
Hr. Ms Tromp A 878
Waterverplaatsing
Afmetingen Voortstuwing Machinevermogen Snelheid Bewapening Toegevoegd sinds 03-42 sinds 1944 Bewapening sinds 1948 Pantser van gehard staal ( Krupp ) dek commandotoren gordel torpedoschot barbettes munitieliften schilden hoofdbatterij Bemanning Bouwwerf Op stapel te water In dienst |
3.450 / 4.215 ton
132 x 12.4 x 4.8 meter 2 schroeven 4 Yarrow ketels Werkspoor tubines 56.000 pk 33.5 knoop 6-15 cm Bofors ( 3 x 2 ) 4-4 cm Bofors ( 2 x 2 ) 4-12.7 mm Vickers ( 2 x 2 ) 6-53.3 cm torpedolanceerbuizen ( 2 x 3 ) 2-7,6 cm Vickers ( 1 x 2 ) 6-20 mm Oerlikon ( 6 x 1 ) 4 dieptebomwerpers Torpedolanceerbuizen zijn verwijderd 2-7,6 cm USA ( 2 x 1 ) 12,7 cm kanons vervangen door 2-40 mm Bofors 6-15 cm 4-7,6 cm 8-40 mm ( 2 x 2 n=, 4 x 1 ) 2-20 mm ( 2 x 1 ) 15-25 mm 11-25 mm 16 mm ( deel uitmakend van de scheepshuid ) 20-30 mm 12 mm 15 mm 15-25 mm 295 koppen Nederlandse Scheepsbouw Mij. Amsterdam 17-01-36 als Flottieljeleider 24-05-37 18-08-38 als luchtverdedigingskruiser |
Van 01 - 11 - 48 tot 02 - 49 in dienst geweest als logementschip t.b.v. kernbemanning Karel Doorman ( ex - Vernerable ) Later ter beschikking gesteld aan de TOKM te Amsterdam
01 - 04-55 immobiel en ter beschikking CMM Willemsoord ( Den Helder )
01 - 09 - 55 Dienst Concervatie Den Helder
01 - 04-55 immobiel en ter beschikking CMM Willemsoord ( Den Helder )
01 - 09 - 55 Dienst Concervatie Den Helder
Naamsein
Uit dienst Van sterkte afgevoerd Verkocht |
A 878 ( sinds 01-04-55 )
ex - C 804 ( sinds 15-10-50 ) ex - KL 2 ( sinds 15-06-46 ) ex - D 28 ( WO II ) 14-03-63 10-12-68 13-05-69 Simons Handelsmij. N.V. te Rotterdam |
SCHEPEN DIE DE NAAM TROMP HEBBEN GEVOERD.
De eerste was het linieschip Maarten Harpertszoon Tromp van 54 stukken, behorende tot de admiraliteit op de Maze. Het schip werd gebouwd door P. van Zwijndregt en werd voor de eerste maal in dienst gesteld onder kapitein ter zee C. van Gennep. Op 7 juli 1782 - tijdens de vierde Engelse oorlog (1780-1784) - ging het schip in een eskader onder vice-admiraal A. Hartsinck naar Trondheim om een retourvloot op te wachten en naar Patria terug te brengen. Uiteindelijk keerde de Tromp in november 1782 in Nederland terug.
In oktober 1784 bevond het linieschip zich op de rede van Vlissingen toen de schepen van Keizer Jozef II van Oostenrijk de Schelde wilden forceren. Op 23 februari 1796 vertrok de Tromp met zeven andere schepen naar Oost-Indië. In de Saldanhabaai werd dit eskader dat onder bevel stond van schout-bij-nacht E. Lucas door Engelse schepen genomen. Het werd door hen Tromp genoemd en in 1815 voor sloop verkocht.
1808 te water gelaten, waarna het op 5 mei 1811 in dienst werd gesteld door kapitein ter zee J.A. van der Straten. Bij de vrede van Parijs in 1814 werd bepaald dat het schip aan Nederland zou blijven. De Tromp vertrok op 16 maart 1817 van Vlissingen via Rio
Het tweede schip was de kanonneerschoener nummer 22 en werd als Admiraal Cornelis Tromp in 1804 gebouwd met een bewapening van zeven stukken en een bemanning van 50 koppen. In 1805 nam het schip deel aan de Vlissingse expeditie. Het werd op 30 augustus 1826 in Rotterdam voor sloop verkocht voor de somma van ƒ 530,-.
Het derde schip werd in 1805 in Rotterdam als linieschip Maarten Harpertszoon Tromp van 64/68 stukken op stapel gezet en in de Janeiro naar Oost-Indië, waar het op 13 september 1817 op de rede van Anjer arriveerde. In het najaar van 1818 nam het schip deel aan de expeditie tegen de Britse luitenant-gouverneur sir Thomas Stamford Raffles, die het noorden van Sumatra nog in bezit had. Op 28 november 1818 vond in de kajuit de overdracht van het gebied plaats. In 1819 nam de Tromp deel aan de expeditie tegen Banka en een jaar later tegen Palembang. In 1820 werd de Tromp afgekeurd en voor ƒ 588.478,- aan de koloniale marine verkocht. In 1823 werd het schip in Oost-Indië gesloopt.
De vierde Tromp was een linieschip van 74 stukken en werd in 1830 op stapel gezet en eerst twintig jaar later te water gelaten. De bouwer was P. Schuyt Jr. Het schip heeft nooit gevaren en is in 1867 van de sterkte afgevoerd en in 1872 voor sloop verkocht.
De vijfde Tromp was een schroefstoomschip der 1e klasse. Het werd op de Rijkswerf in Amsterdam gebouwd en op 30 mei 1879 onder kapitein ter zee H.D. Guyot in dienst gesteld. Het schip was gebouwd van ijzer en de romp was met hout bekleed. Het had een hulpzeilvermogen met een zeiloppervlak van ongeveer 1.600 m². In oktober 1882 vertrok het schip naar Oost-Indië en keerde een jaar later naar Nederland terug. Op deze thuisreis werd Zr.Ms. Tromp naar Maculla aan de Kongorivier gestuurd, waar Afrikaanse negers een Nederlandse factorij hadden aangevallen. Inmiddels was de rust echter weergekeerd en vervolgde het schip haar thuisreis. In 1885 ging het schroefstoomschip weer naar Oost-Indië waar het twee jaar verbleef. Op de thuisreis werd het traject Batavia - Kaapstad in één ruk afgelegd in 31 dagen en 8,5 uur, wat de snelste tijd was die ooit door een Nederlands oorlogsschip was gemaakt.
In de jaren 1888 tot en met 1890 werden onder andere enkele reizen naar Noorwegen, Zuid-Amerika en West-Indië gemaakt. In 1893 ging de Tromp weer naar Oost-Indië. Tijdens deze term oefende het schip toezicht uit op de parelvissers in het oostelijk deel van de archipel en nam in juli 1894 deel aan de actie tegen Lombok. In 1895 lag het als stationsschip op de rede van Olehleh (Atjeh). In de maanden april, mei en juni 1896 werd deelgenomen aan beschietingen van kampongs en aan andere operaties in dit gebied.
In 1897 werd de thuisreis aanvaard en van 28 maart tot 15 mei verbleef het schip in Smyrna om de belangen van de Nederlanders te behartigen toen een oorlog tussen Turkije en Griekenland onvermijdelijk scheen.
In 1899 ging Zr.Ms. Tromp weer naar Oost-Indië en deed enige tijd dienst als vlaggeschip van de Atjehdivisie tot deze op 10 januari 1902 werd ontbonden. In Sabang werden, voordat het schip de Atjehse wateren verliet, zes kanons van 17cm met affutage en munitie afgegeven ten behoeve van een batterij die daar werd aangelegd. In 1902 keerde het schip in Nederland terug en werd in 1904 van de sterkte afgevoerd en op 19 september 1904 voor sloop verkocht.
De zesde was het pantserschip Maarten Harpertszoon Tromp dat op de Rijkswerf in Amsterdam werd gebouwd en op 5 april 1906 door kapitein ter zee F.C.E.L. Koster in dienst werd gesteld. In juni van dat jaar werd een reis gemaakt naar Trondheim ter gelegenheid van de kroning van Koning Hakon VI. Nog datzelfde jaar vertrok de Tromp naar Oost-Indië waar het onder meer dienst deed als vlaggeschip van het Nederlands eskader.
In april 1908 werd deelgenomen aan de actie tegen Kloeng-koeng (Bali) in verband met het gewapend verzet van de bevolking bij de invoering van de opiumregie. In 1909 werd een reis naar China en Japan gemaakt en een jaar later de thuisreis ondernomen.
Aan het eind van 1910 ging het pantserschip terug naar Oost-Indië en deed tot 1917 dienst bij de handhaving van de Nederlandse neutraliteit in dit gebied. De thuisreis werd gemaakt via Japan en het Panamakanaal.
Van 1919 tot 1920 verbleef het schip opnieuw in de Indische Archipel. In oktober 1922 werd het schip naar Smyrna gestuurd, om tot maart 1923 de belangen van de Nederlanders te behartigen. Na terugkeer in Nederland werd het schip in gebruik genomen als opleidingsschip en werden oefenreizen naar de Noorse wateren, Canarische eilanden en de Middellandse Zee gemaakt. In 1927 werd Hr.Ms. Tromp uit dienst gesteld en als opleidingsschip door Hr.Ms. Hertog Hendrik vervangen. In 1933 werd het schip voor sloop verkocht.
De eerste was het linieschip Maarten Harpertszoon Tromp van 54 stukken, behorende tot de admiraliteit op de Maze. Het schip werd gebouwd door P. van Zwijndregt en werd voor de eerste maal in dienst gesteld onder kapitein ter zee C. van Gennep. Op 7 juli 1782 - tijdens de vierde Engelse oorlog (1780-1784) - ging het schip in een eskader onder vice-admiraal A. Hartsinck naar Trondheim om een retourvloot op te wachten en naar Patria terug te brengen. Uiteindelijk keerde de Tromp in november 1782 in Nederland terug.
In oktober 1784 bevond het linieschip zich op de rede van Vlissingen toen de schepen van Keizer Jozef II van Oostenrijk de Schelde wilden forceren. Op 23 februari 1796 vertrok de Tromp met zeven andere schepen naar Oost-Indië. In de Saldanhabaai werd dit eskader dat onder bevel stond van schout-bij-nacht E. Lucas door Engelse schepen genomen. Het werd door hen Tromp genoemd en in 1815 voor sloop verkocht.
1808 te water gelaten, waarna het op 5 mei 1811 in dienst werd gesteld door kapitein ter zee J.A. van der Straten. Bij de vrede van Parijs in 1814 werd bepaald dat het schip aan Nederland zou blijven. De Tromp vertrok op 16 maart 1817 van Vlissingen via Rio
Het tweede schip was de kanonneerschoener nummer 22 en werd als Admiraal Cornelis Tromp in 1804 gebouwd met een bewapening van zeven stukken en een bemanning van 50 koppen. In 1805 nam het schip deel aan de Vlissingse expeditie. Het werd op 30 augustus 1826 in Rotterdam voor sloop verkocht voor de somma van ƒ 530,-.
Het derde schip werd in 1805 in Rotterdam als linieschip Maarten Harpertszoon Tromp van 64/68 stukken op stapel gezet en in de Janeiro naar Oost-Indië, waar het op 13 september 1817 op de rede van Anjer arriveerde. In het najaar van 1818 nam het schip deel aan de expeditie tegen de Britse luitenant-gouverneur sir Thomas Stamford Raffles, die het noorden van Sumatra nog in bezit had. Op 28 november 1818 vond in de kajuit de overdracht van het gebied plaats. In 1819 nam de Tromp deel aan de expeditie tegen Banka en een jaar later tegen Palembang. In 1820 werd de Tromp afgekeurd en voor ƒ 588.478,- aan de koloniale marine verkocht. In 1823 werd het schip in Oost-Indië gesloopt.
De vierde Tromp was een linieschip van 74 stukken en werd in 1830 op stapel gezet en eerst twintig jaar later te water gelaten. De bouwer was P. Schuyt Jr. Het schip heeft nooit gevaren en is in 1867 van de sterkte afgevoerd en in 1872 voor sloop verkocht.
De vijfde Tromp was een schroefstoomschip der 1e klasse. Het werd op de Rijkswerf in Amsterdam gebouwd en op 30 mei 1879 onder kapitein ter zee H.D. Guyot in dienst gesteld. Het schip was gebouwd van ijzer en de romp was met hout bekleed. Het had een hulpzeilvermogen met een zeiloppervlak van ongeveer 1.600 m². In oktober 1882 vertrok het schip naar Oost-Indië en keerde een jaar later naar Nederland terug. Op deze thuisreis werd Zr.Ms. Tromp naar Maculla aan de Kongorivier gestuurd, waar Afrikaanse negers een Nederlandse factorij hadden aangevallen. Inmiddels was de rust echter weergekeerd en vervolgde het schip haar thuisreis. In 1885 ging het schroefstoomschip weer naar Oost-Indië waar het twee jaar verbleef. Op de thuisreis werd het traject Batavia - Kaapstad in één ruk afgelegd in 31 dagen en 8,5 uur, wat de snelste tijd was die ooit door een Nederlands oorlogsschip was gemaakt.
In de jaren 1888 tot en met 1890 werden onder andere enkele reizen naar Noorwegen, Zuid-Amerika en West-Indië gemaakt. In 1893 ging de Tromp weer naar Oost-Indië. Tijdens deze term oefende het schip toezicht uit op de parelvissers in het oostelijk deel van de archipel en nam in juli 1894 deel aan de actie tegen Lombok. In 1895 lag het als stationsschip op de rede van Olehleh (Atjeh). In de maanden april, mei en juni 1896 werd deelgenomen aan beschietingen van kampongs en aan andere operaties in dit gebied.
In 1897 werd de thuisreis aanvaard en van 28 maart tot 15 mei verbleef het schip in Smyrna om de belangen van de Nederlanders te behartigen toen een oorlog tussen Turkije en Griekenland onvermijdelijk scheen.
In 1899 ging Zr.Ms. Tromp weer naar Oost-Indië en deed enige tijd dienst als vlaggeschip van de Atjehdivisie tot deze op 10 januari 1902 werd ontbonden. In Sabang werden, voordat het schip de Atjehse wateren verliet, zes kanons van 17cm met affutage en munitie afgegeven ten behoeve van een batterij die daar werd aangelegd. In 1902 keerde het schip in Nederland terug en werd in 1904 van de sterkte afgevoerd en op 19 september 1904 voor sloop verkocht.
De zesde was het pantserschip Maarten Harpertszoon Tromp dat op de Rijkswerf in Amsterdam werd gebouwd en op 5 april 1906 door kapitein ter zee F.C.E.L. Koster in dienst werd gesteld. In juni van dat jaar werd een reis gemaakt naar Trondheim ter gelegenheid van de kroning van Koning Hakon VI. Nog datzelfde jaar vertrok de Tromp naar Oost-Indië waar het onder meer dienst deed als vlaggeschip van het Nederlands eskader.
In april 1908 werd deelgenomen aan de actie tegen Kloeng-koeng (Bali) in verband met het gewapend verzet van de bevolking bij de invoering van de opiumregie. In 1909 werd een reis naar China en Japan gemaakt en een jaar later de thuisreis ondernomen.
Aan het eind van 1910 ging het pantserschip terug naar Oost-Indië en deed tot 1917 dienst bij de handhaving van de Nederlandse neutraliteit in dit gebied. De thuisreis werd gemaakt via Japan en het Panamakanaal.
Van 1919 tot 1920 verbleef het schip opnieuw in de Indische Archipel. In oktober 1922 werd het schip naar Smyrna gestuurd, om tot maart 1923 de belangen van de Nederlanders te behartigen. Na terugkeer in Nederland werd het schip in gebruik genomen als opleidingsschip en werden oefenreizen naar de Noorse wateren, Canarische eilanden en de Middellandse Zee gemaakt. In 1927 werd Hr.Ms. Tromp uit dienst gesteld en als opleidingsschip door Hr.Ms. Hertog Hendrik vervangen. In 1933 werd het schip voor sloop verkocht.
SCHEEPSINRICHTING
EN UITRUSTING. (Ontwerp 1936)
Het schip was voorzien van een dubbele bodem die zich uitstrekte over het grootste gedeelte van het schip. De opbouw omvatte het onderbrugdek, brugdek en vuurleidingsdek, tevens seindek. Bovendien achter de schoorsteen het schoorsteendek met twee zoeklichten en achter op het tentdek een achterbrug. Op het vóórtussendek bevonden zich achter elkaar drie manschapsverblijven met twee wasplaatsen die naast het ketelruim waren gelegen. Op het achterdek de longroom met hutten voor officieren, benevens de voorlongroom voor 20 adelborsten. In het voorschip op het bovendek wederom drie manschapsverblijven. In het achterdekhuis bevond zich de kajuit van de commandant, hut eerste officier en hut van administratie. Op het bovendek waren ruimten voor huishoudelijke dienst: kombuizen, bottelarij, wasserij en bakkerij. In de bovenbouw op het bakdek de ziekenboeg, verblijf onderofficieren, hut chef d'equipage en oudste onderofficier. Het brugdek omvatte tevens het stuurhuis, kaartenkamer, zeehut commandant en radiohut, met op het vuurleidingsdek de artilleriecommandotoren. Het schip was uitgerust met 6 kanons van 15cm op dubbelaffuiten en voorzien van een schild. Voor iedere dubbelaffuit waren twee munitiekokers beschikbaar die in korven met elektrische Jaffalieren aan dek werden gebracht. De dubbelmitrailleurs van 40mm waren elk aan stuur- en bakboord op het tentdek opgesteld met gereedheidsmunitie onder de achterbrug. De twee 12,7mm dubbelmitrailleurs stonden op het vuurleidingsdek. Zowel aan stuurboord als bakboord op het bovendek stonden de drielingtorpedolanceerinrichtingen opgesteld elk voorzien van een torpedodavit, met op het bovendek naast de kombuizen ruimte voor enkele reservetorpedo's. Het schip was voorzien van richttoestellen, paravanes en een drukluchtnevelinstallatie.
Tot het ankertuig behoorden twee stokloze ankers van 2.500 kg met ieder 225 meter ketting, stoomankermachine en twee verticale ankerspillen. Bovendien werd een werpanker van 300 kg op het achterdek gesjord meegevoerd met wegneembare davit die tevens voor de torpedo's dienst deed. Op het achterdek tevens een elektrisch hekspil van ± 12,5 pk. Aan boord werden vier B-3 sloepen gevoerd, waarvan één met motor, twee motorsloepen en twee verlengde jollen. De beide motorsloepen hingen aan stuur- en bakboord van de schoorsteen in Columbusdavits. De vier B-sloepen werden met laadbomen gehesen en gestreken. Deze laadbomen werden eveneens gebruikt voor het drijvervliegtuig Fokker type C XI-W. Zoals vermeld was hier geen katapult voor aanwezig. In plaats van het vliegtuig kon eventueel een B-2-sloep worden meegenomen. Voorts waren enige reddingsvlotten aan boord. Het schip was voorzien van een elektrisch-hydraulische stuurmachine van de Atlas-Werke met een hydraulisch telemotorsysteem, stuurkamer, noodstuurkamer, Sperry-moederkompas met dochterkompassen, magnetisch standaardkompas, zelfregistrerend Hughes-echolood, mijlenteller, richtingzoeker en onderwatergeruisontvangers.
Voor elektriciteit stonden 3 turbodynamo's opgesteld van 220V gelijkstroom met omvormers voor verschillende elektrische apparaten, 2 dieseldynamo's voor reebedrijf en een nooddiesel dynamo. Het schip was tevens voorzien van een huistelefoon, voor dienst in de tropen een afzuiginstallatie, in het achterschip koelkamers en in de manschapsverblijven een drinkwaterkoeler.
Het schip was voorzien van een dubbele bodem die zich uitstrekte over het grootste gedeelte van het schip. De opbouw omvatte het onderbrugdek, brugdek en vuurleidingsdek, tevens seindek. Bovendien achter de schoorsteen het schoorsteendek met twee zoeklichten en achter op het tentdek een achterbrug. Op het vóórtussendek bevonden zich achter elkaar drie manschapsverblijven met twee wasplaatsen die naast het ketelruim waren gelegen. Op het achterdek de longroom met hutten voor officieren, benevens de voorlongroom voor 20 adelborsten. In het voorschip op het bovendek wederom drie manschapsverblijven. In het achterdekhuis bevond zich de kajuit van de commandant, hut eerste officier en hut van administratie. Op het bovendek waren ruimten voor huishoudelijke dienst: kombuizen, bottelarij, wasserij en bakkerij. In de bovenbouw op het bakdek de ziekenboeg, verblijf onderofficieren, hut chef d'equipage en oudste onderofficier. Het brugdek omvatte tevens het stuurhuis, kaartenkamer, zeehut commandant en radiohut, met op het vuurleidingsdek de artilleriecommandotoren. Het schip was uitgerust met 6 kanons van 15cm op dubbelaffuiten en voorzien van een schild. Voor iedere dubbelaffuit waren twee munitiekokers beschikbaar die in korven met elektrische Jaffalieren aan dek werden gebracht. De dubbelmitrailleurs van 40mm waren elk aan stuur- en bakboord op het tentdek opgesteld met gereedheidsmunitie onder de achterbrug. De twee 12,7mm dubbelmitrailleurs stonden op het vuurleidingsdek. Zowel aan stuurboord als bakboord op het bovendek stonden de drielingtorpedolanceerinrichtingen opgesteld elk voorzien van een torpedodavit, met op het bovendek naast de kombuizen ruimte voor enkele reservetorpedo's. Het schip was voorzien van richttoestellen, paravanes en een drukluchtnevelinstallatie.
Tot het ankertuig behoorden twee stokloze ankers van 2.500 kg met ieder 225 meter ketting, stoomankermachine en twee verticale ankerspillen. Bovendien werd een werpanker van 300 kg op het achterdek gesjord meegevoerd met wegneembare davit die tevens voor de torpedo's dienst deed. Op het achterdek tevens een elektrisch hekspil van ± 12,5 pk. Aan boord werden vier B-3 sloepen gevoerd, waarvan één met motor, twee motorsloepen en twee verlengde jollen. De beide motorsloepen hingen aan stuur- en bakboord van de schoorsteen in Columbusdavits. De vier B-sloepen werden met laadbomen gehesen en gestreken. Deze laadbomen werden eveneens gebruikt voor het drijvervliegtuig Fokker type C XI-W. Zoals vermeld was hier geen katapult voor aanwezig. In plaats van het vliegtuig kon eventueel een B-2-sloep worden meegenomen. Voorts waren enige reddingsvlotten aan boord. Het schip was voorzien van een elektrisch-hydraulische stuurmachine van de Atlas-Werke met een hydraulisch telemotorsysteem, stuurkamer, noodstuurkamer, Sperry-moederkompas met dochterkompassen, magnetisch standaardkompas, zelfregistrerend Hughes-echolood, mijlenteller, richtingzoeker en onderwatergeruisontvangers.
Voor elektriciteit stonden 3 turbodynamo's opgesteld van 220V gelijkstroom met omvormers voor verschillende elektrische apparaten, 2 dieseldynamo's voor reebedrijf en een nooddiesel dynamo. Het schip was tevens voorzien van een huistelefoon, voor dienst in de tropen een afzuiginstallatie, in het achterschip koelkamers en in de manschapsverblijven een drinkwaterkoeler.
DE GESCHIEDENIS VAN Hr.Ms. TROMP.
waaraan in die tijd zo'n grote behoefte was, anderzijds
de beperkte hoeveelheid financiën die voor de bouw van schepen beschikbaar was.
In de bouwplannen van die jaren paste namelijk twee kruisers van 8.000 ton,
vier torpedobootjagers van ruim 1.600 ton en een flottieljeleider van ruim
3.300 ton. Dit werd Hr.Ms. Tromp waarvan met de bouw op 17 januari 1936 werd
begonnen. Nog vóór dat deze gereed was viel het besluit een tweede
flottieljeleider te bouwen, hetgeen Hr.Ms. Jacob van Heemskerck zou gaan
worden. Beide schepen die een grote snelheid konden ontwikkelen en bestemd
waren voor dienst in Nederlands Oost-Indië, en waren bewapend met drie
dubbeltorens van 15cm, waren in feite kleine kruisers. Het voorstel tot de bouw
van dergelijke typen vaartuigen zou in de Hr.Ms. "Tromp" was de
eerste flottieljeleider van het zogenaamde Vlootplan
Deckers dat in 1931 werd aangenomen. Dit type vormde een compromis tussen
twee dingen: enerzijds het grote volksvertegenwoordiging moderne oorlogsschip nooit
de goedkeuring hebben gekregen. Mede daarom werd de benaming flottieljeleider aangehouden. Dit klonk
blijkbaar niet zo duur als het woord kruiser.
Deze politiek werd ook in Engeland rond de jaren zestig toegepast door de
County-klasse, in feite lichte kruisers met een waterverplaatsing van 6.200 ton
en een zware bewapening aan te kondigen als onderzeebootjagers. Het bijzonder geslaagde ontwerp was van
ingenieur G. 't Hooft en ingenieur W.M. den Hollander, mede gebaseerd op door
Thornycroft en Yarrow in de beginjaren '30 ingediende plannen voor een
flottieljeleider, ontwikkeld uit een vergroot type Britse torpedobootjager van
de "A" tot "H"-klasse.
In de staalconstructie van de scheepshuid en het verband was - in tegenstelling tot voorgaande schepen die voornamelijk geklonken werden - veel laswerk toegepast en bestond uit 17 waterdichte compartimenten. Voor de bepantsering werd gebruik gemaakt van gehard staal van het merk Krupp. Tevens vond op ruime schaal het gebrk van uit Zwitserland afkomstig aluminium plaats. Volgens het bouwplan uit 1931 zou het schip worden bewapend met vier torens van elk tweemaal 12cm, doch dit werd later gewijzigd in drie dubbeltorens van 15cm met een maximum elevatie van 60 graden en een effectieve gevechtsafstand van 17.500 meter. De bewapening zou tijdens de oorlog verre van voldoende blijken te zijn en werd daarom later aangevuld en versterkt. De Tromp was het eerste Nederlandse oorlogsschip met afstandsbediening van de kanons en tevens het eerste schip ter wereld met twee dubbelloops Bofors luchtdoelbatterij van 40mm. Het bleek tevens de modernste luchtdoelbatterij ter wereld te zijn.
Het duurde echter tot 17 januari 1936 voordat op de werf van de NV Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam onder bouwnummer 240 de eerste kielplaat werd gelegd. De bouwkosten bedroegen ƒ 7.700.000,-. De tewaterlating en doopplechtigheid werd op 24 mei 1937 door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina verricht.
De veertiendaagse proefvaart die op 28 maart 1938 begon, veranderde het schip van uiterlijk. Het achterdek dat tot bij de schoorsteen doorliep, werd korter, terwijl het bakdek werd verlengd. De bij Werkspoor in Amsterdam in licentie gebouwde Parsons-turbines ontwikkelden een machinevermogen van 56.000 APK, goed voor een snelheid van 32,5 knopen, doch waarmee op de proeftocht in de Schotse wateren een snelheid van 34,7 knopen werd bereikt.
De indienststelling vond met gebruikelijk ceremonieel en onder grote belangstelling op 18 augustus 1938 plaats door de aangewezen commandant, kapitein ter zee L.A.C.M. Doorman.
In de staalconstructie van de scheepshuid en het verband was - in tegenstelling tot voorgaande schepen die voornamelijk geklonken werden - veel laswerk toegepast en bestond uit 17 waterdichte compartimenten. Voor de bepantsering werd gebruik gemaakt van gehard staal van het merk Krupp. Tevens vond op ruime schaal het gebrk van uit Zwitserland afkomstig aluminium plaats. Volgens het bouwplan uit 1931 zou het schip worden bewapend met vier torens van elk tweemaal 12cm, doch dit werd later gewijzigd in drie dubbeltorens van 15cm met een maximum elevatie van 60 graden en een effectieve gevechtsafstand van 17.500 meter. De bewapening zou tijdens de oorlog verre van voldoende blijken te zijn en werd daarom later aangevuld en versterkt. De Tromp was het eerste Nederlandse oorlogsschip met afstandsbediening van de kanons en tevens het eerste schip ter wereld met twee dubbelloops Bofors luchtdoelbatterij van 40mm. Het bleek tevens de modernste luchtdoelbatterij ter wereld te zijn.
Het duurde echter tot 17 januari 1936 voordat op de werf van de NV Nederlandse Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam onder bouwnummer 240 de eerste kielplaat werd gelegd. De bouwkosten bedroegen ƒ 7.700.000,-. De tewaterlating en doopplechtigheid werd op 24 mei 1937 door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina verricht.
De veertiendaagse proefvaart die op 28 maart 1938 begon, veranderde het schip van uiterlijk. Het achterdek dat tot bij de schoorsteen doorliep, werd korter, terwijl het bakdek werd verlengd. De bij Werkspoor in Amsterdam in licentie gebouwde Parsons-turbines ontwikkelden een machinevermogen van 56.000 APK, goed voor een snelheid van 32,5 knopen, doch waarmee op de proeftocht in de Schotse wateren een snelheid van 34,7 knopen werd bereikt.
De indienststelling vond met gebruikelijk ceremonieel en onder grote belangstelling op 18 augustus 1938 plaats door de aangewezen commandant, kapitein ter zee L.A.C.M. Doorman.
Hierna werd gedurende twee maanden in de Nederlandse
wateren opgewerkt en ingevaren. In deze periode nam de Tromp op 3 september als
vlaggeschip deel aan de vlootrevue voor Scheveningen, tezamen met onder andere
Hr.Ms. Sumatra, Brinio, Z 6, en Z 7, een aantal onderzeeboten, waaronder de
zeer moderne O 16, alsmede de Willem van Ewijck, Pieter Florisz, Jan van Gelder
en Abraham van der Hulst, waarbij ook vliegtuigen van de MLD acte de présence
gaven.
Vervolgens bracht het schip van 8 tot 12 november een bezoek aan Portsmouth en zette hierop koers naar de Middellandse Zee waar van 18 tot 24 november Napels werd bezocht, waarna op 2 december in de haven van Nieuwediep werd teruggekeerd.
Vanuit Rotterdam werd op 9 januari 1939 voor de tweede maal naar de Middellandse Zee vertrokken waarbij het in de bedoeling lag bezoeken aan Lissabon, Funchal, Casablanca, Gibraltar, Tunis en Bordeaux te brengen, doch de reis strandde voortijdig. Terwijl het schip in Lissabon ten anker lag, werd het op 16 januari door het van de Duitse Hapag-Line afkomstige motorpassagiersschip Orinoco aangevaren, waardoor de voorgenomen reis moest komen te vervallen om in Lissabon eerst een reparatiedokbeurt te ondergaan.
Na herstel nam de kruiser van 28 april tot 1 mei deel aan de vlootrevue in Rotterdam en maakte samen met de Sumatra en de vier stalen mijnenvegers van de Jan van Amstel-klasse op de Noordzee een oefentocht met Koningin Wilhelmina aan boord. Aansluitend werd van 22 mei tot 1 juni een oefenreis naar Oslo gemaakt.
Vervolgens bracht het schip van 8 tot 12 november een bezoek aan Portsmouth en zette hierop koers naar de Middellandse Zee waar van 18 tot 24 november Napels werd bezocht, waarna op 2 december in de haven van Nieuwediep werd teruggekeerd.
Vanuit Rotterdam werd op 9 januari 1939 voor de tweede maal naar de Middellandse Zee vertrokken waarbij het in de bedoeling lag bezoeken aan Lissabon, Funchal, Casablanca, Gibraltar, Tunis en Bordeaux te brengen, doch de reis strandde voortijdig. Terwijl het schip in Lissabon ten anker lag, werd het op 16 januari door het van de Duitse Hapag-Line afkomstige motorpassagiersschip Orinoco aangevaren, waardoor de voorgenomen reis moest komen te vervallen om in Lissabon eerst een reparatiedokbeurt te ondergaan.
Na herstel nam de kruiser van 28 april tot 1 mei deel aan de vlootrevue in Rotterdam en maakte samen met de Sumatra en de vier stalen mijnenvegers van de Jan van Amstel-klasse op de Noordzee een oefentocht met Koningin Wilhelmina aan boord. Aansluitend werd van 22 mei tot 1 juni een oefenreis naar Oslo gemaakt.
Op 3 juli 1939 werd KTZ. L.A.C.M. Doorman benoemd tot
Chef Afdeling Materieel der Zeemacht van het Departement van Defensie, waarop
hij het commando over Hr.Ms. Tromp neerlegde en overdroeg aan KLTZ. J.W.
Termijtelen. (Deze werd op 16 september 1939 tot KTZ. bevorderd).
Het lag aanvankelijk in de bedoeling de Tromp naar Nederlands-Oost-Indië te dirigeren en voor vlagvertoon de reis via West-Indië en het Panamakanaal te maken. Doch in verband met de steeds toenemende internationale spanningen vertrok de kruiser op 19 augustus met spoed vanuit Den Helder via het Suezkanaal naar Oost-Indië. De reis ging via Cadiz, Alexandrië, Colombo en Sabang, waarna op 20 september in Batavia werd afgemeerd. Tijdens deze reis was het drijvervliegtuig ingescheept, ofschoon hiervoor geen katapult aanwezig was. Zoals gemeld werd dit met de laadboom behandeld. Niemand van de opvarenden kon bij het afscheid nemen vermoeden dat het bijna zeven jaar zou duren alvorens zij elkaar terug zouden zien.
Direct na aankomst in Sabang maakte het schip een verkenningstocht in de wateren ten zuiden van Java, waarna het in de tweede helft van september in de haven van Tandjong Priok binnen liep. Reeds de volgende dag werd opgestoomd naar Soerabaja, waar het schip voor ruim twee weken in reparatie ging.
Op 23 oktober werd de Tromp ingedeeld bij het eskader. Er volgde nu een periode van oefenen, patrouilletochten en escortereizen door de gehele Indische Archipel en Indische Oceaan, afgewisseld met reparaties en onderhoud in Soerabaja, waarna het schip op 18 december in Tandjong Priok terugkeerde.
Toen op 10 mei 1940 Nederland zich in staat van oorlog verklaarde met Duitsland, lag het schip na een onderhoudsperiode op het Marine-Etablissement in Soerabaja. Op de platvoet van 14 mei werd naar zee vertrokken om nabij de Paternoster-eilanden te patrouilleren, toen vier grijze geheimzinnige schepen werden gesignaleerd (later bleken het KPM-schepen te zijn). Vanwege de oorlogsdreiging gaf de commandant opdracht om alles wat brandbaar was over boord te zetten. Vele waardevolle spullen, zoals sloepen, gordijnen en overtollig beddengoed verdwenen in zee. Veel later zou blijken hoe nuttig deze maatregel was geweest. Toen alles in zee was gesmeten bleek het vals alarm te zijn geweest. Van deze patrouille werd op 20 mei in Tandjong Priok teruggekeerd en op de dagwacht werd het schip in het droogdok opgenomen dat op de eerste wacht van de volgende dag werd verlaten. Vervolgens werd gepatrouilleerd in de Javazee en Straat Madoera met korte onderbrekingen in Soerabaja voor bevoorrading.
Het lag aanvankelijk in de bedoeling de Tromp naar Nederlands-Oost-Indië te dirigeren en voor vlagvertoon de reis via West-Indië en het Panamakanaal te maken. Doch in verband met de steeds toenemende internationale spanningen vertrok de kruiser op 19 augustus met spoed vanuit Den Helder via het Suezkanaal naar Oost-Indië. De reis ging via Cadiz, Alexandrië, Colombo en Sabang, waarna op 20 september in Batavia werd afgemeerd. Tijdens deze reis was het drijvervliegtuig ingescheept, ofschoon hiervoor geen katapult aanwezig was. Zoals gemeld werd dit met de laadboom behandeld. Niemand van de opvarenden kon bij het afscheid nemen vermoeden dat het bijna zeven jaar zou duren alvorens zij elkaar terug zouden zien.
Direct na aankomst in Sabang maakte het schip een verkenningstocht in de wateren ten zuiden van Java, waarna het in de tweede helft van september in de haven van Tandjong Priok binnen liep. Reeds de volgende dag werd opgestoomd naar Soerabaja, waar het schip voor ruim twee weken in reparatie ging.
Op 23 oktober werd de Tromp ingedeeld bij het eskader. Er volgde nu een periode van oefenen, patrouilletochten en escortereizen door de gehele Indische Archipel en Indische Oceaan, afgewisseld met reparaties en onderhoud in Soerabaja, waarna het schip op 18 december in Tandjong Priok terugkeerde.
Toen op 10 mei 1940 Nederland zich in staat van oorlog verklaarde met Duitsland, lag het schip na een onderhoudsperiode op het Marine-Etablissement in Soerabaja. Op de platvoet van 14 mei werd naar zee vertrokken om nabij de Paternoster-eilanden te patrouilleren, toen vier grijze geheimzinnige schepen werden gesignaleerd (later bleken het KPM-schepen te zijn). Vanwege de oorlogsdreiging gaf de commandant opdracht om alles wat brandbaar was over boord te zetten. Vele waardevolle spullen, zoals sloepen, gordijnen en overtollig beddengoed verdwenen in zee. Veel later zou blijken hoe nuttig deze maatregel was geweest. Toen alles in zee was gesmeten bleek het vals alarm te zijn geweest. Van deze patrouille werd op 20 mei in Tandjong Priok teruggekeerd en op de dagwacht werd het schip in het droogdok opgenomen dat op de eerste wacht van de volgende dag werd verlaten. Vervolgens werd gepatrouilleerd in de Javazee en Straat Madoera met korte onderbrekingen in Soerabaja voor bevoorrading.
Onderstaande foto's zijn toegevoegd door R v.d. Sluis ( Stichting MDSM )