Museumschip " Buffel "
Inleiding:
De toepassing van ijzer en stoom waren zowel voor de koopvaardij als voor de Marine van belang, maar om verschillende redenen. De koopvaardij profiteerde van de grotere regelmaat die stoomvoortstuwing bood, waardoor regelmatige lijndiensten mogelijk werden. Voor de Marine lag het belang van stoomvoortstuwing in doeltreffender maritieme operaties.
Het voordeel van een ijzeren scheepsconstructie was voor de koopvaardij dat die weinig ruimte en gewicht vereiste. Dit gaf de mogelijkheid meer lading te vervoeren. Evenzo kon de Marine dankzij de lichte scheepsconstructie meer bewapening voeren en meer brandstof meenemen, waardoor de schepen een grotere actieradius verkregen.
De Marine heeft in de periode van 1830 tot 1865 stoomvoortstuwing voor de zeevaart ingevoerd en verrichtte bij deze introductie van de stoomvaart pionierswerk.
Bij de invoering van de stoomvoortstuwing liep de Marine voorop, maar dat was zeker niet het geval bij de andere innovatie, …het gebruik van ijzer om schepen te bouwen. Lange tijd had de Marine uit operationele overwegingen een aversie tegen het gebruik van oorlogsschepen met een ijzeren in plaats van een houten romp. Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw bleven de Rijkswerven, waar de meeste schepen voor de Marine werden gebouwd, in hoofdzaak hout toepassen.
Bij de particuliere scheepsbouw werden wel initiatieven genomen tot het bouwen van ijzeren schepen. Al in de periode van 1830 tot 1850 toonden particuliere scheepsbouwers in Nederland aan dat ze ijzeren stoomschepen voor de zeevaart konden bouwen. Toch hebben deze initiatieven niet tot een doorbraak geleid. De traditionele scheepsbouwers bleven nog tot ver in de tweede helft van de 19e eeuw in hoofdzaak houten zeilschepen bouwen, ondanks de voordelen van een ijzeren constructie.
Twee ontwikkelingen op wapentechnisch gebied vormden de inleiding op een nieuw tijdperk voor oorlogsschepen. De eerste ontwikkeling betrof het gebruik van ijzer als pantsermateriaal. Al aan het eind van de achttiende eeuw gebruikte de Franse marine zeilschepen die aan één zijde door een bekleding van dikke lagen hout en ijzeren staven beschermd waren tegen kanonskogels. De aldus beschermde schepen werden drijvende batterijen genoemd. De schepen konden door hun diepgang echter niet dicht genoeg bij de kust komen, zodat het experiment mislukte. De tweede ontwikkeling betrof granaatkanonnen. Granaten zijn holle met springstof gevulde projectielen, die aanvankelijk met mortieren werden geworpen, waardoor de trefkans gering was. In 1824 ontwikkelde de Franse generaal Henri Paixhans echter een kanon, waarmee granaten niet werden geworpen, maar horizontaal konden worden afgevuurd. Hiermee kon men de granaten nauwkeuriger richten, zodat het granaatkanon een machtig wapen werd, dat ook op schepen werd toegepast.
Wat vooraf ging aan de bouw van de Buffel.
Op 3 juni 1864 werd bij Koninklijk besluit een commissie in het leven geroepen om de kustverdediging van Nederland te onderzoeken. Op 22 oktober 1864 bracht deze commissie haar rapport uit waarin de volgende aanbevelingen werden gedaan om Nederland voor aanvallen vanuit zee te beschermen.
Het bouwen van o.a.:
Uiteindelijk besloot de toenmalige regering om 3 Monitors en 4 Ramtoren schepen te laten bouwen. De ramtorenschepen konden niet op Nederlandse werven gebouwd worden en werden daarom besteld bij buitenlandse werven t.w. “de Schorpioen” in Toulon (Frankrijk), “de Buffel” in Govan upon Clyde/Glascow (Schotland) en de Stier in Birkenhead/Liverpool (Engeland).
In 1867 werd in Amsterdam op s’lands Rijkswerf “de Guinea” op stapel gezet (het schip was bijna identiek aan “de Buffel”).
De commissie adviseerde de pantserschepen voor optreden buitengaats en die voor de bewaking van de haveningangen, te bewapenen met een ram. De ram bestond uit een onder water naar voren stekende versterkte steven die bedoeld was om een vijandelijk schip door middel van rammen onder de waterlijn schade toe te brengen. Het van een ramsteven voorziene schip diende goed wendbaar te zijn en werd daarom van twee scheepsschroeven voorzien. Het idee was afkomstig van de Franse marine-ingenieur Dupuy de Lôme. De commissie zag veel in de de aanvalskracht van de ramwerking. Men noemde het scheepstype voor het verdedigen van de haventoegangen rammonitor. Schepen voor operaties op volle zee noemde de commissie ramstoombatterijen, later ramtorenschepen genoemd. Het waren pantserschepen met draaibare geschuttorens en een ramsteven.
In februari 1865 werd met Laird in Birkenhead een contract gesloten voor de levering van het eerste pantserschip voor de Nederlandse Marine, het ramtorenschip Prins Hendrik der Nederlanden. Het was een ijzeren gepantserd schroefstoomschip met een bewapening van 4 kanonnen die in twee draaibare gepantserde torens waren opgesteld. Verder was het schip voorzien van hulpzeilen een ramsteven en twee schroeven.
De marine-ingenieur Bruno Joannes Tideman had al in 1862 de aandacht gevestigd op de noodzaak gepantserde fregatten aan te schaffen voor taken op zee. Pantserschepen waren volgens hem nodig voor het beschermen van de koopvaardij op de verbindingen met West- en Oost-Indië. De pantserschepen moesten volgens Tideman in Nederland gebouwd worden, evenals de benodigde bewapening en infrastructurele voorzieningen zoals dokken, kranen en spoorwegmateriaal. Kortom, Nederland zou zijn kans moeten grijpen om een zware industrie in het leven te roepen, die de concurrentie met het buitenland aan zou kunnen.
Tideman moet grote invloed op de meningsvorming van de minister hebben uitgeoefend. Het concept van het ramtorenschip Prins Hendrik der Nederlanden, dat al was gemaakt, voordat de commissie tot herziening van de kustverdediging in functie trad, week wat opzet betreft niet veel af van de ideeën van Tideman.
Tideman had groot vertrouwen in de capaciteit van de scheepsbouw in Nederland, die niet alleen de pantserschepen voor de Marine, maar ook moderne koopvaardijschepen zou moeten leveren Tideman ging naar Engeland om toezicht te houden bij de bouw van de Prins Hendrik der Nederlanden bij Laird. Hij vertrok in april 1865 en verbleef er tot februari 1867. Hij besteedde zijn tijd ook aan het bestuderen van de stand van de techniek in Engeland en Schotland op het gebied van de scheeps- en machinebouw. Hij schreef daarover verhandelingen en boeken. Ook zijn broer Bruno Willem Tideman, die al eerder bij de fabricage van pantserplaten toezicht had gehouden, schreef een boek over de constructie van ijzeren schepen. Op deze wijze is kennis overgedragen betreffende het ontwerp en de constructie van schepen, die niet alleen voor de marinescheepsbouw van belang was, maar ook voor de koopvaardij.. Het was de bedoeling dat die eerste schepen op de Rijkswerf in Amsterdam zouden worden nagebouwd en de minister stuurde dan ook ingenieurs naar Engeland en Frankrijk om toezicht te houden op de bouw en tegelijkertijd het vak af te kijken. De eerste schepen die in Nederland werden gebouwd waren de rammonitors Cerberus en Bloedhond. Daarvoor werden de tekeningen van de door Laird geleverde Heiligerlee en Krokodil gebruikt. De nsbm leverde de complete machine-installaties voor deze twee schepen.
Het derde schip dat de Rijkswerf te Amsterdam bouwde was het ramtorenschip Guinea, gemaakt naar het gewijzigd ontwerp van de Buffel die bij Napier in aanbouw was. Dit schip kreeg een machine van de Koninklijke Fabriek van Stoom en andere Werktuigen. De Cerberus was in januari 1869 gereed en was daarmee het eerste in Nederland gebouwde ijzeren pantserschip.
Op 10 juni 1867 is “de Buffel” bij Napiers & Sons op stapel gezet en op 10 maart 1868 te water gelaten. Op 4 juli 1868 vond de technische proefvaart plaats waarbij het schip een max. snelheid van 12,82 knopen wist te halen.
Op 23 juli 1868 is het schip als ramtorenschip der tweede klasse officieel overgedragen aan de Koninklijke Nederlandse Zeemacht en onder commando gesteld van Luitenant ter zee J.A.H.Hugenholtz die het schip onder slechte weersomstandigheden van Glasgow naar Den Helder bracht waar het op 8 augustus 1868 de marine haven van Den Helder het (Nieuwe Diep) binnenliep. Het schip trok veel belangstellenden die van heinde en verre kwamen om dit wonder der techniek met eigen ogen te kunnen aanschouwen. De “Buffel” was hiermee de eerste volledig op stoom voortgestuwde eenheid binnen de Nederlandse zeemacht.
Van 1875 tot 1880 heeft het schip in reserve gelegen (buiten dienst) in Willemsoord (Den Helder).
De toepassing van ijzer en stoom waren zowel voor de koopvaardij als voor de Marine van belang, maar om verschillende redenen. De koopvaardij profiteerde van de grotere regelmaat die stoomvoortstuwing bood, waardoor regelmatige lijndiensten mogelijk werden. Voor de Marine lag het belang van stoomvoortstuwing in doeltreffender maritieme operaties.
Het voordeel van een ijzeren scheepsconstructie was voor de koopvaardij dat die weinig ruimte en gewicht vereiste. Dit gaf de mogelijkheid meer lading te vervoeren. Evenzo kon de Marine dankzij de lichte scheepsconstructie meer bewapening voeren en meer brandstof meenemen, waardoor de schepen een grotere actieradius verkregen.
De Marine heeft in de periode van 1830 tot 1865 stoomvoortstuwing voor de zeevaart ingevoerd en verrichtte bij deze introductie van de stoomvaart pionierswerk.
Bij de invoering van de stoomvoortstuwing liep de Marine voorop, maar dat was zeker niet het geval bij de andere innovatie, …het gebruik van ijzer om schepen te bouwen. Lange tijd had de Marine uit operationele overwegingen een aversie tegen het gebruik van oorlogsschepen met een ijzeren in plaats van een houten romp. Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw bleven de Rijkswerven, waar de meeste schepen voor de Marine werden gebouwd, in hoofdzaak hout toepassen.
Bij de particuliere scheepsbouw werden wel initiatieven genomen tot het bouwen van ijzeren schepen. Al in de periode van 1830 tot 1850 toonden particuliere scheepsbouwers in Nederland aan dat ze ijzeren stoomschepen voor de zeevaart konden bouwen. Toch hebben deze initiatieven niet tot een doorbraak geleid. De traditionele scheepsbouwers bleven nog tot ver in de tweede helft van de 19e eeuw in hoofdzaak houten zeilschepen bouwen, ondanks de voordelen van een ijzeren constructie.
Twee ontwikkelingen op wapentechnisch gebied vormden de inleiding op een nieuw tijdperk voor oorlogsschepen. De eerste ontwikkeling betrof het gebruik van ijzer als pantsermateriaal. Al aan het eind van de achttiende eeuw gebruikte de Franse marine zeilschepen die aan één zijde door een bekleding van dikke lagen hout en ijzeren staven beschermd waren tegen kanonskogels. De aldus beschermde schepen werden drijvende batterijen genoemd. De schepen konden door hun diepgang echter niet dicht genoeg bij de kust komen, zodat het experiment mislukte. De tweede ontwikkeling betrof granaatkanonnen. Granaten zijn holle met springstof gevulde projectielen, die aanvankelijk met mortieren werden geworpen, waardoor de trefkans gering was. In 1824 ontwikkelde de Franse generaal Henri Paixhans echter een kanon, waarmee granaten niet werden geworpen, maar horizontaal konden worden afgevuurd. Hiermee kon men de granaten nauwkeuriger richten, zodat het granaatkanon een machtig wapen werd, dat ook op schepen werd toegepast.
Wat vooraf ging aan de bouw van de Buffel.
Op 3 juni 1864 werd bij Koninklijk besluit een commissie in het leven geroepen om de kustverdediging van Nederland te onderzoeken. Op 22 oktober 1864 bracht deze commissie haar rapport uit waarin de volgende aanbevelingen werden gedaan om Nederland voor aanvallen vanuit zee te beschermen.
Het bouwen van o.a.:
- 14 Monitors (laag op het water liggende vaartuigen met zwaar geschut)
- 7 Ramtoren schepen.
- 3 Stoombatterijen
Uiteindelijk besloot de toenmalige regering om 3 Monitors en 4 Ramtoren schepen te laten bouwen. De ramtorenschepen konden niet op Nederlandse werven gebouwd worden en werden daarom besteld bij buitenlandse werven t.w. “de Schorpioen” in Toulon (Frankrijk), “de Buffel” in Govan upon Clyde/Glascow (Schotland) en de Stier in Birkenhead/Liverpool (Engeland).
In 1867 werd in Amsterdam op s’lands Rijkswerf “de Guinea” op stapel gezet (het schip was bijna identiek aan “de Buffel”).
De commissie adviseerde de pantserschepen voor optreden buitengaats en die voor de bewaking van de haveningangen, te bewapenen met een ram. De ram bestond uit een onder water naar voren stekende versterkte steven die bedoeld was om een vijandelijk schip door middel van rammen onder de waterlijn schade toe te brengen. Het van een ramsteven voorziene schip diende goed wendbaar te zijn en werd daarom van twee scheepsschroeven voorzien. Het idee was afkomstig van de Franse marine-ingenieur Dupuy de Lôme. De commissie zag veel in de de aanvalskracht van de ramwerking. Men noemde het scheepstype voor het verdedigen van de haventoegangen rammonitor. Schepen voor operaties op volle zee noemde de commissie ramstoombatterijen, later ramtorenschepen genoemd. Het waren pantserschepen met draaibare geschuttorens en een ramsteven.
In februari 1865 werd met Laird in Birkenhead een contract gesloten voor de levering van het eerste pantserschip voor de Nederlandse Marine, het ramtorenschip Prins Hendrik der Nederlanden. Het was een ijzeren gepantserd schroefstoomschip met een bewapening van 4 kanonnen die in twee draaibare gepantserde torens waren opgesteld. Verder was het schip voorzien van hulpzeilen een ramsteven en twee schroeven.
De marine-ingenieur Bruno Joannes Tideman had al in 1862 de aandacht gevestigd op de noodzaak gepantserde fregatten aan te schaffen voor taken op zee. Pantserschepen waren volgens hem nodig voor het beschermen van de koopvaardij op de verbindingen met West- en Oost-Indië. De pantserschepen moesten volgens Tideman in Nederland gebouwd worden, evenals de benodigde bewapening en infrastructurele voorzieningen zoals dokken, kranen en spoorwegmateriaal. Kortom, Nederland zou zijn kans moeten grijpen om een zware industrie in het leven te roepen, die de concurrentie met het buitenland aan zou kunnen.
Tideman moet grote invloed op de meningsvorming van de minister hebben uitgeoefend. Het concept van het ramtorenschip Prins Hendrik der Nederlanden, dat al was gemaakt, voordat de commissie tot herziening van de kustverdediging in functie trad, week wat opzet betreft niet veel af van de ideeën van Tideman.
Tideman had groot vertrouwen in de capaciteit van de scheepsbouw in Nederland, die niet alleen de pantserschepen voor de Marine, maar ook moderne koopvaardijschepen zou moeten leveren Tideman ging naar Engeland om toezicht te houden bij de bouw van de Prins Hendrik der Nederlanden bij Laird. Hij vertrok in april 1865 en verbleef er tot februari 1867. Hij besteedde zijn tijd ook aan het bestuderen van de stand van de techniek in Engeland en Schotland op het gebied van de scheeps- en machinebouw. Hij schreef daarover verhandelingen en boeken. Ook zijn broer Bruno Willem Tideman, die al eerder bij de fabricage van pantserplaten toezicht had gehouden, schreef een boek over de constructie van ijzeren schepen. Op deze wijze is kennis overgedragen betreffende het ontwerp en de constructie van schepen, die niet alleen voor de marinescheepsbouw van belang was, maar ook voor de koopvaardij.. Het was de bedoeling dat die eerste schepen op de Rijkswerf in Amsterdam zouden worden nagebouwd en de minister stuurde dan ook ingenieurs naar Engeland en Frankrijk om toezicht te houden op de bouw en tegelijkertijd het vak af te kijken. De eerste schepen die in Nederland werden gebouwd waren de rammonitors Cerberus en Bloedhond. Daarvoor werden de tekeningen van de door Laird geleverde Heiligerlee en Krokodil gebruikt. De nsbm leverde de complete machine-installaties voor deze twee schepen.
Het derde schip dat de Rijkswerf te Amsterdam bouwde was het ramtorenschip Guinea, gemaakt naar het gewijzigd ontwerp van de Buffel die bij Napier in aanbouw was. Dit schip kreeg een machine van de Koninklijke Fabriek van Stoom en andere Werktuigen. De Cerberus was in januari 1869 gereed en was daarmee het eerste in Nederland gebouwde ijzeren pantserschip.
Op 10 juni 1867 is “de Buffel” bij Napiers & Sons op stapel gezet en op 10 maart 1868 te water gelaten. Op 4 juli 1868 vond de technische proefvaart plaats waarbij het schip een max. snelheid van 12,82 knopen wist te halen.
Op 23 juli 1868 is het schip als ramtorenschip der tweede klasse officieel overgedragen aan de Koninklijke Nederlandse Zeemacht en onder commando gesteld van Luitenant ter zee J.A.H.Hugenholtz die het schip onder slechte weersomstandigheden van Glasgow naar Den Helder bracht waar het op 8 augustus 1868 de marine haven van Den Helder het (Nieuwe Diep) binnenliep. Het schip trok veel belangstellenden die van heinde en verre kwamen om dit wonder der techniek met eigen ogen te kunnen aanschouwen. De “Buffel” was hiermee de eerste volledig op stoom voortgestuwde eenheid binnen de Nederlandse zeemacht.
Van 1875 tot 1880 heeft het schip in reserve gelegen (buiten dienst) in Willemsoord (Den Helder).