Het werk van DEN NEDERLANDSCHEN MIJNENVEEGDIENST
sinds Mei 1940 Materiaal en techniek van het vegen Alvorens we hier een kort overzicht geven van hetgeen de Nederlandsche Mijnenveegdienst in Engeland gepresteerd heeft, lijkt het ons niet ondienstig eerst een indruk te geven van wat mijnenvegen thans is. Het gebruik van vele nieuwe typen mijnen heeft uiteraard zijn weerslag gevonden in een radicale moderniseering van de afweermiddelen. In hoofdzaak kan men drie soorten mijnen onderscheiden. In de eerste plaats is daar nog steeds de vanouds bekende con- tactmijn, die in den eersten wereldoorlog opgeld deed. Deze komt zoowel drijvend voor als verankerd (onder de oppervlakte). In de tweede plaats kent men, vooral sinds den inval in Noorwegen, de magnetische mijnen, welke tot ontploffing gebracht worden door de nabijheid van een ijzermassa, welke een magnetisch veld opwekt. In de derde plaats het nieuwste op dit gebied: de acoustische mijn, welke reageert op de geluidsgolven van een scheepsschroef. Vrijwel alle thans voorkomende mijnen zijn evenwel combinaties van de genoemde typen volgens het systeem van „triggering” ; een mijn wordt bijvoorbeeld magnetisch geactiveerd („wakker gemaakt” ) en is dan gereed om acoustisch te explodeeren, of omgekeerd. Zoo zijn er thans ook mijnen, die geactiveerd worden door de toeneming in waterdruk, door een naderend schip veroorzaakt, en daarna magnetisch of acoustisch tot ontploffing komen. |
Er zijn tal van variaties: speciale mijnen voor ondiep water, bassins, of tegen mijnenvegers zelf, zooals de ruw afgestelde acoustische mijn. Tenslotte zijn er mijnen, welke tot een maximum van 12 maal „getriggerd” zijn, zoodat de mijnenvegers eerst nadat een gebied tot twaalf maal toe geveegd is, verzekerd kunnen zijn van schoon water. Indien een bepaald vaarwater geveegd moet worden, begint men doorgaans de verankerde mijnen te vegen met het z.g. Oropesa-tuig.
|
Dit bestaat uit een lange staaldraad, die door een samenstel van scheerborden en drijvers („Floats” ) op diepte gehouden wordt, en in een bocht zijdelings van den mijnenveger uitscheert. De staaldraad is bezet met een aantal van patronen voorziene messen, die de ankerkabels van de mijnen doorsnijden of doorschieten zoodra zij deze opvangen. De verankerde mijn komt dan boven drijven en kan behandeld worden als een drijvende mijn, d.w.z. zij wordt met geweerschoten tot ontploffing of tot zinken gebracht. Terwijl men aldus een bepaalde strook veegt is de mijnenveger uiteraard beveiligd tegen magnetische en acoustische mijnen. Met het oog op de te vangen verankerde mijnen moet evenwel de voorste mijnenveger in geveegd water varen. Is dit onmogelijk, dan stuurt men mijnenvegers met geringen diepgang en kleiner formaat Oropesa-tuig vooruit.
Achter de mijnenvegers, die nauwkeurig in een bepaalde formatie moeten varen, komen de boeienleggers, die het geveegde gebied markeeren. Voor het opblazen van magnetische mijnen bedienen de mijnenvegers zich van het z.g. LL-tuig (spreek uit: „double- tuig), bestaande uit twee drijvende kabels van ongelijke lengte. Beide kabels zijn aan ’t einde voorzien van electroden, die beurtelings positief of negatief gepoold kunnen worden. Aldus wordt in het zoute, goed geleidende water een stroom ontladen, welke naar verkiezing een rood of blauw magnetisch veld opwekt, waarop magnetische mijnen vlot plegen te reageeren.
De mijnenvegers zelf zijn van hout gebouwd en hebben, om den invloed van de tóch nog aanwezige ijzermassa op te heffen, , „degausing” aan boord, d.w.z. zij zijn omgeven door een kabel waardoorheen een electrische stroom wordt gevoerd, welke het scheeps-magnetische veld neutraliseert. Ter onderlinge beveiliging varen mijnenvegers bij dit werk in een vaste formatie, welke zeer nauwkeurig gehandhaafd moet worden. Voor het opblazen van acoustische mijnen gebruikt men een conisch lichaam, het z.g. „Hammerblock”, ongeveer een electrische bel. Een ratelende hamer imiteert hier het geluid van de scheepsschroef. Het is thans wel duidelijk, dat een mijnenveger een klein magnetisch veld en een geringen diepgang moet hebben. Snelheid is geen vereischte, doch de machine moet voldoende vermogen bezitten om te kunnen sleepen. Een vaart van 10 mijl is niettemin aanbevelenswaardig om voor convooien uit te kunnenvegen. Het Oropesa-tuig scheert namelijk bij grooter vaart verder zijdelings uit. Tenslotte is een goede geest en een goede samenwerking onder de bemanning hier evenzeer onmisbaar als strikte discipline, voorzichtigheid en voortdurende oplettendheid.
|
WAT DE MIJNENVEEGDIENST DEED
De eerste, voorloopige basis van den Mijnenveegdienst was zooals gezegd de Zuid-Engelsche haven Falmouth. De zomermaanden van 1940 gingen daar voornamelijk heen met het verbouwen der schepen en het oefenen der oorspronkelijke visschersbemanningen voor hun nieuwe taak. Eind Juli waren de eerste schepen gereed en toen voeren voor ’t eerst Neder- landsche mijnenvegers in Engeland met een oorlogsopdracht uit. — ’"V In Augustus, toen geleidelijk meer schepen in dienst waren gesteld, werd de dienst verdeeld over drie stations, namelijk Holyhead, Barrow en Menai Strait; overdag bestond de taak uit mijnen vegen, ’s nachts uit het verrichten van patrouille- diensten. Half October werden de patrouillediensten in Menai- Strait opgeheven; toen betrok men ook de definitieve stations aan de Iersche Zee: Holyhead, Milford Haven en Barrow. Van Holyhead uit zond men regelmatig schepen met veegopdrach- ten naar het eiland Man. De eerste mijnen werden geveegd, nadat eenige schepen voorzien waren van acoustisch tuig; de „Rotterdam” was de eerste, die hiermee succes had: zij „ving” in Februari 1941 drie acoustische mijnen. Milford Haven werd langzamerhand het belangrijkste veeggebied; hier was de vijandelijke mijnen-activiteit het grootst en hier werden dan ook de meeste mijnen geveegd. Holyhead werd geleidelijk verlaten en nog slechts gebruikt als basis voor escorte- en patrouillediensten tegen drijvende mijnen. Eind 1941 was het aantal geveegde mijnen opgeloopen tot 58. Op 4 October vertrok de „Claesje” naar West-Indië; de „Dirkje” volgde op 3 December.
De eerste, voorloopige basis van den Mijnenveegdienst was zooals gezegd de Zuid-Engelsche haven Falmouth. De zomermaanden van 1940 gingen daar voornamelijk heen met het verbouwen der schepen en het oefenen der oorspronkelijke visschersbemanningen voor hun nieuwe taak. Eind Juli waren de eerste schepen gereed en toen voeren voor ’t eerst Neder- landsche mijnenvegers in Engeland met een oorlogsopdracht uit. — ’"V In Augustus, toen geleidelijk meer schepen in dienst waren gesteld, werd de dienst verdeeld over drie stations, namelijk Holyhead, Barrow en Menai Strait; overdag bestond de taak uit mijnen vegen, ’s nachts uit het verrichten van patrouille- diensten. Half October werden de patrouillediensten in Menai- Strait opgeheven; toen betrok men ook de definitieve stations aan de Iersche Zee: Holyhead, Milford Haven en Barrow. Van Holyhead uit zond men regelmatig schepen met veegopdrach- ten naar het eiland Man. De eerste mijnen werden geveegd, nadat eenige schepen voorzien waren van acoustisch tuig; de „Rotterdam” was de eerste, die hiermee succes had: zij „ving” in Februari 1941 drie acoustische mijnen. Milford Haven werd langzamerhand het belangrijkste veeggebied; hier was de vijandelijke mijnen-activiteit het grootst en hier werden dan ook de meeste mijnen geveegd. Holyhead werd geleidelijk verlaten en nog slechts gebruikt als basis voor escorte- en patrouillediensten tegen drijvende mijnen. Eind 1941 was het aantal geveegde mijnen opgeloopen tot 58. Op 4 October vertrok de „Claesje” naar West-Indië; de „Dirkje” volgde op 3 December.
Met het in dienst stellen van nieuwe motor-mijnenvegers begon men tevens den dienst te verplaatsen van de Iersche Zee naar de Noordzeekust. De „Texel” werd op 4 Mei 1942 als eerste schip in Harwich gestationneerd, welke plaats voorbestemd was om Holyhead als hoofdstation op te volgen. Alle in dienst komende nieuwe mijnenvegers werden daar gestationneerd; later werd Great Yarmouth secondair station. Ongeveer tegelijkertijd, in April ’42, plaatste men een aantal omgebouwde trawlers op een nieuw station, ditmaal aan de Zuidkust, nl. Portsmouth, waar geveegd werd tusschen Ports- mouth en Wight, later in het jaar ook tusschen Portsmouth en Portland, naar welke plaats de basis Portsmouth in December werd overgeplaatst; toen beperkte het veeggebied zich tot een strook tusschen dit nieuwe station en The Needles. In 1943 verdwenen de Nederlandsche schepen van de Zuidkust.
De periode-Harwich was de meest succesvolle van den ge- heelen oorlog. Men werkte nu met nieuw materiaal en het operatieterrein was van mijnenveeg-standpunt gezien aanzienlijk vruchtbaarder. De „Texel” ving in de eerste anderhalve maand van haar bestaan reeds 19 mijnen. Op 15 Juli 1943 werd het commando officieel van Holyhead naar Harwich overgebracht; ook de laatst overgebleven verbouwde trawlers waren toen hier gestationneerd. Een opmerkelijke actie was de deelname aan de veegoperaties voor de haven van Ostende na de bevrijding van deze haven; het eerste geallieerde schip, dat te Ostende binnenliep was een Nederlandsche mijnenveger. Het waren de „Ameland”, „Texel”, „Marken”, „Putten”, „Rozenburg”, „Beveland”, „Terschelling”, „Schokland”, „Walcheren” en „Duiveland”, die hier ons land vertegenwoordigden. In October 1944 zuiverde men de Wester-Schelde van mijnen met de „Vlieland”, „Texel”, „Beveland” en „Terschelling” ; 21 mijnen maakten deze schepen hierbij buit. Omstreeks dien tijd werd de basis Great Yarmouth opgeheven. Eind Februari bedroeg het totaal aantal geveegde mijnen 244. Het commando van den dienst, dat sinds het begin in 1940 berust had bij den kapt.-luit. ter zee J. J. Logger, ging in Maart ’45 over op den luit. ter 1ste klasse B. C. M. Schouten; in dezelfde maand keerden de „Claesje” en de „Dirkje” uit West-Indië terug. Onmiddellijk na de bevrijding van West-Nederland in Mei 1945 vertrok een aantal schepen naar Hoek van Holland voor het zuiveren van den Nieuwen Waterweg. Op 10 Mei arriveerden daar de „Texel”, de „Vlieland”, de „Putten”, de „Rozenburg”, de „Terschelling” en de „Beveland” tien dagen later gevolgd door de „Ameland” en de „Marken”.
Na het vegen van den Nieuwen Waterweg begonnen de mijnenvegers aan de omvangrijke taak, de vaargeulen voor de Nederlandsche kust van Hoek van Holland tot de Waddeneilanden van mijnen te zuiveren. Met het oog hierop verplaatste men reeds kort na de bevrijding den geheelen dienst naar IJmuiden. Vermeldenswaard is nog een aantal bijzondere opdrachten, die buiten het normale „routine-vegen” vielen. Behalve het escorteeren van enkele convooien door de Iersche Zee, werden sleepdiensten verricht, grondversperringen gelegd, versperringen opgezocht, neergeschoten geallieerde vliegers opgepikt en zelfs een brand gebluscht aan boord van den tanker „Lucellum”. Ook kregen in November 1944 Nederlandsche schepen de speciale opdracht te vegen boven de plaats waar de telegraafkabels tusschen Engeland en Nederland waren doorgesneden, aangezien men deze weer wilde herstellen. Slechts eenmaal is er vuur-contact met den vijand geweest: de „Viking Bank” had in den nacht van 24 op 25 September 1943 buiten Harwich een ontmoeting met Duitsche motortorpedobooten. Zoo heeft Nederland dus in de oorlogsjaren ook op ’t gebied van mijnenvegen zijn taak verricht. Karakteristiek voor den taaien, volhardenden geest is het gebeurde met de oude „Marken”. Toen deze op een mijn liep was er één overlevende, een Sche-veningsche matroos, die na een jaar in het ziekenhuis gelegen te hebben weer dienst nam bij den mijnenveegdienst. Het was ook een commandant van een Nederlandschen mijnenveger, luit. ter zee 2de klasse Gallandat Huet, die het spits afbeet in den afweerstrijd tegen de acoustische mijnen: hij ondernam de eerste proefvaart met het provisorisch geconstrueerde apparaat, waaruit later het Hammerblock is gegroeid
BERT HONSELAAR MARINE-CORRESPONDENT
BERT HONSELAAR MARINE-CORRESPONDENT