Hr.Ms. DE BITTER. F 807. Ex-USS RINEHART (DE 196)..
.Het schip werd vernoemd naar Commandeur Pieter de Bitter, die tijdens de Eerste Engelse oorlog – toen zijn schip was ingedeeld bij het eskader onder bevel van Admiraal De Ruyter – zich tijdens de Slag bij Terheide bijzonder wist te onderscheiden.
Na vele jaren in de Oost te zijn geweest, waar hij onder meer in 1656 deel nam aan de verovering van Colombo, keerde hij in 1663 als Commandeur van de retourvloot naar Nederland terug. In Kaap de Goede Hoop kreeg hij opdracht deze kostbare vloot om de noord naar Nederland te brengen. Hoewel er 60 Britse oorlogsschepen op hem loerden, bracht hij zijn 12 schepen behouden in de Noorse haven Bergen binnen. Hij stierf in 1665.
Na vele jaren in de Oost te zijn geweest, waar hij onder meer in 1656 deel nam aan de verovering van Colombo, keerde hij in 1663 als Commandeur van de retourvloot naar Nederland terug. In Kaap de Goede Hoop kreeg hij opdracht deze kostbare vloot om de noord naar Nederland te brengen. Hoewel er 60 Britse oorlogsschepen op hem loerden, bracht hij zijn 12 schepen behouden in de Noorse haven Bergen binnen. Hij stierf in 1665.
Bouwwerf : Federal Shipbuilding & Drydock Co. Te Port Newark.
Op stapel gezet : 21 oktober 1943.
Te water gelaten : 9 januari 1944.
In dienst gesteld US-Navy : 12 februari 1944 als USS Rinehart.
In dienst gesteld KM : 1 juni 1950.
Naamsein : DE 196, P 16, F 807.
Op stapel gezet : 21 oktober 1943.
Te water gelaten : 9 januari 1944.
In dienst gesteld US-Navy : 12 februari 1944 als USS Rinehart.
In dienst gesteld KM : 1 juni 1950.
Naamsein : DE 196, P 16, F 807.
USS Rinehart maakte haar proefvaart naar Bermuda en onderging nabij Norfolk de invaar- en opwerkperiode, waar het schip tevens gereed werd gemaakt als escorteschip. In deze functie werd op 8 mei 1944 naar New York vertrokken om zich bij een gedeelte van het konvooi met bestemming Bizerta in Tunesië aan te sluiten, hetgeen op 1 juni werd bereikt. Negen dagen later vertrok men met een terugkerend konvooi naar New York. De tweede konvooireis van Norfolk naar Bizerta en terug vond plaats tussen 24 juli en 7 september 1944.
Op 14 oktober vertrok het schip voor de eerste van een vijftal konvooireizen naar havens in Engeland en Frankrijk. De eerste reis ging naar Liverpool, waarvan men op 9 november in Amerika terugkeerde. De tweede konvooireis vond plaats tussen 2 en 31 december en ging van Boston naar Plymouth en terug naar New York. De derde reis van New York naar Liverpool en terug vond plaats tussen 18 januari en 14 februari 1945. De vierde konvooireis was tussen 8 maart en 4 april van Boston via Le Havre naar Southampton en terug naar New York, terwijl de vijfde en laatste reis was tussen 24 april en 19 mei 1945 vanuit Boston naar Gourock en terug naar New York. Tijdens deze reis werd op 1 mei een overlevende uit zee gered afkomstig van de tanker Sea Don die overboord geslagen was.
Na een onderhoudsperiode werd met de rest van “Escort Division 55” uit New York vertrokken voor een opwerkperiode in Guatenamo Bay op Cuba, waarna op 1 juli het Panamakanaal werd gepasseerd om, na een korte stop voor instructies in San Diëgo, op 21 juli in Pearl Harbor af te meren. Aansluitend aan een oefenperiode in de wateren rondom Hawaii, vertrok het schip op 8 augustus met een konvooi naar Eniwetok, waar de goederen op 16 augustus veilig werden afgeleverd.
Op het achterschip van Hr.Ms. De Bitter zijn tijdelijk sloepen geplaatst ten behoeve van de adelborstenopleiding.
Als schip van de wacht was USS Rinehart op 12 september de reddende engel voor de op drift geraakte en spoorloos verdwenen LCVP 3832. Op 26 september werd koers gezet naar Wake Island om als radio- en stationsschip te fungeren, hetgeen tot 4 oktober duurde. Op de terugreis naar Eniwetok werden nabij het eiland Bikini drie aldaar gestationeerde mijnenvegers van het type YMS van verse voorraden voorzien. Een gelijke missie werd tussen 19 en 21 oktober herhaald, waarna naar Wake Island werd teruggekeerd om dienst te doen als radio-directieschip.
Tijdens zwaar stormweer op 28 en 29 oktober kon men ternauwernood een aanvaring met het ss Pierre Victory, alsmede een stranding op het koraalrif voorkomen. Het schip was van haar meerboeien losgeslagen, doch dank zij zorgvuldig en bekwaam manoeuvreren kon open water worden bereikt om de storm af te rijden. Op 1 december vertrok het schip van Wake Island om marinepassagiers van Eniwetok Atoll naar Pearl Harbor te vervoeren die op 15 december veilig werden afgeleverd.
Na nog enige tijd als weerstation voor Pearl Harbor te hebben gefungeerd werd op 2 februari 1946 koers gezet naar de Verenigde Staten en via San Pedro werd op 1 maart het Panamakanaal gepasseerd en meerde men op 7 maart bij de Boston Navy Yard.
Deze stad werd op 13 april verlaten en drie dagen later werd het schip op non-actief gesteld en opgenomen in de US Atlantic Reserve Fleet te Green Cove Springs in Florida, alwaar USS Rinehart op 17 juli 1946 uit de sterkte werd afgevoerd.
Na gereed te zijn gemaakt werd USS Rinehart op 1 juni 1950 te Norfolk aan de Koninklijke marine in bruikleen overgedragen en als Hr.Ms. De Bitter in dienst gesteld. Het naamsein was aanvankelijk P 16, maar werd met ingang van 15 oktober 1950 gewijzigd in F 807.
Met het zusterschip Hr.Ms. Van Amstel werd op 15 juli naar Boston vertrokken van waaruit de beide schepen op 22 juli koers zetten naar Den Helder waar op 2 augustus 1950 voor de eerste maal werd afgemeerd.
Tot het einde van 1950 fungeerde het fregat als volgschip voor Hr.Ms. Karel Doorman en nam hiermee aan diverse oefeningen deel. Vanaf 20 oktober 1952 was het schip ingedeeld bij smaldeel 5 waarmee onder meer bezoeken werden gebracht aan Las Palmas, Agadir, Gibraltar, Douarnenez, Penzence, Casablanca, Portland en Liverpool, waarna het schip op 11 mei 1954 uit dienst werd gesteld en in eerste reserve kwam.
Op 14 december 1959 werd Hr.Ms. De Bitter weer in dienst gesteld en toegevoegd aan opleidingssmaldeel 1 waarmee Gibraltar, Casablanca, Agadir en Barcelona werden bezocht. In Agadir werd met het smaldeel van 1 tot 3 maart 1960 op grote schaal hulp verleend aan de slachtoffers van de aardbevingsramp die daar had plaats gevonden, waarbij ruim 13.000 slachtoffers te betreuren vielen.
Van 27 mei tot 26 juli werd een zogenaamde bootjesreis met adelborsten gemaakt waarbij onder andere Nice, Leixoes, Torbay, Rouaan, Den Helder, Oslo, Helsinki en Kiel werden aangelopen. Na het zomerverlof maakte het schip van 28 oktober tot 21 december nog een reis naar Newcastle, Oslo en terug naar Den Helder.
Eind januari 1961 werd met smaldeel 1 naar de Middellandse Zee vertrokken waarbij Napels werd bezocht en men eind maart in Den Helder terugkeerde. In juni 1961 werd weer een kruisreis met adelborsten ondernomen met aansluitend oefeningen op de Noordzee. Op 20 juni verbleef men in Emden en van 14 tot 17 juli in Flensburg, waarna op 28 juli in Den Helder werd teruggekeerd om bij de Rijkswerf in groot onderhoud te gaan.
Op 13 oktober werd met smaldeel 1 naar de Middellandse Zee vertrokken waarbij onder meer Tanger en Gibraltar werden bezocht, waarop eind november in Den Helder werd teruggekeerd. Op 29 januari 1962 werd met smaldeel 1 de voorjaarsreis naar de Middellandse Zee gemaakt met bezoeken aan Gibraltar en Barcelona, waarvan op 3 april in Den Helder werd teruggekeerd en het fregat op 1 juni 1962 uit dienst werd gesteld.
Op 1 oktober 1963 werd het schip voor korte tijd opnieuw in dienst gesteld, waarna op 13 december vlag, geus en oorlogswimpel weer werden gestreken. Dit duurde tot 2 november 1965 toen het fregat opnieuw aan de vloot werd toegevoegd. Het schip vertrok vervolgens op 28 januari 1966 naar de Nederlandse Antillen om vanuit Willemstad dienst te doen als stationsschip. In die periode werden bezoeken gebracht aan de Bovenwindse Eilanden, St. George en Port Castries. Na te zijn afgelost werd op 15 mei de thuisreis ondernomen en via Las Palmas en Lissabon werd op 7 juni in Den Helder afgemeerd.
Op 22 juni 1967 werd het schip voor de laatste maal uit dienst gesteld.
Bij ministeriële beschikking nr. 741704/729330 werd Hr.Ms. De Bitter op 24 oktober 1967 uit de sterkte afgevoerd en op 14 februari 1968 ten bate van de Verenigde Staten voor sloop verkocht aan de firma Eckhart und Co. Te Hamburg.
LIJST VAN COMMANDANTEN:
G.A.M. Saraber : 01-06-1950 tot 14-10-1950
A.M. Niessink : 14-10-1950 tot 05-01-1951
A. van der Moer : 05-01-1951 tot 17-01-1951
Jhr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet : 20-10-1952 tot 09-05-1953
H.A.W. Goossens : 09-05-1953 tot 30-10-1953
F. Steinmetz : 30-10-1953 tot 11-05-1954
P. van Noort : 14-12-1959 tot 08-04-1960
H.J.A. Jolles (wnd) : 08-04-1960 tot 25-05-1960
M.G. Zuidijk : 25-05-1960 tot 30-07-1960
A.J.J. Benist : 30-07-1960 tot 04-11-1960
E. Roest : 04-11-1960 tot 05-12-1961
W. Heilbron : 05-12-1961 tot 30-05-1962
J. Hesselink : 01-10-1963 tot 13-12-1963
A. Krijger : 02-11-1965 tot 08-05-1967
W.A.J.P. Valkenier : 08-05-1967 tot 22-06-1967
Op 14 oktober vertrok het schip voor de eerste van een vijftal konvooireizen naar havens in Engeland en Frankrijk. De eerste reis ging naar Liverpool, waarvan men op 9 november in Amerika terugkeerde. De tweede konvooireis vond plaats tussen 2 en 31 december en ging van Boston naar Plymouth en terug naar New York. De derde reis van New York naar Liverpool en terug vond plaats tussen 18 januari en 14 februari 1945. De vierde konvooireis was tussen 8 maart en 4 april van Boston via Le Havre naar Southampton en terug naar New York, terwijl de vijfde en laatste reis was tussen 24 april en 19 mei 1945 vanuit Boston naar Gourock en terug naar New York. Tijdens deze reis werd op 1 mei een overlevende uit zee gered afkomstig van de tanker Sea Don die overboord geslagen was.
Na een onderhoudsperiode werd met de rest van “Escort Division 55” uit New York vertrokken voor een opwerkperiode in Guatenamo Bay op Cuba, waarna op 1 juli het Panamakanaal werd gepasseerd om, na een korte stop voor instructies in San Diëgo, op 21 juli in Pearl Harbor af te meren. Aansluitend aan een oefenperiode in de wateren rondom Hawaii, vertrok het schip op 8 augustus met een konvooi naar Eniwetok, waar de goederen op 16 augustus veilig werden afgeleverd.
Op het achterschip van Hr.Ms. De Bitter zijn tijdelijk sloepen geplaatst ten behoeve van de adelborstenopleiding.
Als schip van de wacht was USS Rinehart op 12 september de reddende engel voor de op drift geraakte en spoorloos verdwenen LCVP 3832. Op 26 september werd koers gezet naar Wake Island om als radio- en stationsschip te fungeren, hetgeen tot 4 oktober duurde. Op de terugreis naar Eniwetok werden nabij het eiland Bikini drie aldaar gestationeerde mijnenvegers van het type YMS van verse voorraden voorzien. Een gelijke missie werd tussen 19 en 21 oktober herhaald, waarna naar Wake Island werd teruggekeerd om dienst te doen als radio-directieschip.
Tijdens zwaar stormweer op 28 en 29 oktober kon men ternauwernood een aanvaring met het ss Pierre Victory, alsmede een stranding op het koraalrif voorkomen. Het schip was van haar meerboeien losgeslagen, doch dank zij zorgvuldig en bekwaam manoeuvreren kon open water worden bereikt om de storm af te rijden. Op 1 december vertrok het schip van Wake Island om marinepassagiers van Eniwetok Atoll naar Pearl Harbor te vervoeren die op 15 december veilig werden afgeleverd.
Na nog enige tijd als weerstation voor Pearl Harbor te hebben gefungeerd werd op 2 februari 1946 koers gezet naar de Verenigde Staten en via San Pedro werd op 1 maart het Panamakanaal gepasseerd en meerde men op 7 maart bij de Boston Navy Yard.
Deze stad werd op 13 april verlaten en drie dagen later werd het schip op non-actief gesteld en opgenomen in de US Atlantic Reserve Fleet te Green Cove Springs in Florida, alwaar USS Rinehart op 17 juli 1946 uit de sterkte werd afgevoerd.
Na gereed te zijn gemaakt werd USS Rinehart op 1 juni 1950 te Norfolk aan de Koninklijke marine in bruikleen overgedragen en als Hr.Ms. De Bitter in dienst gesteld. Het naamsein was aanvankelijk P 16, maar werd met ingang van 15 oktober 1950 gewijzigd in F 807.
Met het zusterschip Hr.Ms. Van Amstel werd op 15 juli naar Boston vertrokken van waaruit de beide schepen op 22 juli koers zetten naar Den Helder waar op 2 augustus 1950 voor de eerste maal werd afgemeerd.
Tot het einde van 1950 fungeerde het fregat als volgschip voor Hr.Ms. Karel Doorman en nam hiermee aan diverse oefeningen deel. Vanaf 20 oktober 1952 was het schip ingedeeld bij smaldeel 5 waarmee onder meer bezoeken werden gebracht aan Las Palmas, Agadir, Gibraltar, Douarnenez, Penzence, Casablanca, Portland en Liverpool, waarna het schip op 11 mei 1954 uit dienst werd gesteld en in eerste reserve kwam.
Op 14 december 1959 werd Hr.Ms. De Bitter weer in dienst gesteld en toegevoegd aan opleidingssmaldeel 1 waarmee Gibraltar, Casablanca, Agadir en Barcelona werden bezocht. In Agadir werd met het smaldeel van 1 tot 3 maart 1960 op grote schaal hulp verleend aan de slachtoffers van de aardbevingsramp die daar had plaats gevonden, waarbij ruim 13.000 slachtoffers te betreuren vielen.
Van 27 mei tot 26 juli werd een zogenaamde bootjesreis met adelborsten gemaakt waarbij onder andere Nice, Leixoes, Torbay, Rouaan, Den Helder, Oslo, Helsinki en Kiel werden aangelopen. Na het zomerverlof maakte het schip van 28 oktober tot 21 december nog een reis naar Newcastle, Oslo en terug naar Den Helder.
Eind januari 1961 werd met smaldeel 1 naar de Middellandse Zee vertrokken waarbij Napels werd bezocht en men eind maart in Den Helder terugkeerde. In juni 1961 werd weer een kruisreis met adelborsten ondernomen met aansluitend oefeningen op de Noordzee. Op 20 juni verbleef men in Emden en van 14 tot 17 juli in Flensburg, waarna op 28 juli in Den Helder werd teruggekeerd om bij de Rijkswerf in groot onderhoud te gaan.
Op 13 oktober werd met smaldeel 1 naar de Middellandse Zee vertrokken waarbij onder meer Tanger en Gibraltar werden bezocht, waarop eind november in Den Helder werd teruggekeerd. Op 29 januari 1962 werd met smaldeel 1 de voorjaarsreis naar de Middellandse Zee gemaakt met bezoeken aan Gibraltar en Barcelona, waarvan op 3 april in Den Helder werd teruggekeerd en het fregat op 1 juni 1962 uit dienst werd gesteld.
Op 1 oktober 1963 werd het schip voor korte tijd opnieuw in dienst gesteld, waarna op 13 december vlag, geus en oorlogswimpel weer werden gestreken. Dit duurde tot 2 november 1965 toen het fregat opnieuw aan de vloot werd toegevoegd. Het schip vertrok vervolgens op 28 januari 1966 naar de Nederlandse Antillen om vanuit Willemstad dienst te doen als stationsschip. In die periode werden bezoeken gebracht aan de Bovenwindse Eilanden, St. George en Port Castries. Na te zijn afgelost werd op 15 mei de thuisreis ondernomen en via Las Palmas en Lissabon werd op 7 juni in Den Helder afgemeerd.
Op 22 juni 1967 werd het schip voor de laatste maal uit dienst gesteld.
Bij ministeriële beschikking nr. 741704/729330 werd Hr.Ms. De Bitter op 24 oktober 1967 uit de sterkte afgevoerd en op 14 februari 1968 ten bate van de Verenigde Staten voor sloop verkocht aan de firma Eckhart und Co. Te Hamburg.
LIJST VAN COMMANDANTEN:
G.A.M. Saraber : 01-06-1950 tot 14-10-1950
A.M. Niessink : 14-10-1950 tot 05-01-1951
A. van der Moer : 05-01-1951 tot 17-01-1951
Jhr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet : 20-10-1952 tot 09-05-1953
H.A.W. Goossens : 09-05-1953 tot 30-10-1953
F. Steinmetz : 30-10-1953 tot 11-05-1954
P. van Noort : 14-12-1959 tot 08-04-1960
H.J.A. Jolles (wnd) : 08-04-1960 tot 25-05-1960
M.G. Zuidijk : 25-05-1960 tot 30-07-1960
A.J.J. Benist : 30-07-1960 tot 04-11-1960
E. Roest : 04-11-1960 tot 05-12-1961
W. Heilbron : 05-12-1961 tot 30-05-1962
J. Hesselink : 01-10-1963 tot 13-12-1963
A. Krijger : 02-11-1965 tot 08-05-1967
W.A.J.P. Valkenier : 08-05-1967 tot 22-06-1967