Ter completering van dit scheepsoverzicht volgen nu nog de TM-boten 22 t/m 33 welke in Canada waren besteld voor de dienst in Nederlands Oost Indië.
Oorspronkelijk zou dit een serie van 24 MTB’s zijn. Zestien stuks werden besteld bij de Canadian Power Boat Company te Montreal (de overige acht waren Higgins-boten van de Higgins Yard te New Orleans), doch deze konden vóór de val van Java niet meer worden afgeleverd.
Om te beginnen werden de TM 22, 23, 24, 25, 26 en 27, nog voordat zij geheel gereed waren, eind 1941 naar Curaçao verscheept om daar verder te worden afgebouwd. Aldus kon de TM 27 als eerste boot op 22 januari 1942 haar proefvaart maken. Op 23 november 1941 arriveerden per motorschip Tawali de TM 22 en 25 te Aruba en werden door de sleepboot Mico naar Curaçao gesleept. De TM 23 en 24 arriveerden op 8 december 1941 met het motorschip Salawatie te Curaçao en de TM 26 en 27 arriveerden op 15 december 1941 met het motorschip Kota Gedeh. Hierna zouden de boten, indien gereed, in maart naar Nederlands Indië worden verscheept, doch door de gewijzigde omstandigheden zijn zij in Curaçao gebleven. De overige Canadese boten, behalve vier eenheden die aan de Amerikaanse marine werden overgedragen, zijn op eigen gelegenheid naar Curaçao gevaren. Deze boten hadden onderstaande specificaties:
Waterverplaatsing : 45 ton
Afmetingen : onbekend
Voortstuwing : 3 Packard benzinemotoren van 1.400 APK elk
Aantal schroeven : 2
Maximum snelheid : 48 knopen
Bemanning : 12 koppen
Bewapening : 4 torpedolanceerbuizen van 53,3cm
2 dubbelmitrailleurs van 12,7mm
4 tot 8 dieptebommen
Hr.Ms. TM 22 werd na grondig herstel alleen als reserveboot gebruikt en na geruime tijd te zijn opgelegd, op 1 juni 1947 uit de sterkte afgevoerd.
Hr.Ms. TM 23 werd in 1943 afgekeurd, nadat de bodem tijdens een air-sea-rescue-trip was gebroken.
Hr.Ms. TM 24 werd eind 1943 of begin 1944 eveneens afgekeurd en op de marinebasis Parera gesloopt.
Hr.Ms. TM 25 ging op 27 februari 1943 door een explosie op 2 mijl ten zuiden van Punt Kanon nabij Curaçao verloren.
Hr.Ms. TM 26 werd in 1944 naar het Australische Sydney overgebracht en na verbouwing tot air-sea-rescue-boot als PMB 26 op 1 mei 1946 aan de MLD overgedragen.
Hr.Ms. TM 27 ging op 6 juli 1943 te Curaçao na een explosie en brand verloren.
Hr.Ms. TM 28 werd in 1944 naar Engeland overgebracht en op 1 februari 1946 aan de Britse marine uitgeleend als “High Speed Target Vessel”. Op 1 april 1946 werd de boot uit de sterkte afgevoerd.
Hr.Ms. TM 29 werd in 1944 naar Engeland overgebracht en op 1 februari 1946 aan de Britse marine uitgeleend als “High Speed Target Vessel”. Op 1 april 1946 werd de boot uit de sterkte afgevoerd.
Hr.Ms. TM 30 werd in 1944 naar Engeland overgebracht en op 1 februari 1946 aan de Britse marine uitgeleend als “High Speed Target Vessel”. Op 1 april 1946 werd de boot uit de sterkte afgevoerd.
Hr.Ms. TM 31 werd in 1944 naar Engeland overgebracht. De boot werd in de nacht van 1 op 2 september 1944 te Holyhead tijdens een zware storm beschadigd en op het strand gezet, waarna de boot uit de sterkte werd afgevoerd.
Hr.Ms. TM 32 werd in 1943 afgekeurd nadat de bodem tijdens een air-sea-rescue trip was gebroken.
Hr.Ms. TM 33 werd in 1944 naar het Australische Sydney overgebracht en na verbouwing tot air-sea-rescue-boot als PMB 33 op 1 mei 1946 aan de MLD overgedragen.
Resteren nog de twee Higgins-boten welke in 1941 bij de Higgins Yard te New Orleans werden gebouwd. Zij hadden onderstaande specificaties:
waterverplaatsing : 48 ton
afmetingen : 21,34 x 5,02 x 1,42 meter
voortstuwing : 2 Packard benzinemotoren van 1.300 APK elk
aantal schroeven : 2
maximum snelheid : 24 knopen
bemanning : 12 koppen
bewapening : 1 mitrailleur van 20mm
4 mitrailleurs van 12,7mm
16 dieptebommen.
Beide boten, Hr.Ms. H 7 en H 8, behoorden tot een serie van acht, werden in Curaçao afgeleverd, waar zij slechts patrouillediensten hebben verricht en werden in januari 1946 uit de sterkte afgevoerd.
Voor een goede orde is het nodig te vermelden dat op 17 december 1941 de Ltz.2 E.H. Larive en de Ltz.2 F. Steinmetz met de onderzeeboot Hr.Ms. O 21 in Engeland arriveerden, waarna zij spoedig bij de MTB dienst werden geplaatst.
Hans Larive was een veelzijdig en kleurrijk figuur die in alle stadia van zijn leven blijk gaf leiding te geven en opviel door grote dapperheid en onverzettelijke energie. Hij werd op 23 september 1915 te Singapore geboren en kwam op 13 augustus 1937 als Ltz.3 bij de Koninklijke marine. In mei 1940 werd hij krijgsgevangen genomen en reeds op 15 juli 1940 wist hij bij zijn vijfde poging uit Colditz via Zwitserland en Spanje te ontsnappen en bereikte op 4 november Gibraltar.
Bij de MTB dienst onderscheidde hij zich als commandant van het 9e MTB-flottielje dat in Het Kanaal opereerde, waarvoor hij werd onderscheiden tot Ridder in de Militaire Willems Orde en andere hoge onderscheidingen. Na de oorlog werd hij hoofd van de Marine Voorlichtingsdienst (MARVO) en schreef hij zijn boek Vannacht varen de Hollanders, en op 1 juli 1946 ging hij met pensioen, waarna hij in dienst trad van de Koninklijke Shell groep, alwaar hij op1 januari 1955 werd benoemd tot directeur van Shell Tankers N.V. en op 16 december 1957 de eerste paal sloeg voor het Hofplein-gebouw in Rotterdam. Voor deze maatschappij werkte hij in Curaçao, Singapore en Londen. Na een onderbreking als lid van de KLM-directie (sinds 7 januari 1963) volgden benoemingen tot directeur van Shell in Zweden en tenslotte tot president-directeur van de Verenigde Touwfabrieken, om later weer bij de Shell terug te keren.
Hans Larive overleed op 28 december 1984 op 69-jarige leeftijd en werd in Den Haag begraven.
Intussen was besloten dat de vier Nederlandse MTB’s een onderdeel zouden gaan vormen van het 9e Britse MTB flottielje. Dit flottielje stond onder leiding van Ltz.2 G.D.K. Richards (RN). Nadat deze officier was gesneuveld werd Ltz.2 Willy A. de Looze hiervan Senior Officer, met onder zich Hr.Ms. MGB 114, vijf Britse en één Poolse motorkanonneerboot. Ltz.2 F. Steinmetz werd aangesteld om in West Indië het commando over de MTB’s op zich te nemen. Toen op 15 januari 1944 de Nederlandse MTB-dienst officieel in dienst werd gesteld, werd Ltz.2 E.H. Larive hiervan de commandant in de tijdelijke rang van Ltz.1 In de herfst van 1943 werd besloten de MGB’s van het 9e flottielje om te bouwen tot MTB’s, waardoor de torpedolanceerbuizen moesten worden aangebracht hetgeen nimmer gebeurde. Aangezien er al een 9e MTB flottielje onder Hans Larive was, werd het 9e MGB flottielje nu het 2e Britse MTB flottielje en werd per 1 januari 1944 de MGB 114 herdoopt in Hr.Ms. MTB 433.
Zoals in het scheepsoverzicht vermeld werden de MTB’s 203, 204, 235 en 240 respectievelijk op 3 en 27 maart en op 6 en 16 juni 1942 in dienst gesteld. Na hun gebruikelijke opwerkperiode op de oefenbasis te Weymouth arriveerden zij kort hierop in Dover. Hier was de MTB basis ingericht in het Lord Warden Hotel dat door de Britten in HMS Wasp was gedoopt. Dit hotel, dat in de vorige wereldoorlog ook door de Britse marine was gebruikt, was het grote transithotel voor reizigers die Het Kanaal overstaken en er de nacht doorbrachten. Op een kleine honderd meter verder bevond zich het zogenaamde ferrydock waar in vredestijd de kanaalferry lag. Dit ferrydock was tijdens de oorlog een uitstekende ligplaats voor de MTB’s, want bij slecht weer kon men met een grote deur het dock afsluiten en lagen de boten net zo rustig als in een vijver. De bemanningen waren, evenals de waldetachementen, in de Wasp ondergebracht.
Terugkerend naar de MGB 46 moest deze eind september 1941 nodig in groot onderhoud en reparatie, hetgeen bij de British Power Boat Co. te Hythe zijn beslag kreeg, waarna de boot begin januari 1942 opnieuw in dienst kon worden gesteld. In de omgeving van Portsmouth werd een proefvaart gemaakt waarbij enige gebreken aan het licht traden, doch deze waren op 20 januari weer verholpen. Per 22 januari kwam de boot onder bevel van Ltz.2 J. A. Schreuder en werd Ltz.2 W. A. de Looze aangewezen om de genoemde vier in aanbouw zijnde MTB’s over te nemen.
In de nacht van 12 op 13 februari 1942 zouden de reeds geruime tijd in Brest liggende Duitse slagkruisers Scharnhorst en Gneisenau trachten door Het Kanaal naar een Duitse basis uit te breken. Hierbij werd alles wat maar enigszins kon varen door de Engelsen naar zee gestuurd, waarbij ook onze onderzeedienst werd betrokken. Zo lag er in Portsmouth een volledig bemande Britse MTB gereed, waarvan echter de commandant ontbrak. Aan Ltz.2 Willy A. de Looze werd door de commandant van HMS Hornet gevraagd het bevel op zich te nemen, doch toen de boot ongeveer ter hoogte van Nab Tower in de Solent was werd zij echter teruggeroepen, aangezien de Duitse schepen reeds waren gepasseerd. Dit was waarschijnlijk de eerste keer in de geschiedenis dat een Brits oorlogsschip onder bevel van een Nederlands officier stond. Later, op 17 september 1942, is zulks nog éénmaal voorgekomen toen de officier MSD 1e klas M.A. Welter korte tijd het bevel over het Britse korvet HMS Orissa voerde.
In de nacht van 11 op 12 mei 1942 verlieten de MGB 46 en de MGB 41 ieder met 18 R-mijnen aan boord de haven van Dover met als opdracht deze vóór vijandelijke vaartuigen neer te leggen. Even later voegde de MTB 13 zich bij het verband. Even voordat men de V-boei had bereikt waar gewacht moest worden, kwam het bericht binnen dat om 22.14uur vijandelijke torpedoboten Boulogne hadden verlaten en met 25-mijls vaart in noordelijke richting koersten. Met volle kracht werd nu in de richting van de vuurtoren van Duinkerken opgestoomd om te trachten de vijand onder de Franse kust te onderscheppen. Bij het bereiken van de Franse banken werd vaart geminderd tot 13 mijl en het echolood aangezet, waaruit men kon opmaken dat de Snowbank, die op 5 mijl ten westen van Duinkerken is gelegen, gepasseerd werd en de MGB 41 om 23.22uur opdracht kreeg haar mijnen te leggen. Volgens berekeningen moest de vijand op ongeveer 2½ mijl afstand zijn. En inderdaad kwam een minuut later een klein vijandelijk vaartuig in zicht en moest de koers met 20 graden naar bakboord worden verlegd. De MTB 41 had intussen haar mijnen gelegd en nu kreeg de MGB 46 dezelfde opdracht. Toen de boot 9 mijnen had gelegd ontdekte men recht vooruit een Duits bewakingsvaartuig waarvoor naar stuurboord moest worden uitgeweken en zodoende het zicht op de MTB 13 en MGB 41 verloren ging.
Het Duitse bewakingsvaartuig had intussen de MGB 46 ook opgemerkt en begon met de seinlamp het verkenningssignaal te geven. Met haar Hispanomitrailleur opende de Nederlandse MGB het vuur, waarop van de Franse kust lichtgranaten en zoeklichten werden ontstoken, terwijl de vijandelijke schepen het vuur openden. De afstand was echter vrij groot en hun vuur onnauwkeurig, terwijl de MGB 46 de uitwerking van haar eigen vuur niet kon waarnemen. Daarop werd besloten naar de Britse kust terug te keren en even na middernacht werden bij de V-boei aangekomen de motoren gestopt om op de andere boten te wachten. Toen na ruim anderhalf uur wachten nog niets van hen was vernomen werd besloten naar de basis terug te keren.
De beide andere MGB’s hadden kort nadat het contact met de MGB 46 verloren was gegaan, bij het licht van de lichtgranaten, twee of drie Duitse torpedoboten in zicht gekregen. Op een afstand van 500 tot 800 yards werd het vuur geopend, waarbij een aantal treffers werden geplaatst. Waargenomen kon worden dat een aantal door de MGB’s gelegde mijnen tot explosie kwamen. Volgens na de oorlog verkregen Duitse gegevens zouden die nacht de Duitse torpedobootjagers Iltis van 800 ton en de Seeadler van 800 ton tot zinken zijn gebracht.
In de nacht van 14 op 15 juni 1942 nam de MGB 46 opnieuw aan een actie deel waarvan zij niet zonder kleerscheuren zou terugkeren. Even na middernacht vertrok het verband uit de haven van Dover, bestaande uit de MGB’s 13 (SO), 6, 41 en MGB 46 onder bevel van Ltz.2 Johan A. Schreuder en de Poolse S 3 en ontvingen een half uur later de opdracht om vóór een vijandelijk konvooi, dat ten noorden van Gap Griz Nez was gesignaleerd en zich met 8-mijls vaart in de richting van Calais bewoog, mijnen te leggen en daarna de bescherming van het konvooi aan te vallen.
Rond 01.00 uur kwam men ter hoogte van de haven van Calais, waarvan de havenlichten duidelijk zichtbaar waren. Vier minuten later kreeg men over stuurboord vier vijandelijke mijnenvegers in zicht die in kiellinie in de richting van de haven stoomden. Ogenblikkelijk werd aangezet tot 28 mijl en even later werd van beide zijden het vuur geopend.
De MGB’s bevonden zich in een ongunstige positie doordat het zicht gehinderd werd door de inmiddels op de wal ontstoken zoeklichten en al spoedig kregen zij treffers te incasseren. Bijna onmiddellijk ontving de MGB 46 een treffer van een 20 mm springgranaat aan dek, alsmede een 40 mm springgranaat die aan bakboord de motorkamer binnendrong en daar ontplofte. Dit had tot gevolg dat de chef motorkamer, korporaal machinist L.W. Fernhout dodelijk werd getroffen en stoker-olieman P. Haringa aan zijn linkervoet licht werd gewond. De bakboordsmotor moest buiten werking worden gesteld vanwege het lek schieten van de benzineleiding; door het vernielen van de olietank; van de koppeling en door het kapotschieten van de zoutwaterkoeling.
Stuurboordsmotor begon warm te lopen door het lekschieten van het zoetwatersysteem, zodat de temperatuur dermate opliep dat de mogelijkheid bestond dat de motor in brand zou vliegen, zodat deze nog slechts voor zeer korte tijd kon blijven draaien. Ook de uitlaat in het cylinderdeksel van de middenmotor was door splinters getroffen, maar kon blijven draaien. Het waterdichte schot tussen de motorkamer en het benzineruim was op vier plaatsen door granaatsplinters doorboord, waardoor bakboords binnentank lekgeslagen was en leeg liep.
Hans Larive overleed op 28 december 1984 op 69-jarige leeftijd en werd in Den Haag begraven.
Intussen was besloten dat de vier Nederlandse MTB’s een onderdeel zouden gaan vormen van het 9e Britse MTB flottielje. Dit flottielje stond onder leiding van Ltz.2 G.D.K. Richards (RN). Nadat deze officier was gesneuveld werd Ltz.2 Willy A. de Looze hiervan Senior Officer, met onder zich Hr.Ms. MGB 114, vijf Britse en één Poolse motorkanonneerboot. Ltz.2 F. Steinmetz werd aangesteld om in West Indië het commando over de MTB’s op zich te nemen. Toen op 15 januari 1944 de Nederlandse MTB-dienst officieel in dienst werd gesteld, werd Ltz.2 E.H. Larive hiervan de commandant in de tijdelijke rang van Ltz.1 In de herfst van 1943 werd besloten de MGB’s van het 9e flottielje om te bouwen tot MTB’s, waardoor de torpedolanceerbuizen moesten worden aangebracht hetgeen nimmer gebeurde. Aangezien er al een 9e MTB flottielje onder Hans Larive was, werd het 9e MGB flottielje nu het 2e Britse MTB flottielje en werd per 1 januari 1944 de MGB 114 herdoopt in Hr.Ms. MTB 433.
Zoals in het scheepsoverzicht vermeld werden de MTB’s 203, 204, 235 en 240 respectievelijk op 3 en 27 maart en op 6 en 16 juni 1942 in dienst gesteld. Na hun gebruikelijke opwerkperiode op de oefenbasis te Weymouth arriveerden zij kort hierop in Dover. Hier was de MTB basis ingericht in het Lord Warden Hotel dat door de Britten in HMS Wasp was gedoopt. Dit hotel, dat in de vorige wereldoorlog ook door de Britse marine was gebruikt, was het grote transithotel voor reizigers die Het Kanaal overstaken en er de nacht doorbrachten. Op een kleine honderd meter verder bevond zich het zogenaamde ferrydock waar in vredestijd de kanaalferry lag. Dit ferrydock was tijdens de oorlog een uitstekende ligplaats voor de MTB’s, want bij slecht weer kon men met een grote deur het dock afsluiten en lagen de boten net zo rustig als in een vijver. De bemanningen waren, evenals de waldetachementen, in de Wasp ondergebracht.
Terugkerend naar de MGB 46 moest deze eind september 1941 nodig in groot onderhoud en reparatie, hetgeen bij de British Power Boat Co. te Hythe zijn beslag kreeg, waarna de boot begin januari 1942 opnieuw in dienst kon worden gesteld. In de omgeving van Portsmouth werd een proefvaart gemaakt waarbij enige gebreken aan het licht traden, doch deze waren op 20 januari weer verholpen. Per 22 januari kwam de boot onder bevel van Ltz.2 J. A. Schreuder en werd Ltz.2 W. A. de Looze aangewezen om de genoemde vier in aanbouw zijnde MTB’s over te nemen.
In de nacht van 12 op 13 februari 1942 zouden de reeds geruime tijd in Brest liggende Duitse slagkruisers Scharnhorst en Gneisenau trachten door Het Kanaal naar een Duitse basis uit te breken. Hierbij werd alles wat maar enigszins kon varen door de Engelsen naar zee gestuurd, waarbij ook onze onderzeedienst werd betrokken. Zo lag er in Portsmouth een volledig bemande Britse MTB gereed, waarvan echter de commandant ontbrak. Aan Ltz.2 Willy A. de Looze werd door de commandant van HMS Hornet gevraagd het bevel op zich te nemen, doch toen de boot ongeveer ter hoogte van Nab Tower in de Solent was werd zij echter teruggeroepen, aangezien de Duitse schepen reeds waren gepasseerd. Dit was waarschijnlijk de eerste keer in de geschiedenis dat een Brits oorlogsschip onder bevel van een Nederlands officier stond. Later, op 17 september 1942, is zulks nog éénmaal voorgekomen toen de officier MSD 1e klas M.A. Welter korte tijd het bevel over het Britse korvet HMS Orissa voerde.
In de nacht van 11 op 12 mei 1942 verlieten de MGB 46 en de MGB 41 ieder met 18 R-mijnen aan boord de haven van Dover met als opdracht deze vóór vijandelijke vaartuigen neer te leggen. Even later voegde de MTB 13 zich bij het verband. Even voordat men de V-boei had bereikt waar gewacht moest worden, kwam het bericht binnen dat om 22.14uur vijandelijke torpedoboten Boulogne hadden verlaten en met 25-mijls vaart in noordelijke richting koersten. Met volle kracht werd nu in de richting van de vuurtoren van Duinkerken opgestoomd om te trachten de vijand onder de Franse kust te onderscheppen. Bij het bereiken van de Franse banken werd vaart geminderd tot 13 mijl en het echolood aangezet, waaruit men kon opmaken dat de Snowbank, die op 5 mijl ten westen van Duinkerken is gelegen, gepasseerd werd en de MGB 41 om 23.22uur opdracht kreeg haar mijnen te leggen. Volgens berekeningen moest de vijand op ongeveer 2½ mijl afstand zijn. En inderdaad kwam een minuut later een klein vijandelijk vaartuig in zicht en moest de koers met 20 graden naar bakboord worden verlegd. De MTB 41 had intussen haar mijnen gelegd en nu kreeg de MGB 46 dezelfde opdracht. Toen de boot 9 mijnen had gelegd ontdekte men recht vooruit een Duits bewakingsvaartuig waarvoor naar stuurboord moest worden uitgeweken en zodoende het zicht op de MTB 13 en MGB 41 verloren ging.
Het Duitse bewakingsvaartuig had intussen de MGB 46 ook opgemerkt en begon met de seinlamp het verkenningssignaal te geven. Met haar Hispanomitrailleur opende de Nederlandse MGB het vuur, waarop van de Franse kust lichtgranaten en zoeklichten werden ontstoken, terwijl de vijandelijke schepen het vuur openden. De afstand was echter vrij groot en hun vuur onnauwkeurig, terwijl de MGB 46 de uitwerking van haar eigen vuur niet kon waarnemen. Daarop werd besloten naar de Britse kust terug te keren en even na middernacht werden bij de V-boei aangekomen de motoren gestopt om op de andere boten te wachten. Toen na ruim anderhalf uur wachten nog niets van hen was vernomen werd besloten naar de basis terug te keren.
De beide andere MGB’s hadden kort nadat het contact met de MGB 46 verloren was gegaan, bij het licht van de lichtgranaten, twee of drie Duitse torpedoboten in zicht gekregen. Op een afstand van 500 tot 800 yards werd het vuur geopend, waarbij een aantal treffers werden geplaatst. Waargenomen kon worden dat een aantal door de MGB’s gelegde mijnen tot explosie kwamen. Volgens na de oorlog verkregen Duitse gegevens zouden die nacht de Duitse torpedobootjagers Iltis van 800 ton en de Seeadler van 800 ton tot zinken zijn gebracht.
In de nacht van 14 op 15 juni 1942 nam de MGB 46 opnieuw aan een actie deel waarvan zij niet zonder kleerscheuren zou terugkeren. Even na middernacht vertrok het verband uit de haven van Dover, bestaande uit de MGB’s 13 (SO), 6, 41 en MGB 46 onder bevel van Ltz.2 Johan A. Schreuder en de Poolse S 3 en ontvingen een half uur later de opdracht om vóór een vijandelijk konvooi, dat ten noorden van Gap Griz Nez was gesignaleerd en zich met 8-mijls vaart in de richting van Calais bewoog, mijnen te leggen en daarna de bescherming van het konvooi aan te vallen.
Rond 01.00 uur kwam men ter hoogte van de haven van Calais, waarvan de havenlichten duidelijk zichtbaar waren. Vier minuten later kreeg men over stuurboord vier vijandelijke mijnenvegers in zicht die in kiellinie in de richting van de haven stoomden. Ogenblikkelijk werd aangezet tot 28 mijl en even later werd van beide zijden het vuur geopend.
De MGB’s bevonden zich in een ongunstige positie doordat het zicht gehinderd werd door de inmiddels op de wal ontstoken zoeklichten en al spoedig kregen zij treffers te incasseren. Bijna onmiddellijk ontving de MGB 46 een treffer van een 20 mm springgranaat aan dek, alsmede een 40 mm springgranaat die aan bakboord de motorkamer binnendrong en daar ontplofte. Dit had tot gevolg dat de chef motorkamer, korporaal machinist L.W. Fernhout dodelijk werd getroffen en stoker-olieman P. Haringa aan zijn linkervoet licht werd gewond. De bakboordsmotor moest buiten werking worden gesteld vanwege het lek schieten van de benzineleiding; door het vernielen van de olietank; van de koppeling en door het kapotschieten van de zoutwaterkoeling.
Stuurboordsmotor begon warm te lopen door het lekschieten van het zoetwatersysteem, zodat de temperatuur dermate opliep dat de mogelijkheid bestond dat de motor in brand zou vliegen, zodat deze nog slechts voor zeer korte tijd kon blijven draaien. Ook de uitlaat in het cylinderdeksel van de middenmotor was door splinters getroffen, maar kon blijven draaien. Het waterdichte schot tussen de motorkamer en het benzineruim was op vier plaatsen door granaatsplinters doorboord, waardoor bakboords binnentank lekgeslagen was en leeg liep.
Direct na het ontvangen van deze treffers was het contact met de overige MGB’s verloren gegaan en besloot Schreuder naar het westen uit te wijken. In verband met het aanhoudende zware vijandelijke vuur besloot hij de mijnen, die voor het leggen aan dek gereed lagen, over boord te zetten met het doel dat achtervolgende schepen erop zouden lopen en tevens om tijd en vaart te winnen. De beide dieptebommen gingen eveneens overboord. Aangezien stuurboordsmotor ook bijna in brand vloog werd deze gestopt en op de middenmotor met een gereduceerde vaart van 7 mijl een westelijke koers gestuurd.
Intussen was de atmosfeer in de motorkamer ondraaglijk geworden door de zware benzinedampen (87 octaan) die binnenstroomden. Ook kwam een grote hoeveelheid zeewater door het aan bakboord geslagen gat naar binnen. De beide stoker-olielieden bleven echter ondanks alles op hun post en probeerden de middenmotor draaiende te houden en tevens, hoewel tevergeefs, stuurboordsmotor weer op te starten, ondanks het gevaar voor eigen leven door brand en explosie. Het gat in de romp werd met hulpmiddelen dichtgestopt en begonnen werd de motorkamer, waar ongeveer 40cm water instond, leeg te pompen. Om 01.50uur was de boot buiten het bereik van de lichtgranaten gekomen en werd de westelijke koers vervolgd en de gegiste positie aan Dover en de andere MGB’s geseind. Ook deze boten hadden treffers ontvangen die echter lichte schade hadden veroorzaakt zonder slachtoffers te maken.
Uiteindelijk bereikte de MGB 46 om 04.30uur de haven van Dover en werd in het Submarine bassin afgemeerd waar de gesneuvelde en beide gewonden aan de wal werden gebracht. Beide laatsten vertoonden vergiftigingsverschijnselen vanwege de ingeademde benzinedampen.
Na het afmeren prees Schreuder zijn oudste officier en bemanning vanwege hun moedig en plichtsgetrouw optreden. Hun gedrag had er zeker toe bijgedragen dat de boot veilig binnengebracht kon worden.
Zowel de commandant als de twee stoker-olielieden werden voor hun optreden met een onderscheiding beloond. Ltz.2 J.A. Schreuder met de DSC (Distinguished Service Cross), stoker-olieman P. Haringa en stoker-olieman P.F. de Loos elk met de DSM (Distinguished Service Medal).
De gesneuvelde korporaal machinist L.W. Fernhout was de eerste die sneuvelde bij de MTB dienst in het Verenigd Koninkrijk en was ook al aan boord van de toen nog TM 51 bij de actie in Rotterdam waarvoor hij werd onderscheiden met het Bronzen Kruis.
Door de staf in Dover werd besloten de boot naar Ramsgate te slepen voor herstel, hetgeen tot 25 augustus in beslag nam. Later dat jaar werden nog enkele mijnenlegoperaties uitgevoerd en op 13 november werd nabij de West Goodwin-boei een drijvende mijn tot zinken gebracht. Op 22 november werd Ramsgate verlaten en na aankomst in Portsmouth werden kaarten en de Hispano Suiza mitrailleurs met toebehoren afgegeven. Deze mitrailleurs met koepel en opstelling bleven als reserve voor de luchtveger Hr.Ms. Jacob van Heemskerck beschikbaar. Op 24 november werd Portsmouth verlaten en nadat de volgende dag in Portland was afgemeerd werd Hr.Ms. MGB 46 officieel voor de laatste maal uit dienst gesteld.
De waardering die de Britse Admiraliteit voor de verrichtingen van de Nederlandse MGB 46 met haar bemanning had, moge blijken uit een rapport dat op het Nederlandse hoofdkwartier in Londen op 23 juli 1943 werd ontvangen:
…”MGB 46 has had several actions, in which they have acquitted themselves well, showing invidual bravery. Their shooting is well up to standard. The mixture of British and Dutch personnel is so good ashore and afloat that no special clubs or canteens etc. are desired. Their willingness to adapt their circumstances to our requirements as far as their regulations permit is a very pleasing feature in co-operation. MGB 46 is one of the best maintained boats at Ramsgate. Both the upperdeck and enigineroom ratings are efficient and take a very great pride in their work. Many defects to machinery which normally would require the assistance of the base staff are in MGB 46 succesfully actioned by the engineroom crew. The Engine Room Artificer are particularly efficient. The armament is well maintained and gunnery is good. MGB 46 is considered to be an efficient unit. The discipline of the RNN personnel is of the highest order. The ratings are clean and smart”…
Tenslotte betuigde de Admiraliteit in dit schrijven nog haar tevredenheid over de beide tot nog toe opgetreden commandanten, de Ltz.2 W.A. de Looze en Ltz.2 J.A. Schreuder.
Aan de reeds omschreven actie van de MGB 46 in de nacht van 14 op 15 juni 1942 namen ook de MTB 203, 201 en 229 deel, zij het vanuit een geheel andere positie. Het artilleriegevecht werd door de in de richting van de Franse kust oprukkende MTB’s gezien en gaf hen aanwijzing omtrent de positie van de vijand, waarheen onmiddellijk de koers werd verlegd. Vermoedelijk werden de MTB’s het eerst door de vijand ontdekt, want die vuurde rond 02.00uur boven de
MTB 201 een lichtgranaat af, gevolgd door mitrailleurvuur. Gelijktijdig gaf de radar een vijandelijk contact, waarop tot hoge vaart werd aangezet. Op dit moment schoor de MTB 203 naar bakboord en kreeg de commandant Larive door zijn kijker op vijf graden over stuurboord een schip van ongeveer 6.000 ton in zicht dat dwars voor de MTB’s overliep. Van enige bescherming was nog niets te zien. Larive schatte dat hij met zijn koers en vaart achter het doel zou komen en draaide daarop bakboord uit, zijn vaart naar 30 mijl opvoerend. Enkele ogenblikken later opende de vijand ook het vuur op zijn boot dat Larive wist te ontwijken.
Intussen was de atmosfeer in de motorkamer ondraaglijk geworden door de zware benzinedampen (87 octaan) die binnenstroomden. Ook kwam een grote hoeveelheid zeewater door het aan bakboord geslagen gat naar binnen. De beide stoker-olielieden bleven echter ondanks alles op hun post en probeerden de middenmotor draaiende te houden en tevens, hoewel tevergeefs, stuurboordsmotor weer op te starten, ondanks het gevaar voor eigen leven door brand en explosie. Het gat in de romp werd met hulpmiddelen dichtgestopt en begonnen werd de motorkamer, waar ongeveer 40cm water instond, leeg te pompen. Om 01.50uur was de boot buiten het bereik van de lichtgranaten gekomen en werd de westelijke koers vervolgd en de gegiste positie aan Dover en de andere MGB’s geseind. Ook deze boten hadden treffers ontvangen die echter lichte schade hadden veroorzaakt zonder slachtoffers te maken.
Uiteindelijk bereikte de MGB 46 om 04.30uur de haven van Dover en werd in het Submarine bassin afgemeerd waar de gesneuvelde en beide gewonden aan de wal werden gebracht. Beide laatsten vertoonden vergiftigingsverschijnselen vanwege de ingeademde benzinedampen.
Na het afmeren prees Schreuder zijn oudste officier en bemanning vanwege hun moedig en plichtsgetrouw optreden. Hun gedrag had er zeker toe bijgedragen dat de boot veilig binnengebracht kon worden.
Zowel de commandant als de twee stoker-olielieden werden voor hun optreden met een onderscheiding beloond. Ltz.2 J.A. Schreuder met de DSC (Distinguished Service Cross), stoker-olieman P. Haringa en stoker-olieman P.F. de Loos elk met de DSM (Distinguished Service Medal).
De gesneuvelde korporaal machinist L.W. Fernhout was de eerste die sneuvelde bij de MTB dienst in het Verenigd Koninkrijk en was ook al aan boord van de toen nog TM 51 bij de actie in Rotterdam waarvoor hij werd onderscheiden met het Bronzen Kruis.
Door de staf in Dover werd besloten de boot naar Ramsgate te slepen voor herstel, hetgeen tot 25 augustus in beslag nam. Later dat jaar werden nog enkele mijnenlegoperaties uitgevoerd en op 13 november werd nabij de West Goodwin-boei een drijvende mijn tot zinken gebracht. Op 22 november werd Ramsgate verlaten en na aankomst in Portsmouth werden kaarten en de Hispano Suiza mitrailleurs met toebehoren afgegeven. Deze mitrailleurs met koepel en opstelling bleven als reserve voor de luchtveger Hr.Ms. Jacob van Heemskerck beschikbaar. Op 24 november werd Portsmouth verlaten en nadat de volgende dag in Portland was afgemeerd werd Hr.Ms. MGB 46 officieel voor de laatste maal uit dienst gesteld.
De waardering die de Britse Admiraliteit voor de verrichtingen van de Nederlandse MGB 46 met haar bemanning had, moge blijken uit een rapport dat op het Nederlandse hoofdkwartier in Londen op 23 juli 1943 werd ontvangen:
…”MGB 46 has had several actions, in which they have acquitted themselves well, showing invidual bravery. Their shooting is well up to standard. The mixture of British and Dutch personnel is so good ashore and afloat that no special clubs or canteens etc. are desired. Their willingness to adapt their circumstances to our requirements as far as their regulations permit is a very pleasing feature in co-operation. MGB 46 is one of the best maintained boats at Ramsgate. Both the upperdeck and enigineroom ratings are efficient and take a very great pride in their work. Many defects to machinery which normally would require the assistance of the base staff are in MGB 46 succesfully actioned by the engineroom crew. The Engine Room Artificer are particularly efficient. The armament is well maintained and gunnery is good. MGB 46 is considered to be an efficient unit. The discipline of the RNN personnel is of the highest order. The ratings are clean and smart”…
Tenslotte betuigde de Admiraliteit in dit schrijven nog haar tevredenheid over de beide tot nog toe opgetreden commandanten, de Ltz.2 W.A. de Looze en Ltz.2 J.A. Schreuder.
Aan de reeds omschreven actie van de MGB 46 in de nacht van 14 op 15 juni 1942 namen ook de MTB 203, 201 en 229 deel, zij het vanuit een geheel andere positie. Het artilleriegevecht werd door de in de richting van de Franse kust oprukkende MTB’s gezien en gaf hen aanwijzing omtrent de positie van de vijand, waarheen onmiddellijk de koers werd verlegd. Vermoedelijk werden de MTB’s het eerst door de vijand ontdekt, want die vuurde rond 02.00uur boven de
MTB 201 een lichtgranaat af, gevolgd door mitrailleurvuur. Gelijktijdig gaf de radar een vijandelijk contact, waarop tot hoge vaart werd aangezet. Op dit moment schoor de MTB 203 naar bakboord en kreeg de commandant Larive door zijn kijker op vijf graden over stuurboord een schip van ongeveer 6.000 ton in zicht dat dwars voor de MTB’s overliep. Van enige bescherming was nog niets te zien. Larive schatte dat hij met zijn koers en vaart achter het doel zou komen en draaide daarop bakboord uit, zijn vaart naar 30 mijl opvoerend. Enkele ogenblikken later opende de vijand ook het vuur op zijn boot dat Larive wist te ontwijken.
Bijna was de MTB 203 gereed om te lanceren, toen een lichtgranaat explodeerde en de boot in het volle licht en geconcentreerd vuur zette. Hevig verblind lanceerde Larive op ongeveer 500 meter afstand twee torpedo’s, gelijktijdig met alle wapens het vuur beantwoordende en zich uit de vuurzone trok. Even later kon worden gestopt om de schade op te nemen. Er bleken geen gewonden te zijn, doch stuurboords torpedobuis was door een 20mm granaat doorboord en in het dek bevond zich een kogelgat.
Intussen boorde de MTB 229, die niet zelf had kunnen lanceren, zich door het nevelscherm heen en sloot zich bij de inmiddels gestartte MTB 203 aan. Beide boten begaven zich naar het rendez-vous punt om daar op de MTB 201 te wachten, waarvan sinds het begin van de aanval niets meer was vernomen. Deze boot had eerder op een afstand van 600 yards een zwaar door E-boten beschermd vijandelijk schip in zicht gekregen en niet wetende of dit een trawler dan wel een koopvaardijschip was werd op een afstand van 300 tot 400 yards slechts één torpedo afgevuurd. Op het moment van afvuren realiseerde de commandant, de Ltz.2 G.L. Cotton (RNVR) zich toch dat het een trawler was en veranderde koers naar bakboord om voor het doel over te lopen en contact met het hoofddoel te maken. Op dat moment ontving de MTB 201, waarschijnlijk van een achterliggende E-boot, een treffer op de brug die zowel de commandant als de roerganger verwondde en het roer door de officier van de wacht werd overgenomen. Vrijwel op hetzelfde moment zag men recht vooruit een hoog op het water liggende tanker die een heftig vuur opende. De nog overgebleven torpedo werd op ongeveer 300 yards afgevuurd en meteen hard stuurboord roer gegeven en het doel op 50 yards over bakboords boeg gepasseerd. Kort nadat de laatste torpedo was afgevuurd werd een explosie gehoord, terwijl enkele opvarenden een rookkolom boven het voorschip van het doel zagen.
Intussen had de MTB 201 een treffer in de zoutwaterpomp gekregen waardoor een machine buiten werking was gesteld. Nog in de draai zijnde ontving de boot een aantal treffers die zowel het kanon als de overige motoren buiten werking stelden en waarbij enkele doden en gewonden te betreuren waren. Nog steeds onder vuur liggend kwam de boot vlakbij een vijandelijke trawler gestopt te liggen. Cotton gaf opdracht de radar te vernietigen en de geheime boekwerken over boord te zetten, waarna de boot werd verlaten. Terwijl de bemanning zich op het vlot in de omgeving van de MTB ophield, bleef de boot nog ongeveer een half uur onder vijandelijk vuur liggen, waarop de vijand zich terugtrok. Hierop gaf Cotton het sein weer aan boord te gaan en het gelukte een hulpmotor startklaar te maken en met gebruik van de handstuurinrichting werd koers naar Dover gezet. Hoewel de boot snel water maakte, kon zij met de handpomp en hozen drijvende worden gehouden. Om 07.45uur kwam hulp van twee patrouillevaartuigen opdagen. De doden en gewonden werden overgegeven en de MTB 201 op sleeptouw genomen. Het mocht evenwel niet baten, want om 08.48uur kantelde de boot en zonk. In de haven teruggekeerd bleken drie man overleden, twee zwaar gewond en vijf licht gewond te zijn. De MTB 203 en 229 waren om 03.35uur in het ferrydock van Dover teruggekeerd.
In deze periode vonden diverse felle acties plaats, waarbij men soms tot geslaagde torpedoaanvallen kon komen, zij het soms ten koste van ernstige verliezen aan geallieerde zijde.
Zo vond in de nacht van 17 op 18 augustus 1942 een actie plaats waarin Ltz.2 Willy de Looze zich zou onderscheiden. Aan deze operatie werd deelgenomen door Force A, bestaande uit de MTB 204 (de Looze), MTB’s 24 en 43, alsmede Force X, bestaande uit de MTB’s 38, 218 en 219 (SO). Het geheel stond onder leiding van Ltz.2 Christopher Philpotts (RN) (SO), commandant van de 9e MTB flottielje, aan boord van de MTB 204.
Force A verliet om 21.35uur de haven van Dover met de opdracht vijandelijke scheepvaart onder de Franse kust te onderscheppen. Bij de V-boei werd rendez-vous gemaakt met Force X en nadere berichten afgewacht omtrent een uit Boulogne afkomstig en om de noord varend konvooi. Na ontvangst van de plots begaven zowel Force X als de MTB’s 24 en 43 zich op weg met de bedoeling dat Force A de vijand bij Calais No.6-boei, en de MTB’s 24 en 43 ter hoogte van Point Walder de vijand zou onderscheppen. De MTB 204 zou bij de V-boei blijven om, nadat voldoende van vijands koers en vaart bekend zou zijn, deze bij de Duinkerken AW-boei aan te vallen. De vijandelijke plots gaven aan dat de vijand ten zuiden van Gap Griz Nez gestopt lag en bezig was zich te formeren, zodat om 00.17uur aan alle boten geseind werd om te wachten. Na een klein half uurtje toonde het plot aan dat de vijand in noordoostelijke koers naderde en aan alle boten werd opdracht gegeven de wal in te sturen om de vijand te onderscheppen.
De Senior Officer van Force X had zijn eenheden in een brede speerpunt langs de Ridens de Calais Bank verspreid. Het zicht op dat moment werd naar het westen en landwaarts beperkt door een dikke mistbank. Daarom werden de boten niet meer landwaarts gedirigeerd omdat de SO er niet zeker van was of de vijand ten noorden of ten zuiden van de Ridens de Calais Bank zou passeren.
Om 01.18uur ontdekte de MTB 219 een klein vaartuig ten westen en zeewaarts en zond een alarmrapport uit. Dit moet de voorhoede van vijands buitenste scherm zijn geweest en blijkbaar bevonden de MTB’s zich tussen het binnenste en buitenste vijandelijke scherm, hetgeen ook juist de bedoeling was geweest.
Intussen boorde de MTB 229, die niet zelf had kunnen lanceren, zich door het nevelscherm heen en sloot zich bij de inmiddels gestartte MTB 203 aan. Beide boten begaven zich naar het rendez-vous punt om daar op de MTB 201 te wachten, waarvan sinds het begin van de aanval niets meer was vernomen. Deze boot had eerder op een afstand van 600 yards een zwaar door E-boten beschermd vijandelijk schip in zicht gekregen en niet wetende of dit een trawler dan wel een koopvaardijschip was werd op een afstand van 300 tot 400 yards slechts één torpedo afgevuurd. Op het moment van afvuren realiseerde de commandant, de Ltz.2 G.L. Cotton (RNVR) zich toch dat het een trawler was en veranderde koers naar bakboord om voor het doel over te lopen en contact met het hoofddoel te maken. Op dat moment ontving de MTB 201, waarschijnlijk van een achterliggende E-boot, een treffer op de brug die zowel de commandant als de roerganger verwondde en het roer door de officier van de wacht werd overgenomen. Vrijwel op hetzelfde moment zag men recht vooruit een hoog op het water liggende tanker die een heftig vuur opende. De nog overgebleven torpedo werd op ongeveer 300 yards afgevuurd en meteen hard stuurboord roer gegeven en het doel op 50 yards over bakboords boeg gepasseerd. Kort nadat de laatste torpedo was afgevuurd werd een explosie gehoord, terwijl enkele opvarenden een rookkolom boven het voorschip van het doel zagen.
Intussen had de MTB 201 een treffer in de zoutwaterpomp gekregen waardoor een machine buiten werking was gesteld. Nog in de draai zijnde ontving de boot een aantal treffers die zowel het kanon als de overige motoren buiten werking stelden en waarbij enkele doden en gewonden te betreuren waren. Nog steeds onder vuur liggend kwam de boot vlakbij een vijandelijke trawler gestopt te liggen. Cotton gaf opdracht de radar te vernietigen en de geheime boekwerken over boord te zetten, waarna de boot werd verlaten. Terwijl de bemanning zich op het vlot in de omgeving van de MTB ophield, bleef de boot nog ongeveer een half uur onder vijandelijk vuur liggen, waarop de vijand zich terugtrok. Hierop gaf Cotton het sein weer aan boord te gaan en het gelukte een hulpmotor startklaar te maken en met gebruik van de handstuurinrichting werd koers naar Dover gezet. Hoewel de boot snel water maakte, kon zij met de handpomp en hozen drijvende worden gehouden. Om 07.45uur kwam hulp van twee patrouillevaartuigen opdagen. De doden en gewonden werden overgegeven en de MTB 201 op sleeptouw genomen. Het mocht evenwel niet baten, want om 08.48uur kantelde de boot en zonk. In de haven teruggekeerd bleken drie man overleden, twee zwaar gewond en vijf licht gewond te zijn. De MTB 203 en 229 waren om 03.35uur in het ferrydock van Dover teruggekeerd.
In deze periode vonden diverse felle acties plaats, waarbij men soms tot geslaagde torpedoaanvallen kon komen, zij het soms ten koste van ernstige verliezen aan geallieerde zijde.
Zo vond in de nacht van 17 op 18 augustus 1942 een actie plaats waarin Ltz.2 Willy de Looze zich zou onderscheiden. Aan deze operatie werd deelgenomen door Force A, bestaande uit de MTB 204 (de Looze), MTB’s 24 en 43, alsmede Force X, bestaande uit de MTB’s 38, 218 en 219 (SO). Het geheel stond onder leiding van Ltz.2 Christopher Philpotts (RN) (SO), commandant van de 9e MTB flottielje, aan boord van de MTB 204.
Force A verliet om 21.35uur de haven van Dover met de opdracht vijandelijke scheepvaart onder de Franse kust te onderscheppen. Bij de V-boei werd rendez-vous gemaakt met Force X en nadere berichten afgewacht omtrent een uit Boulogne afkomstig en om de noord varend konvooi. Na ontvangst van de plots begaven zowel Force X als de MTB’s 24 en 43 zich op weg met de bedoeling dat Force A de vijand bij Calais No.6-boei, en de MTB’s 24 en 43 ter hoogte van Point Walder de vijand zou onderscheppen. De MTB 204 zou bij de V-boei blijven om, nadat voldoende van vijands koers en vaart bekend zou zijn, deze bij de Duinkerken AW-boei aan te vallen. De vijandelijke plots gaven aan dat de vijand ten zuiden van Gap Griz Nez gestopt lag en bezig was zich te formeren, zodat om 00.17uur aan alle boten geseind werd om te wachten. Na een klein half uurtje toonde het plot aan dat de vijand in noordoostelijke koers naderde en aan alle boten werd opdracht gegeven de wal in te sturen om de vijand te onderscheppen.
De Senior Officer van Force X had zijn eenheden in een brede speerpunt langs de Ridens de Calais Bank verspreid. Het zicht op dat moment werd naar het westen en landwaarts beperkt door een dikke mistbank. Daarom werden de boten niet meer landwaarts gedirigeerd omdat de SO er niet zeker van was of de vijand ten noorden of ten zuiden van de Ridens de Calais Bank zou passeren.
Om 01.18uur ontdekte de MTB 219 een klein vaartuig ten westen en zeewaarts en zond een alarmrapport uit. Dit moet de voorhoede van vijands buitenste scherm zijn geweest en blijkbaar bevonden de MTB’s zich tussen het binnenste en buitenste vijandelijke scherm, hetgeen ook juist de bedoeling was geweest.
De MTB 38, die zich meer om de west en buiten visueel contact van de overige MTB’s van Force X bevond, kreeg om 01.30 uur zicht op een klein koopvaardijschip met een aantal trawlers die zich aan de landzijde hiervan ophielden. Zonder gezien te worden kon de boot tot de aanval overgaan en vuurde achtereenvolgens op 800 en 500 yards zijn beide torpedo’s af, waarna in noordwestelijke koers van de vijand werd afgedraaid. Onmiddellijk kwam de boot in een buitengewoon heftig vijandelijk vuur terecht en liep tevens in het buitenste uit R-boten bestaande scherm van de vijand, met als gevolg dat het voorschip doorzeefd werd en de commandant dodelijk werd getroffen. Door de overblijvende bemanning aan dek werd bij het doel een explosie waargenomen, gevolgd door rookontwikkeling, waarschijnlijk als gevolg van de tweede torpedotreffer.
De MTB 218 werd na ontdekking ook spoedig doorzeefd waarbij de middelste motor, de beide hulpmotoren en bakboords torpedolanceerbuis buiten werking werden gesteld. De boot probeerde nog, na buiten het vijandelijke vuur te zijn gekomen, nogmaals om de oost aan te vallen, doch liep daarbij nog meer schade op en moest, terwijl de boot snel water maakte, de actie om de noord afbreken.
De MTB 219 was door het hevige vuur dat de MTB’s 38 en 218 tot zich hadden getrokken en ook door de mistbank, niet in staat geweest het doel in zicht te krijgen. Zij trok zich naar het noorden terug en kwam in het buitenste afweerscherm van de vijand terecht, waarin zij bleef opgenomen zonder dat deze haar identiteit bemerkte! Vanuit deze positie probeerde zij nog wel om dichter bij het hoofddoel te komen, maar het was onmogelijk door het vuurscherm heen te breken. Om 02.04uur brak zij de actie af en na een opgelopen defect aan de stuurinrichting te hebben gerepareerd, begaf de boot zich naar de omgeving van Calais om de overige boten op te zoeken.
De MTB’s 24 en 43 hadden eveneens door het hevige vuur en de gloed hun aanvankelijk opgezette aanval ter hoogte van Point Walder moeten opgeven en hadden zich door de actie van Force X meer om de oost moeten begeven. Ten westen van de Duinkerken AW-boei werd een tweede poging ondernomen met als resultaat dat de MTB 43 door een 4-inch granaat in de machinekamer werd getroffen en de MTB 24 was genoodzaakt zich terug te trekken.
Ondertussen was Ltz. De Looze met de MTB 204 om 00.55uur opgestoomd naar de Duinkerken AW-boei en lag vanaf 01.43uur te wachten op hetgeen komen zou. Aanvankelijk werd verwacht dat het konvooi tussen de boei en de wal zou passeren, doch de laatste berichten maakten duidelijk dat dat aan de zeezijde zou zijn. Om 02.16uur zag men vanuit westelijke richting in het licht van een vijandelijke lichtgranaat een groot schip met twee trawlers opdoemen. Voordat Ltz. de Looze een gunstige aanvalspositie had bereikt werden vanuit alle richtingen lichtkogels afgevuurd en werd zijn boot in het zonnetje gezet en door de dichtstbijzijnde trawler ontdekt en onder vuur genomen. Hoewel verblind door het licht werd drie minuten later op 100 yards bakboords torpedo op deze trawler afgevuurd die helaas miste. Tegelijkertijd werd aangezet tot “volle kracht” en met het roer stuurboord aan boord voor de vijand overgelopen en twee dieptebommen afgeworpen, die echter door de te grote afstand geen andere uitwerking hadden dan dat het vuur minder nauwkeurig werd. Dit stelde de Looze in staat om met hard bakboord roer een tweede aanval uit te voeren waarbij om 02.24uur op een afstand van 500 tot 600 yards de tweede torpedo werd afgevuurd. Korte tijd hierna kon men bij het doel een explosie waarnemen, zodat werd aangenomen dat de torpedo raak was. Achtervolgd door vijandelijk vuur wist de MTB 204 zich toch, zonder schade te hebben opgelopen, in westelijke richting terug te trekken om weer met de overige eenheden in contact te komen.
All spoedig werd bericht ontvangen dat de MTB 218 zich in de nabijheid van de No.1-boei in zinkende toestand bevond. Meteen werd de koers daarheen verlegd en na contact met de MTB 219 te hebben gekregen, begonnen beide boten naar de ongelukkige MTB 218 te zoeken. Deze had, na het afbreken van de actie, in zinkende toestand met langzaam draaiende motoren, koers richting bases gezet. Om 02.41uur maakte men echter zoveel water dat de machines niet langer bruikbaar waren en terwijl de boeg langzaam zonk, had bij het voorschip een explosie plaats, vermoedelijk als gevolg van een mijn. Door de explosie werd de gehele boot weggeslagen en de commandant en vier bemanningsleden gedood. De boot begon snel te zinken en de bemanning moest op het reddingsvlot overstappen. Kort na daglicht worden werden zij door de MTB 219 aan boord genomen en naar Dover overgebracht.
De MTB 43 lag na het afbreken van haar actie met buiten werking gestelde machines op ongeveer 1 mijl van de Duinkerken AW-boei gestopt. Mede in verband met de nabijheid van de Franse kust, besloot de commandant tot de verdere vernietiging van de boot over te gaan en werd het schip verlaten, terwijl het nog boven water uitstekende voorschip hevig brandde. De bemanning werd door de MTB 24 opgepikt en naar Dover gebracht.
De MTB 204 was niet op de hoogte dat de bemanning van de MTB 43 gered was en bleef nog enige tijd zoeken. Om 06.00uur ontdekte zij een vlot, doch dit bleek overlevenden te bevatten van een Duitse R-boot, die tijdens de actie van de afgelopen nacht was gezonken. Met deze gevangenen aan boord keerde de MTB 204 om 07.00uur in Dover terug.
Het resultaat van deze operatie was: de MTB 43 gezonken; 1 bemanninslid gedood en 1 gewond, de MTB 218 gezonken; de commandant en vier bemanningsleden gedood, de MTB 38 haar commandant gedood en 1 bemanninngslid licht gewond.
Volgens Duitse opgave werden bij deze actie de UJ 1404 van 495 ton, het vissersvaartuig Franz van 156 ton en de mijnenveger R 184 beschadigd.
Voor deze onderneming werd aan Ltz.2 W.A. de Looze de “Distinguished Service Cross” (DSC) toegekend wegens: “His courage, skill and determination in two separate attacks on an enemy convoy in the Straits of Dover on 17/18 august 1942”.
De MTB 218 werd na ontdekking ook spoedig doorzeefd waarbij de middelste motor, de beide hulpmotoren en bakboords torpedolanceerbuis buiten werking werden gesteld. De boot probeerde nog, na buiten het vijandelijke vuur te zijn gekomen, nogmaals om de oost aan te vallen, doch liep daarbij nog meer schade op en moest, terwijl de boot snel water maakte, de actie om de noord afbreken.
De MTB 219 was door het hevige vuur dat de MTB’s 38 en 218 tot zich hadden getrokken en ook door de mistbank, niet in staat geweest het doel in zicht te krijgen. Zij trok zich naar het noorden terug en kwam in het buitenste afweerscherm van de vijand terecht, waarin zij bleef opgenomen zonder dat deze haar identiteit bemerkte! Vanuit deze positie probeerde zij nog wel om dichter bij het hoofddoel te komen, maar het was onmogelijk door het vuurscherm heen te breken. Om 02.04uur brak zij de actie af en na een opgelopen defect aan de stuurinrichting te hebben gerepareerd, begaf de boot zich naar de omgeving van Calais om de overige boten op te zoeken.
De MTB’s 24 en 43 hadden eveneens door het hevige vuur en de gloed hun aanvankelijk opgezette aanval ter hoogte van Point Walder moeten opgeven en hadden zich door de actie van Force X meer om de oost moeten begeven. Ten westen van de Duinkerken AW-boei werd een tweede poging ondernomen met als resultaat dat de MTB 43 door een 4-inch granaat in de machinekamer werd getroffen en de MTB 24 was genoodzaakt zich terug te trekken.
Ondertussen was Ltz. De Looze met de MTB 204 om 00.55uur opgestoomd naar de Duinkerken AW-boei en lag vanaf 01.43uur te wachten op hetgeen komen zou. Aanvankelijk werd verwacht dat het konvooi tussen de boei en de wal zou passeren, doch de laatste berichten maakten duidelijk dat dat aan de zeezijde zou zijn. Om 02.16uur zag men vanuit westelijke richting in het licht van een vijandelijke lichtgranaat een groot schip met twee trawlers opdoemen. Voordat Ltz. de Looze een gunstige aanvalspositie had bereikt werden vanuit alle richtingen lichtkogels afgevuurd en werd zijn boot in het zonnetje gezet en door de dichtstbijzijnde trawler ontdekt en onder vuur genomen. Hoewel verblind door het licht werd drie minuten later op 100 yards bakboords torpedo op deze trawler afgevuurd die helaas miste. Tegelijkertijd werd aangezet tot “volle kracht” en met het roer stuurboord aan boord voor de vijand overgelopen en twee dieptebommen afgeworpen, die echter door de te grote afstand geen andere uitwerking hadden dan dat het vuur minder nauwkeurig werd. Dit stelde de Looze in staat om met hard bakboord roer een tweede aanval uit te voeren waarbij om 02.24uur op een afstand van 500 tot 600 yards de tweede torpedo werd afgevuurd. Korte tijd hierna kon men bij het doel een explosie waarnemen, zodat werd aangenomen dat de torpedo raak was. Achtervolgd door vijandelijk vuur wist de MTB 204 zich toch, zonder schade te hebben opgelopen, in westelijke richting terug te trekken om weer met de overige eenheden in contact te komen.
All spoedig werd bericht ontvangen dat de MTB 218 zich in de nabijheid van de No.1-boei in zinkende toestand bevond. Meteen werd de koers daarheen verlegd en na contact met de MTB 219 te hebben gekregen, begonnen beide boten naar de ongelukkige MTB 218 te zoeken. Deze had, na het afbreken van de actie, in zinkende toestand met langzaam draaiende motoren, koers richting bases gezet. Om 02.41uur maakte men echter zoveel water dat de machines niet langer bruikbaar waren en terwijl de boeg langzaam zonk, had bij het voorschip een explosie plaats, vermoedelijk als gevolg van een mijn. Door de explosie werd de gehele boot weggeslagen en de commandant en vier bemanningsleden gedood. De boot begon snel te zinken en de bemanning moest op het reddingsvlot overstappen. Kort na daglicht worden werden zij door de MTB 219 aan boord genomen en naar Dover overgebracht.
De MTB 43 lag na het afbreken van haar actie met buiten werking gestelde machines op ongeveer 1 mijl van de Duinkerken AW-boei gestopt. Mede in verband met de nabijheid van de Franse kust, besloot de commandant tot de verdere vernietiging van de boot over te gaan en werd het schip verlaten, terwijl het nog boven water uitstekende voorschip hevig brandde. De bemanning werd door de MTB 24 opgepikt en naar Dover gebracht.
De MTB 204 was niet op de hoogte dat de bemanning van de MTB 43 gered was en bleef nog enige tijd zoeken. Om 06.00uur ontdekte zij een vlot, doch dit bleek overlevenden te bevatten van een Duitse R-boot, die tijdens de actie van de afgelopen nacht was gezonken. Met deze gevangenen aan boord keerde de MTB 204 om 07.00uur in Dover terug.
Het resultaat van deze operatie was: de MTB 43 gezonken; 1 bemanninslid gedood en 1 gewond, de MTB 218 gezonken; de commandant en vier bemanningsleden gedood, de MTB 38 haar commandant gedood en 1 bemanninngslid licht gewond.
Volgens Duitse opgave werden bij deze actie de UJ 1404 van 495 ton, het vissersvaartuig Franz van 156 ton en de mijnenveger R 184 beschadigd.
Voor deze onderneming werd aan Ltz.2 W.A. de Looze de “Distinguished Service Cross” (DSC) toegekend wegens: “His courage, skill and determination in two separate attacks on an enemy convoy in the Straits of Dover on 17/18 august 1942”.