van Singapore, waar op 22 augustus werd gebunkerd.
Op 23 augustus vertrokken wij alweer voor de lange oversteek Colombo/Ceylon ( de gemiddelde snelheid gedurendede terugreis bedroeg slechts 6 mijl per uur. De oversteek van Colombo naar Djibouti kon niet rechtstreeks gemaakt worden. De divisie was daarom genoodzaakt eerst naar Bombay te varen en dan via de grootcirkel naar de Golf van Aden, in de hoop geen staartje van de moesson te ondervinden ) om daar vervolgens op 1 september op de rede voor anker te gaan en rendez-vous maakten met de uit Nederlands Nieuw Guinea terugkerende en ( ook ) op weg naar Nederland zijnde torpedobootjager Hr. Ms. Banckert.
Passagieren was hier alleen mogelijk middels “ sloep naar de wal”. Er was ook veel belangstelling van de Nederlandse kolonie ter plaatse,terwijl een klein groepje opvarenden- waaronder ikzelf – zeer uitbundig hebben gestapt met de crew van een onder Engelse vlag varende tanker,die wegens averij in dok lag.
Op 3 september werden de ankers gehiewd en werd koers gezet naar Bombay/India, waar wij op 8 september alweer op de rede voor anker gingen en veel belangstelling ondervonden van de zich hier bevindende landgenoten.
Het werd tijd om te vertrekken en op 11 september werd koers gezet naar Djibouti/ Frans Somalië, waar wij een week later - op 18 september- de haven binnenliepen en weer een paar dagen stevig hebben gestapt met een groep militairen van het Franse Vreemdelingenlegioen , dat overigens voor een groot deel uit Duitsers bestond, hetgeen niet echt vreemd was, als men bedenkt dat WO-II nog maar recentelijk geschiedenis was geworden.
Alvorens Djibouti binnen te lopen, hadden wij op de Indische Oceaan nog een curieuze ontmoeting. In de verte herkenden wij het silhouet van een schip, dat naar gelang het dichterbij kwam, alsmaar groter werd en – althans in onze ogen – welhaast gigantische afmetingen begon aan te nemen. Het bleek één van de toen in de vaart zijnde grote passagierschepen van de Gunard Line te zijn, waarvan de dekken werkelijk krioelden van de passagiers om torenhoog op ons neerziende- de in kiellinie varende piepkleine sweepers stampend door de golven te zien rollen, op weg naar daar, waar zij vandaan kwamen nl. Europa.
Volgens zee-traditie streek dit grote schip de nationaliteitsvlag en groette elk van de oorlogsbodems apart.
Degenen die van een dergelijke gebeurtenis nooit deel hebben uitgemaakt, zullen niet kunnen begrijpen, dat er op zo’n moment een enorm gevoel van trots en emotie door je heen stroomt, van stoerheid ook, om als Hollanders op zulke piepkleine scheepjes de wereldzeeën te bevaren.
Op 3 september werden de ankers gehiewd en werd koers gezet naar Bombay/India, waar wij op 8 september alweer op de rede voor anker gingen en veel belangstelling ondervonden van de zich hier bevindende landgenoten.
Het werd tijd om te vertrekken en op 11 september werd koers gezet naar Djibouti/ Frans Somalië, waar wij een week later - op 18 september- de haven binnenliepen en weer een paar dagen stevig hebben gestapt met een groep militairen van het Franse Vreemdelingenlegioen , dat overigens voor een groot deel uit Duitsers bestond, hetgeen niet echt vreemd was, als men bedenkt dat WO-II nog maar recentelijk geschiedenis was geworden.
Alvorens Djibouti binnen te lopen, hadden wij op de Indische Oceaan nog een curieuze ontmoeting. In de verte herkenden wij het silhouet van een schip, dat naar gelang het dichterbij kwam, alsmaar groter werd en – althans in onze ogen – welhaast gigantische afmetingen begon aan te nemen. Het bleek één van de toen in de vaart zijnde grote passagierschepen van de Gunard Line te zijn, waarvan de dekken werkelijk krioelden van de passagiers om torenhoog op ons neerziende- de in kiellinie varende piepkleine sweepers stampend door de golven te zien rollen, op weg naar daar, waar zij vandaan kwamen nl. Europa.
Volgens zee-traditie streek dit grote schip de nationaliteitsvlag en groette elk van de oorlogsbodems apart.
Degenen die van een dergelijke gebeurtenis nooit deel hebben uitgemaakt, zullen niet kunnen begrijpen, dat er op zo’n moment een enorm gevoel van trots en emotie door je heen stroomt, van stoerheid ook, om als Hollanders op zulke piepkleine scheepjes de wereldzeeën te bevaren.
Op 24 september was het alweer meerrol en werden de trossen binnenboord gehaald om naar Suez/Egypte op te stomen, waar we na een week bloedhete Rode Zee op zondag 30 september ’s morgens om 4.00 uur het Suez-kanaal instaken en na deze 87 zeemijl-lange schepping van Ferdinand de Lesseps te zijn gepasseerd, stoomden wij op 1 oktober het havengebied van Port Said/Egypte binnen en begonnen eindelijk het gevoel te krijgen op huis af te gaan.
Wij bleven hier maar korte tijd, want op 2 oktober werden de ankers alweer gelicht om koers te zetten naar Valetta/Malta waar we op 8 oktober in de haven aan de boeien gingen liggen en rendez-vous hadden met Smaldeel V van de Koninklijke Marine.
Wij waren in Europa.
Een beetje contrasterend was deze ontmoeting wel, want er liepen twee verschillend geklede Koninklijke Marines te passagieren op deze van oudsher Engelse Marine-basis.
De bemanningen van Smaldeel V in Europees tenue en wij in tropen-uniform en eerlijk gezegd voelden wij ons best weer een beetje “’ouwe jongens “’ te meer daar deze mensen allemaal op grote schepen voeren en wij tot het uitverkoren scheepsvolk behoorden aan wie alleen maar kleine scheepjes werden toevertrouwd.
Wij bleven hier maar korte tijd, want op 2 oktober werden de ankers alweer gelicht om koers te zetten naar Valetta/Malta waar we op 8 oktober in de haven aan de boeien gingen liggen en rendez-vous hadden met Smaldeel V van de Koninklijke Marine.
Wij waren in Europa.
Een beetje contrasterend was deze ontmoeting wel, want er liepen twee verschillend geklede Koninklijke Marines te passagieren op deze van oudsher Engelse Marine-basis.
De bemanningen van Smaldeel V in Europees tenue en wij in tropen-uniform en eerlijk gezegd voelden wij ons best weer een beetje “’ouwe jongens “’ te meer daar deze mensen allemaal op grote schepen voeren en wij tot het uitverkoren scheepsvolk behoorden aan wie alleen maar kleine scheepjes werden toevertrouwd.
Meerden wij op 8 oktober op Valetta af , op 10 oktober was het alweer tijd om gedag te zeggen en onze reis naar de thuishaven voort te zetten, maar eerst zouden wij nog Gibraltar aandoen. Wij werden ongeduldig en deden ons werk aan boord in de zalige wetenschap dat, als er geen onvoorziene gebeurtenissen zouden plaatsvinden, wij over ongeveer 14 dagen thuis zouden kunnen zijn.
Op 16 oktober liepen wij deze laatste pleisterplaats binnen en gingen over op Europees tenue.
De laatste ruk.
Het werd 18 oktober en voor de laatste keer op deze reis werd in een vreemde haven ontmeerd en het laatste ( lange ) traject naar Den Helder nam een aanvang.
Op de Atlantische Oceaan, ter hoogte van Portugal, werden wij overvallen door een zware storm met windkracht 10 B., die enige dagen aanhield.
De slanke scheepjes tuimelden het golfdal in om er op het diepste punt weer tegen op te tornen, of er onderdoor te duiken, zodat we meer onder, dan boven water zaten.
Het ANP had middels haar radio-nieuwsuitzendingen onze positie doorgegeven en gewag gemaakt van het slechte weer waarin wij verzeild waren geraakt, met het gevolg dat de gerustheid bij het thuisfront er niet beter op werd.
Maar ook aan deze beproeving kwam een eind, de storm ging luwen en het weer klaarde op, zodat we een rustige Golf van Biscaje konden opstomen.
Intermezzo.
In het Kanaal had de Admiraliteit nog een “’aardige “’verrassing voor ons in petto. Op 24 oktober maakten wij rendez-vous met een vlooteenheid van de Koninklijke Marine, bestaande uit:
- Het vliegtuigdirectieschip Hr. Ms. Soemba.
- De torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer.
- De onderzeeboten Hr. Ms. 021 en Hr. Ms. 027 en
- 4 Mitchell patrouillevliegtuigen van het vijfde squadron van de Marine Luchtvaartdienst.
Escadercommandant van deze vlooteenheid was de Commandant Zeemacht Nederland : Schout bij Nacht C.W.Slot, die het bevel voerde vanaf zijn vlaggeschip Hr.Ms. Soemba.
De bedoeling van dit rendez-vous bleek te zijn om samen het laatste stuk naar de thuishaven op te stomen, terwijl er nog wat oefeningen gehouden zouden worden ( ! ) , hetgeen ons zeer verontrustte, want dit zou zeker de nodige vertraging opleveren.
Let wel, wij waren op dat tijdstip al 10 weken onder moeilijke omstandigheden op weg naar het vaderland.
In deze tijd zou een dergelijk voornemen ook volstrekt ondenkbaar zijn.( In die tijd kon zoiets nog ).
Het lot was ons evenwel gunstig gezind, want onze brandstoftanks bleken vrijwel uitgeput te zijn en om de zaak helemaal zeker te stellen, kwam er ook nog een loodzware mist opzetten, waar wij ons, bij wijze van spreken, met een mes doorheen moesten snijden.
De hele affaire werd afgeblazen, de misthoorns begonnen hun monotone signaal de spookachtige stilte in te sturen en ieder schip voor zich zette koers naar de thuishaven.
Bij een nog steeds loodzware mist, waardoor wij niet konden doorstomen naar Den Helder, gingen wij op de avond van 25 oktober op de rede van Vlissingen voor anker .
We waren terug in Nederland…………………doch nog lang niet aan de wal.
Hr. Ms. Soemba met de commodorevlag in top en dus CZN nog aan boord, lag ook buitengaats en het werd ons al snel duidelijk dat het in de bedoeling lag om samen op te stomen naar de thuishaven, terwijl er onder Nederlandse kust nog wat oefeningen gehouden zouden worden !
De volgende ochtend, 26 oktober , werd koers gezet naar Den Helder, waar wij in de avond aankwamen en…………op de rede voor anker gingen.
Bij de Admiraliteit had blijkbaar de gedachte post gevat, dat wij nog even niet naar huis wilden !
Terug van weggeweest.
Eindelijk was het dan zover, want op zaterdagochtend 27 oktober werden voor de allerlaatste keer op deze reis de ankers gelicht en stoomden wij, op volle kracht, in kiellinie varend, de haven van Den Helder binnen, waar op de kade tussen de duizendkoppige juichende menigte de Marinierskapel stond opgesteld, die tijdens het afmeren het Wilhelmus ten gehore bracht.
De douane had ons reeds op zee ingeklaard, zodat wij direct na aankomst konden debarkeren na eerst onze scheepjes aan de goede zorgen van de walbemanning te hebben toevertrouwd.
Zo kwam er een einde aan een lange, zware oversteek, waarbij het aan ieder comfort ontbrak, die 10 weken en 2 dagen had geduurd en waarbij wij 9.894 zeemijlen ( 18.322 km ) hadden afgelegd met een gemiddelde snelheid van 6 knopen/uur ( 11 km ).
Een tijdperk was afgesloten, want met de terugkeer van deze vlooteenheid waren de laatste oorlogsbodems van de Koninklijke Marine in de Oost op hun oorspronkelijke basis teruggekeerd
Het leven was hard en ongemakkelijk aan boord van deze scheepjes, maar nog steeds ben ik er trots op deel ervan te hebben uitgemaakt.
Stk.1. o/m J.C. van Otterloo
Met dank aan:
B.Buurmeijer.
Op 16 oktober liepen wij deze laatste pleisterplaats binnen en gingen over op Europees tenue.
De laatste ruk.
Het werd 18 oktober en voor de laatste keer op deze reis werd in een vreemde haven ontmeerd en het laatste ( lange ) traject naar Den Helder nam een aanvang.
Op de Atlantische Oceaan, ter hoogte van Portugal, werden wij overvallen door een zware storm met windkracht 10 B., die enige dagen aanhield.
De slanke scheepjes tuimelden het golfdal in om er op het diepste punt weer tegen op te tornen, of er onderdoor te duiken, zodat we meer onder, dan boven water zaten.
Het ANP had middels haar radio-nieuwsuitzendingen onze positie doorgegeven en gewag gemaakt van het slechte weer waarin wij verzeild waren geraakt, met het gevolg dat de gerustheid bij het thuisfront er niet beter op werd.
Maar ook aan deze beproeving kwam een eind, de storm ging luwen en het weer klaarde op, zodat we een rustige Golf van Biscaje konden opstomen.
Intermezzo.
In het Kanaal had de Admiraliteit nog een “’aardige “’verrassing voor ons in petto. Op 24 oktober maakten wij rendez-vous met een vlooteenheid van de Koninklijke Marine, bestaande uit:
- Het vliegtuigdirectieschip Hr. Ms. Soemba.
- De torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer.
- De onderzeeboten Hr. Ms. 021 en Hr. Ms. 027 en
- 4 Mitchell patrouillevliegtuigen van het vijfde squadron van de Marine Luchtvaartdienst.
Escadercommandant van deze vlooteenheid was de Commandant Zeemacht Nederland : Schout bij Nacht C.W.Slot, die het bevel voerde vanaf zijn vlaggeschip Hr.Ms. Soemba.
De bedoeling van dit rendez-vous bleek te zijn om samen het laatste stuk naar de thuishaven op te stomen, terwijl er nog wat oefeningen gehouden zouden worden ( ! ) , hetgeen ons zeer verontrustte, want dit zou zeker de nodige vertraging opleveren.
Let wel, wij waren op dat tijdstip al 10 weken onder moeilijke omstandigheden op weg naar het vaderland.
In deze tijd zou een dergelijk voornemen ook volstrekt ondenkbaar zijn.( In die tijd kon zoiets nog ).
Het lot was ons evenwel gunstig gezind, want onze brandstoftanks bleken vrijwel uitgeput te zijn en om de zaak helemaal zeker te stellen, kwam er ook nog een loodzware mist opzetten, waar wij ons, bij wijze van spreken, met een mes doorheen moesten snijden.
De hele affaire werd afgeblazen, de misthoorns begonnen hun monotone signaal de spookachtige stilte in te sturen en ieder schip voor zich zette koers naar de thuishaven.
Bij een nog steeds loodzware mist, waardoor wij niet konden doorstomen naar Den Helder, gingen wij op de avond van 25 oktober op de rede van Vlissingen voor anker .
We waren terug in Nederland…………………doch nog lang niet aan de wal.
Hr. Ms. Soemba met de commodorevlag in top en dus CZN nog aan boord, lag ook buitengaats en het werd ons al snel duidelijk dat het in de bedoeling lag om samen op te stomen naar de thuishaven, terwijl er onder Nederlandse kust nog wat oefeningen gehouden zouden worden !
De volgende ochtend, 26 oktober , werd koers gezet naar Den Helder, waar wij in de avond aankwamen en…………op de rede voor anker gingen.
Bij de Admiraliteit had blijkbaar de gedachte post gevat, dat wij nog even niet naar huis wilden !
Terug van weggeweest.
Eindelijk was het dan zover, want op zaterdagochtend 27 oktober werden voor de allerlaatste keer op deze reis de ankers gelicht en stoomden wij, op volle kracht, in kiellinie varend, de haven van Den Helder binnen, waar op de kade tussen de duizendkoppige juichende menigte de Marinierskapel stond opgesteld, die tijdens het afmeren het Wilhelmus ten gehore bracht.
De douane had ons reeds op zee ingeklaard, zodat wij direct na aankomst konden debarkeren na eerst onze scheepjes aan de goede zorgen van de walbemanning te hebben toevertrouwd.
Zo kwam er een einde aan een lange, zware oversteek, waarbij het aan ieder comfort ontbrak, die 10 weken en 2 dagen had geduurd en waarbij wij 9.894 zeemijlen ( 18.322 km ) hadden afgelegd met een gemiddelde snelheid van 6 knopen/uur ( 11 km ).
Een tijdperk was afgesloten, want met de terugkeer van deze vlooteenheid waren de laatste oorlogsbodems van de Koninklijke Marine in de Oost op hun oorspronkelijke basis teruggekeerd
Het leven was hard en ongemakkelijk aan boord van deze scheepjes, maar nog steeds ben ik er trots op deel ervan te hebben uitgemaakt.
Stk.1. o/m J.C. van Otterloo
Met dank aan:
B.Buurmeijer.