Historie
De ontwikkeling van de Fokker C.V is, tot op zekere hoogte, terug te voeren op de Fokker C.I.
Deze, oorspronkelijk twee-zitsversie van de Fokker D.VII, werd nog tijdens de Eerste Wereldoorlog ontwikkeld. De LVA had contracten met Trompenburg, die onder andere de Farman HF.22 en ook de Nieuport 11 in licentie had gebouwd, voor de levering van V.3 jagers en V.4 verkenners. Trompenburg bleek echter niet meer in staat om deze toestellen te leveren en opperde om in plaats daarvan de Fokker D.VII en Fokker C.I te leveren.
De C.I bleek in het gebruik een robuust en betrouwbaar toestel te zijn en Fokker ontwikkelde in 1922 dan ook de Fokker C.IV, een duidelijk groter toestel. Nieuw voor die tijd was dat het toestel met verschillenden motoren werd aangeboden en daarnaast was er ook keuze uit vleugelcombinaties van drie verschillende spanwijdtes.
De Fokker C.IV bleek mede hierdoor commercieel succesvol te zijn.
Naar aanleiding van een aanvraag van de LVA (in 1923) voor een tweepersoonsvliegtuig dat zou moeten voldoen als jachtvliegtuig, aan zowel Fokker als aan de NVI, die de Koolhoven FK.31 aanbood, bood Fokker aanvankelijk een aangepaste versie van de Fokker C.IV aan, de Fokker D.C.I, die een spanwijdte van 11.45 m had. Dit toestel bleek tijden testvluchten superieur ten opzichte van de FK.31, maar werd door de LVA toch niet geaccepteerd. Wel werden tien stuks aangeschaft door de ML.KNIL.
Dit toestel werd echter niet geaccepteerd door de LVA en na veel problemen met het prototype van de FK.31 (die men toch eerst uitgebreid wilde beproeven), kreeg Fokker opdracht om een nieuw tweepersoonstoestel, uitgerust met de toen nieuwe Hispano-Suiza V-12 motor, te bouwen. Fokker had hiervoor dit begin 1924 al een voorstel ingediend.
Eind november 1924 was het prototype gereed. Op 1 december 1924 vonden de testvluchten van zowel de Fokker C.V en de (al twee jaar in ontwikkeling zijnde) NVI FK.31, plaats op Soesterberg . De Fokker C.V bleek veruit superieur ten opzichte van de FK.31.
De C.V had zeer duidelijk overeenkomsten met de Fokker C.I en C.IV. Zowel de vleugels als de staartvlakken kwamen met elkaar overeen. Wel was de cockpit vergeleken met die van de C.IV verbeterd. De romp was nog wel vrij plomp.
Na de eerste beproevingen werden er allerlei wijzigingen aan het prototype doorgevoerd.
De romp werd opnieuw ontworpen en werd zo'n 20 cm slanker. Dit kwam de prestaties ten goede.
Ook de C.V werd aangeboden met verschillende motoren en met drie verschillende vleugelcombinaties. Tijdens de ontwikkeling werden allerlei zaken onderzocht en beproefd, onder andere verschillende landingsgestellen en ook met de vleugelopstelling werd geëxperimenteerd.
Mede naar aanleiding van ontwikkelingen in de VS ontwikkelde Fokker voor de Fokker D.XIII een anderhalf dekker met een tapse vleugel met een nieuw vleugelprofiel. Deze bleek dermate succesvol dat ook voor de Fokker C.V een nieuwe vleugel werd ontwikkeld.
Het middenstuk was recht, daarna volgde een deel met afnemende koorde, de vleugel eindigde in ronde tips. Daarnaast staken de roeren niet meer uit. Deze nieuwe vleugelcombinatie werd D-cel genoemd. Ook werd een set met grote spanwijdte ontwikkeld, de E-cel. De drie brandstoftanks waren in de vleugel ondergebracht. Twee stuks in de middensectie en de derde links van het midden. Ter versteviging van de vleugel werden ter plaatse van de tanks een aantal verstevigingsribben aangebracht.
Omwille van standaardisatie besloot men bij Fokker om de Fokker C.V alleen nog maar met de D- of met de E-cel te produceren.
De Fokker C.V. was een verkenner/bommenwerper die door Fokker vanaf 1924 werd gebouwd. Het was een doorontwikkeling van de Fokker C.IV. De C.V zou uitgroeien tot meest gebouwde militaire Fokker machine van het interbellum. Fokker bouwde een groot aantal zelf, daarnaast bouwden meerdere buitenlandse cliënten het toestel onder licentie.
Het vliegtuig kon met diverse motoren van 450 pk of meer worden uitgerust. Hetzelfde vliegtuig met een lichtere motor werd C-VI genoemd. De C.V werd in vijf verschillende versies geproduceerd. De spanwijdte van de vleugels verschilde per versie. Vanaf 1925 concentreerde het bedrijf zich op de varianten D en E.
Versies.
Ook de C.V werd aangeboden met verschillende motoren en met drie verschillende vleugelcombinaties. De spanwijdten bij de A-, B- en C-versie hieronder zijn inclusief de buiten de vleugel stekende rolroeren.
De ontwikkeling van de Fokker C.V is, tot op zekere hoogte, terug te voeren op de Fokker C.I.
Deze, oorspronkelijk twee-zitsversie van de Fokker D.VII, werd nog tijdens de Eerste Wereldoorlog ontwikkeld. De LVA had contracten met Trompenburg, die onder andere de Farman HF.22 en ook de Nieuport 11 in licentie had gebouwd, voor de levering van V.3 jagers en V.4 verkenners. Trompenburg bleek echter niet meer in staat om deze toestellen te leveren en opperde om in plaats daarvan de Fokker D.VII en Fokker C.I te leveren.
De C.I bleek in het gebruik een robuust en betrouwbaar toestel te zijn en Fokker ontwikkelde in 1922 dan ook de Fokker C.IV, een duidelijk groter toestel. Nieuw voor die tijd was dat het toestel met verschillenden motoren werd aangeboden en daarnaast was er ook keuze uit vleugelcombinaties van drie verschillende spanwijdtes.
De Fokker C.IV bleek mede hierdoor commercieel succesvol te zijn.
Naar aanleiding van een aanvraag van de LVA (in 1923) voor een tweepersoonsvliegtuig dat zou moeten voldoen als jachtvliegtuig, aan zowel Fokker als aan de NVI, die de Koolhoven FK.31 aanbood, bood Fokker aanvankelijk een aangepaste versie van de Fokker C.IV aan, de Fokker D.C.I, die een spanwijdte van 11.45 m had. Dit toestel bleek tijden testvluchten superieur ten opzichte van de FK.31, maar werd door de LVA toch niet geaccepteerd. Wel werden tien stuks aangeschaft door de ML.KNIL.
Dit toestel werd echter niet geaccepteerd door de LVA en na veel problemen met het prototype van de FK.31 (die men toch eerst uitgebreid wilde beproeven), kreeg Fokker opdracht om een nieuw tweepersoonstoestel, uitgerust met de toen nieuwe Hispano-Suiza V-12 motor, te bouwen. Fokker had hiervoor dit begin 1924 al een voorstel ingediend.
Eind november 1924 was het prototype gereed. Op 1 december 1924 vonden de testvluchten van zowel de Fokker C.V en de (al twee jaar in ontwikkeling zijnde) NVI FK.31, plaats op Soesterberg . De Fokker C.V bleek veruit superieur ten opzichte van de FK.31.
De C.V had zeer duidelijk overeenkomsten met de Fokker C.I en C.IV. Zowel de vleugels als de staartvlakken kwamen met elkaar overeen. Wel was de cockpit vergeleken met die van de C.IV verbeterd. De romp was nog wel vrij plomp.
Na de eerste beproevingen werden er allerlei wijzigingen aan het prototype doorgevoerd.
De romp werd opnieuw ontworpen en werd zo'n 20 cm slanker. Dit kwam de prestaties ten goede.
Ook de C.V werd aangeboden met verschillende motoren en met drie verschillende vleugelcombinaties. Tijdens de ontwikkeling werden allerlei zaken onderzocht en beproefd, onder andere verschillende landingsgestellen en ook met de vleugelopstelling werd geëxperimenteerd.
Mede naar aanleiding van ontwikkelingen in de VS ontwikkelde Fokker voor de Fokker D.XIII een anderhalf dekker met een tapse vleugel met een nieuw vleugelprofiel. Deze bleek dermate succesvol dat ook voor de Fokker C.V een nieuwe vleugel werd ontwikkeld.
Het middenstuk was recht, daarna volgde een deel met afnemende koorde, de vleugel eindigde in ronde tips. Daarnaast staken de roeren niet meer uit. Deze nieuwe vleugelcombinatie werd D-cel genoemd. Ook werd een set met grote spanwijdte ontwikkeld, de E-cel. De drie brandstoftanks waren in de vleugel ondergebracht. Twee stuks in de middensectie en de derde links van het midden. Ter versteviging van de vleugel werden ter plaatse van de tanks een aantal verstevigingsribben aangebracht.
Omwille van standaardisatie besloot men bij Fokker om de Fokker C.V alleen nog maar met de D- of met de E-cel te produceren.
De Fokker C.V. was een verkenner/bommenwerper die door Fokker vanaf 1924 werd gebouwd. Het was een doorontwikkeling van de Fokker C.IV. De C.V zou uitgroeien tot meest gebouwde militaire Fokker machine van het interbellum. Fokker bouwde een groot aantal zelf, daarnaast bouwden meerdere buitenlandse cliënten het toestel onder licentie.
Het vliegtuig kon met diverse motoren van 450 pk of meer worden uitgerust. Hetzelfde vliegtuig met een lichtere motor werd C-VI genoemd. De C.V werd in vijf verschillende versies geproduceerd. De spanwijdte van de vleugels verschilde per versie. Vanaf 1925 concentreerde het bedrijf zich op de varianten D en E.
Versies.
Ook de C.V werd aangeboden met verschillende motoren en met drie verschillende vleugelcombinaties. De spanwijdten bij de A-, B- en C-versie hieronder zijn inclusief de buiten de vleugel stekende rolroeren.