met hr.ms. de zeven provinciën naar de west
De reis naar de Nederlandse Antillen begon onder gewone omstandigheden zoals bijna elke reis van de Nederlandse oorlogsbodem. Toch was deze reis niet zo gewoon. Dat is al te merken als het schip op de rede van Den Helder vaart. Daar ligt een sleepboot, met aan boord de N.T.S. reportagedienst, op ons te wachten. Iedereen staat aangetreden en er wordt druk gefilmd. Als deze film 's avonds op het journaal verschijnt, verneemt heel kijkend Nederland dat Hr. Ms. De Zeven Provinciën ( C802 ) “heden morgen (dat is maandag 13 september 1965)” naar het Caribisch gebied is vertrokken met als eerste bestemming San Juan op Puerto Rico. Daar zal zij de Koningin en Prins aan boord nemen voor een reis langs de Nederlandse Antillen.
En het mooie is dat ik met nog een aantal collega Hofmeester speciaal voor deze reis aan boord gedetacheerd ben om dienst te doen voor en bij het Koninklijk gezelschap en haar gevolg. Tot die tijd zullen we vrijgesteld zijn van alle diensten. Uiteraard moeten we wat voorbereidend werk doen maar verder breng ik veel tijd door in de ruimte waar de marinierskapel, die ook aan boord is, dagelijks oefent.
De eerste dagen is het nog rustig in en om het schip. Iedereen moet weer een beetje wennen aan het zeemansleven. Doch al spoedig wordt het buiten een beetje warmer en krijgt men meer lust in werken dan in het kille Holland. Alles wordt opnieuw in de marinekleuren grijs en crème gezet en er wordt geschilderd en gepoetst dat het een lust voor het oog is om ieder zo bezig te zien. De tijd verstrijkt snel en op vrijdag 17 september komen de Azoren in zicht welke tegen het eind van de middags om een uur of vijf gepasseerd worden. Daarna wordt de vaarsnelheid nog een beetje opgevoerd en stevenen we recht op San Juan aan. Spoedig zijn de eerste min of meer tropische verschijnselen al te zien. Prachtig weer, lekker warm, een rustig zeetje met de lange oceaandeining en de vliegende vissen.
's Zondagsavonds krijgen we melding van een ander tropisch verschijnsel, een echte Orkaan "Carol" genaamd, lijkt onze route te gaan kruisen. In de navigatiehut en de machinekamer wordt druk berekend wat de beste ontwijkingsmogelijkheid kan zijn: of een snellere vaart of een afwijkende koers. Men besluit tot het eerste. De zonnebaders, die in verband met het mooie weer in groten getale aanwezig zijn op de bak ( voorschip ), verdwijnen spoedig want het water slaat nu en dan al over de boeg. Alles gaat echter goed en op dinsdag wordt via de scheepsomroep gemeld dat het gelukt is om voor de orkaan langs te steken. Het is door de meesten niet eens zo zeer opgemerkt dat er een Orkaan in de buurt was, doch nu is de wind wel een beetje meer opgestoken en staat er ook een aardig zeetje wat al spoedig enkele naar middendek doet spoeden om er naar te kijken.
Donderdagmorgen is er in alle vroegte aan de horizon land te zien, eerst ver en heel wazig maar het komt snel naderbij en spoedig is ook al de bebouwing van San Juan te zien. Een ieder is druk in de weet met water en zeep om het zoute gelaat weer te reinigen en zich in het goede pak te steken om maar niets van het binnenlopen van de haven te missen. Spoedig is er aan dek dan ook geen plaatsje meer te vinden om te gaan staan en staat alles vol met mensen met fotocamera’s. We naderen nu de haveningang en saluutschoten daveren over en weer vanaf ons schip en vanaf het Fort El Morro, als een oude waker over de haveningang.
We meren af aan de kade bij de marinebasis. Op de kade is het al gauw een drukte van jewelste.
Aan boord en op de marinebasis zijn officiële ontvangsten. Er wordt in en om het schip nog druk geboend en gesopt om alles in gereedheid te brengen voor a.s. zaterdag. Op vrijdag maakt de commandant nog een inspectierondje over het schip en hier en daar wordt nog wat bijgeschaafd. Vandaag, zaterdag is de grootte dag. ’s Morgens wordt er nog druk voorgeoefend en ’s middags is het ernst. Nadat de Koningin en de Prins met het hele gevolg aan boord zijn gekomen, vertrekt het schip direct naar zee, bij de haveningang nog uitgeleide gedaan door de saluutschoten van het fort El Morro. We varen om Puerto Rico heen de Caribische zee op en de nacht in.
Zondagmorgen belooft het een mooie dag te gaan worden en dat wordt het ook. Ik was vanmorgen al vroeg op want vanaf 04.00 uur had ik de “Dagwacht” in de verblijven van het Koninklijk huis en haar gevolg en daarbij had ik o.a. opdracht om Prins Bernhard om 06:00 wakker te maken en hem direkt al van een natje en een droogje te voorzien. ’s Middags tijdens de lunch heb ik ook weer dienst en mag ik ook Koningin Juliana van eten en drinken voorzien en daarbij een paar vragen van haar over “hoe de reis bevalt” beantwoorden. Vooraf was ons op het hart gedrukt om alleen antwoord te geven op vragen van het gezelschap en vooral niet zelf iets te gaan zeggen of vragen.
’s Morgens was er ook een kerkdienst welke door Koningin en Prins werd bijgewoond en na afloop was er op het achterdek een fotocessie om alle fotografen in spé de gelegenheid te geven hun hobby uit te oefenen door wat plaatjes te maken. ’s Middags worden Koningin en Prins voorgesteld aan de oudsten van elk dienstvak waarna de dag wordt besloten met een diner in de longroom.
Maandagmorgen 27 september wordt Curaçao binnengelopen waarbij de gehele bemanning in paradeerrol staat opgesteld langs stuurboordzijde. Het schip glijdt langzaam langs de Koningin Emmabrug (in de volksmond: de pontjesbrug) en door de Sint Annabaai. Op de kades lijkt wel de gehele eilandbevolking uitgelopen te zijn om hun Koningin welkom te heten. Velen hebben zelfs een bootje bemachtigd en varen om ons schip heen of varen achter de waterfonteinen spuitende sleepboten aan. Er wordt afgemeerd aan een kade in het Schottegat en ook daar worden Koningin en Prins door een grote menigte verwelkomd.
Het eerste deel van onze taak is volbracht want Koningin en Prins zijn op Curaçao afgeleverd.
’s Middags heeft iedereen die geen dienst heeft vrijaf en wordt er druk gebruik gemaakt van de mogelijkheden om iets van het eiland te zien. In Willemstad aangekomen, is het eerste wat opvalt de De Ruyterkade. Daar liggen in allerlei frisse kleuren tientallen kleine zeilscheepjes afgemeerd. De meeste zijn afkomstig uit Venezuela en proberen hier hun waren, meest groente, fruit en vis van de hand te doen. Het is nu echter middag wat betekent dat het bloedheet is en de meeste eilandbewoners aan hun siësta bezig zijn, zodat het hier op de kade nu vrij rustig is. De opvarenden trachten echter toch ieder die hier langs komt met veel geschreeuw en gebaren hun waren aan te prijzen en een enkeling begint aan het spelletje van loven en bieden, dat hier gebruikelijk is.
Aan het einde van de kade ligt de Sint Annabaai met de bekende pontjesbrug. Tientallen keren gaat deze brug dagelijks open om de vele scheepjes en schepen die hier binnenlopen of weer vertrekken door te laten. Aan de andere kant ligt het stadsdeel Otra Banda, wat letterlijk vertaald betekent: Andere Kant. Het stadsdeel aan deze kant heet de Punda. Daar zijn de meeste winkels gevestigd zoals in de Herenstraat bijvoorbeeld. Alles is extra mooi versierd en er hangen vele vlaggen ter ere van het Koninklijke bezoek. Als de pontjesbrug overgestoken wordt en we spoedig de stad uit zijn, komen we langs mooie stranden en strandbaden zoals hier aan de Piscadera baai. Er is een club gevormd en die heeft hier een leuk terras met kleedhokjes en een beschermd stukje water aangelegd. Een enkele keer wil hier nog wel eens een haai langs komen en dan is het beter voorkomen als genezen. De temperatuur van het water is hier heerlijk, maar spoedig komt er een bui opzetten en spoeden we ons terug naar boord.
De avond valt snel in de tropen en spoedig is het helemaal donker. Overal wordt feestverlichting ontstoken. Zo ook op ons schip dat nu helemaal geïllumineerd is. Van een afstandje is het een prachtig gezicht en de contouren van het schip steken mooi af tegen de donkere hemel. In de stad is het al even mooi. De pontjesburg, het paleis van de Gouverneur der Nederlandse Antillen, alles is even mooi verlicht.
Al gauw is het weer donderdag en de dag van vertrek is weer aangebroken. We vertrekken om een uur of tien naar Aruba. Ditmaal zonder het Koninklijk gezelschap dat per vliegtuig oversteekt naar Aruba. We worden uitgeleide gedaan voor een paar sleepboten, wat wuivende mensen op de kade en door een paar helikopters van de K.M. die een paar rondjes om het schip vliegen om wat foto’s te maken waarna ze snel weer verdwijnen naar hun basis.
Het eiland is intussen al een aardig eindje weg en we hebben nog een mooi uitzicht over het eiland met op beide punten een platte berg die de tafelbergen worden genoemd. Het heeft zo uit de verte ook wel iets van een tafel. Al gauw is alles achter de horizon verdwenen en zijn we weer in volle zee. Niet voor lang echter want Aruba is vlakbij en al gauw doemt het uit de verte op. Aan bakboord is de wazige kustlijn van Zuid-Amerika (Venezuela) te zien en aan stuurboord komen de Lago olieraffinaderijen steeds dichterbij. Aruba leeft grotendeels van de olie hoewel er de laatste jaren ook wel andere industrieën gevestigd zijn. Vroeger waren hier veel bomen; daar maakten de bewoners verf van en de bomen zijn dan ook bijna allemaal verdwenen. Rond half drie lopen we tussen de riffen door de haven van Oranjestad binnen. Dit is de hoofdstad van het eiland. Het stadje is niet zo groot, er wonen ongeveer 12.000 mensen. Op het hele eiland zijn dat er ongeveer 55.000.
Aan de kade waar we gaan afmeren staat een steelband aangetreden. Dat is een soort drumband van lege olievaten. Alleen de muziek die er uitkomt, klinkt een stuk beter. Aan boord speelt de marinierskapel. Al snel bestaat er een samenwerking tussen deze twee en gezamenlijk helpen ze de afmeermanoeuvre te doen slagen door hun vrolijke muziek.
Vrijdag is er een excursie over het eiland met open legertrucks. Dat is wel lekker want onder een dak wordt het veel te warm. Want warm is het hier best, een temperatuur van zo om en nabij de 35o in de schaduw. Al snel laten we de stad achter ons en staan we gelijk midden tussen de aloëstruiken en cactussen. We rijden in Noordwestelijke richting, grote stofwolken achter ons latend naar de rotsachtige noordpunt van het eiland. Daar beuken golven onophoudelijk tegen de rotsen en deze hebben in de loop der eeuwen allerlei grillige vormen en inhammen gekregen. Er is zelfs een brug ontstaan waar onderdoor de zee, zoals die hier is, zijn ontelbare kleurverschillen blauw laat zien. Van bijna wit tot donker en groenblauw. Als we de blik van de zee afwenden landinwaarts, wat niet meevalt want zo erg groot is het niet en er is bijna overal water te zien, zien we zowaar een echt dor en droog stukje woestijn met aan de horizon wat rotsen en een ruïne van een kasteel. Dat stamt nog uit het verre verleden, uit de tijd van de Spaanse overheersing. Zij bouwden dit om beschermd te zijn tegen de oorspronkelijke bewoners, de Arawak indianen, die nu ook nog in groten getale hier wonen, echter allemaal aangepast aan de moderne tijd.
Het eiland is overdekt met grote stenen en rotsblokken waartussen een welige plantengroei heerst. Ook groeien er dividivi bomen, die de eigenschap hebben dat de takken met bladeren met de wind mee groeien. Daar er op de benedenwindse eilanden vrijwel altijd een Noordoostelijke wind waait, groeien de boomtoppen de andere kant op in Zuidwestelijke richting. Cactussen, die hier ook groeien en bloeien zijn een beetje uit de kluiten geschoten plantjes zoals ze in Holland wel te zien zijn in vele bloempotjes. Deze bereiken daar echter niet de geweldige dikte en vooral hoogte zoals ze hier op Aruba voorkomen. Een cactus van twee meter hoogte is nog maar een kleintje. De grootste exemplaren bereiken een hoogte van zo’n vijf à zes meter.
Doch ook de tijd om weer te vertrekken komt ook hier op Aruba en vrijdagmiddag om vijf uur gaat de stoomfluit van vertrek weer. Afscheid van de benedenwindse eilanden, op naar de bovenwindse. Zaterdag vertoeven we de gehele dag op zee in Noordoostelijke richting stomend. Zondagmorgen bij de eerste blik naar buiten is er al weer land in zicht. Nou ja, land, het lijkt meer op een vulkaan die van de zeebodem af hier wortel heeft geschoten. Het is Saba, het kleinste eiland van de Antillen met nog geen negenhonderd inwoners, minders als de bemanning die momenteel hier aan boord verblijft. We varen er voorbij en aan de horizon doemt de volgende plaats van bestemming op: Sint Maarten. Een haven is hier niet, maar men heeft pas een nieuwe steiger in gebruik genomen en daar wordt afgemeerd. Tenminste, dat wordt geprobeerd maar het lukt niet zo best want de steiger steekt nogal een eind in zee en er staat flink wat deining. Herhaaldelijk breken dan ook trossen en er wordt besloten om dan maar op de rede voor anker te gaan. Dat is wel wat lastiger want het vervoer naar en van de wal moet geschieden via de schouwen die al spoedig heen en weer varen.
’s Middags is er weer een excursie georganiseerd en ondanks de vrij ouderwetse autobussen en trucks zijn er veel liefhebbers. We verlaten Philipsburg, de hoofdstad van het eiland en de bus begint moeizaam een hoge heuvel te beklimmen. Boven aangekomen hebben we een prachtig uitzicht over het eiland en een mooie lagune; er wordt even gestopt om foto’s te nemen. Niet voor lang echter want al gauw spoeden we ons verder. Op het eiland is Engels de hoofdtaal maar we komen plotseling allemaal borden in het Frans tegen. Iemand weet daar meer van en vertelt dat St. Maarten ook nog voor een gedeelte Frans bezit is, wat velen niet wisten. We rijden gehuld in grote stofwolken nog een poosje over heuvels en door dalen door de binnenlanden waar de mensen ons allemaal vriendelijk lachend nawuiven. En dan zijn we plotseling weer terug in Philipsburg. Veel te vlug naar veler zin. Maar er wordt een verfrissing aangeboden door het stadsbestuur en spoedig is een ieder weer in opperbeste stemming. Dat moet ook wel met zo’n prachtig versierd stadje om je heen. Overal staan grote erebogen opgesteld waarop het Koninklijk paar, dat hier intussen ook per vliegtuig aangekomen is, in vele woorden welkom geheten wordt. ’s Avonds is er een groot feest in de stad waar de steelband, die aan boord gevormd is, en de marinierskapel optreden.
Maandag staat de zon weer hoog en droog aan de hemel en is het prachtig weer om naar het strand te gaan. De temperatuur van het water is verrukkelijk, hoe kan het ook anders hier. Er zijn niet veel bezoekers op het strand, de meesten marinemannen vinden het waarschijnlijk te warm. Dat is iets wat ze eenmaal thuisgekomen ook niet gauw zullen zeggen.
Dinsdag in alle vroegte wordt het schip weer in gereedheid gebracht voor vertrek. Vandaag komt de Koningin nog eens aan boord om naar Saba en St. Eustatius te gaan. Eerst wordt koers gezet naar Saba dat vlakbij is. Het is wel een probleem om daar aan land te gaan want het eiland rijst steil uit zee op en er is geen enkele steiger om aan te leggen. Eerst wordt het gezelschap daarom per schouw tot vlakbij de kust gebracht en de laatste paar meter waden ze door het water naar het strand. Van daar voert een weg stijl omhoog zo de krater in naar het enige plaatsje dat het eiland rijk is. The Bottom heet het, een heel toepasselijke naam, daar het op de bodem van de krater is gelegen. Het bezoek duurt niet lang en tegen de middag is iedereen weer aan boord om, terwijl het schip richting St. Eustatius vaart, het middagmaal te gebruiken. Dat is net binnen als het al weer meerrol is, want we liggen al voor St. Eustatius. Ook een vulkanisch eilandje. De Koningin en Prins gaan ook hier aan land voor een kort bezoek aan het eiland met zijn ruim duizend inwoners. De Zeven Provinciën blijft voor de kust voor anker liggen want ook hier is geen haven. Dat is ook niet nodig want de eilandbewoners slepen hun vaartuigjes gewoon op het strand. Het bezoek is snel afgelopen waarna de ankers worden gelicht en De Zeven spoed zich weer naar St. Maarten. Daar stapt het Koninklijk gezelschap van boord om direkt per vliegtuig weer naar Nederland te vertrekken.
De Zeven gaat ook weer verder, nog niet naar Holland maar eerst terug naar San Juan, Puerto Rico en daarna naar New York. Op weg naar San Juan ontmoeten we een Amerikaanse jager. Niets bijzonders zult u zeggen. Dat is het echter wel want het schip vaart in NATO opdracht. Weliswaar met de Amerikaanse vlag in top doch aan boord bevindt zich een bemanning die is samengesteld uit verschillende nationaliteiten, o.a. Amerikanen, Engelsen, Fransen, Turken en nog enkele andere waaronder ook Hollanders. Dit zijn proefnemingen in het kader van de NATO om te proberen of het zoiets mogelijk is en of het schip dan zijn gevechtswaarde behoudt. Er wordt druk over een weer gezwaaid en een enkeling ontdekt zelfs een bekende. De Claude V. Ricketts, zoals de boot heet, vaart enkele keren om ons heen en verdwijnt dan weer in de vallende avondschemer.
Op zaterdagmorgen lopen we San Juan weer aan en koersen zachtjes op de havenmond aan. Toch een prachtig gezicht zo als alles steeds dichterbij komt en spoedig het oude Fort El Morro weer helemaal in zicht is. Tegenover het fort ligt een oud wrak van een aan de grond gelopen schip dat hier is blijven liggen om ieder schip dat binnenloopt te laten zien hoe het niet moet. Nadat we dit gepasseerd zijn, komen we in de San Juan Bay. We glijden zachtjes verder door de baai met aan bakboord een mooi uitzicht over het oude San Juan. Alles is hier nog in Spaanse stijl, heel anders dan het nieuwe stadsgedeelte dat in wolkenkrabbers stijl gebouwd is. We meren af aan de Tenderpier van de Navy-base, tussen het oude en nieuwe gedeelte van de stad in. We zullen hier anderhalve week blijven liggen en in dok gaan want de schroeven moeten nagekeken worden. Bij een controle door duikers is gebleken dat in een van de schroeven scheurtjes zitten en dat van de andere stukjes af zijn. Er kan nog wel mee gevaren worden, maar met de lange oversteek naar Holland in zicht, is dat te riskant. We zouden plotseling een schroefblad kunnen verliezen en midden op de oceaan is dat geen pretje. Het schip wordt dus het dok ingevaren en drooggelegd. Dat is ook al weer een probleem want bij een normale dokbeurt gaat alle munitie van boord. Maar dat kan hier niet want de tijd is kort omdat we ook nog naar New York moeten. En dat is een officieel bezoek waar niet meer van afgeweken kan worden.
Omdat de munitie aan boord blijft, moet de bemanning van boord en moet het schip natgehouden worden. Met de hitte hier zou er best een ontploffing kunnen komen als dat niet gedaan wordt want het schip staat de gehele dag in de zon te bakken. Daarbij kan dan de munitie tot ontploffing komen of het schip kan gaan scheuren. Gedurende de tijd dat we van boord zullen zijn, wordt doorgebracht hier op de basis. Er wordt niets anders gedaan als zwemmen (het zwembad ligt naast de barakken), slapen en eten. Aan dat laatste moeten we wel een beetje wennen want in Nederland zijn we bijvoorbeeld niet gewend om ’s morgens bij het ontbijt al sla met gebakken aardappels te eten of een paar maïskolven af te kluiven als middagmaal. Maar op wat uitzonderingen na, was het eten voortreffelijk en het beste was om na het eten onmiddellijk in bed te rollen want de meesten aten zoveel dat ze bijna niet meer konden lopen. Doch ook hieraan kwam een einde en op de tweede dinsdagavond hier, stapte iedereen weer aan boord terwijl in het dok het waterpeil onder het schip al steeds hoger komt. Als we op woensdagmorgen uit bed stappen zijn we tot veler verbazing midden op zee en niet meer in het dok of de haven. We lopen een flinke snelheid om nog een beetje bijtijds in New York te arriveren. Toch is er ook nog tijd om even een oefening te doen en daarbij een van de raketten te lanceren. Het is een schitterend gezicht als de raket even loskomt van de stellage om vervolgens in een grote ontstekingswolk weg te schieten. Binnen de kortste keren is hij niet meer te zien en blijft het de vraag waar hij gebleven is of tot ontploffing is gebracht.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de aankomst in New York op vrijdag zou zijn, maar dat kunnen we niet meer inlopen en het zal nu op zaterdagmorgen zijn dat we de Hudson opvaren.
Zaterdagmorgen kijkt iedereen vol verwachting naar buiten om een eerste glimp van New York op te vangen. Maar tot ieders grote teleurstelling hangt er een dichte mist. De loods komt aan boord en zachtjes stomen we, onder geloei van de misthoorn, de Hudson rivier op. Langzaam wordt de mist echter minder dik en naar mate we verder landinwaarts varen, lost hij bijna geheel op. We varen nu onder de Verrazano Narrows Bridge door die de verbinding vormt tussen Staten Island en Brooklyn, twee grote stadswijken van New York. Dan varen we de Upperbay in en in de verte doemt Manhattan, omringd door de Hudson en de East River, op. Het is een prachtig gezicht, al die hoge gebouwen en wolkenkrabbers. Manhattan is het centrum van New York en met bruggen en tunnels verbonden met de overige stadsdelen, zoals Brooklyn, Queens, Long Island, The Bronx en westelijk van de Hudson River de stad Jersey en staat New Jersey.
Nauwelijks liggen we afgemeerd aan de pier van Holland-Amerikalijn of iedereen haast zich van boord om deze machtige stad te gaan verkennen. Dat moet allemaal wel vlug gebeuren want we blijven hier maar vier dagen en dat is zo’n enorme stad veels te kort om alles goed te kunnen bekijken en ervaren. Gelukkig is er een ondergrondse die je overal razendsnel naar toebrengt en niet hoeft te lopen want daar is niet aan te beginnen. Je zou na een hele dag lopen nog vlakbij het uitgangspunt zijn. We stappen dus in de Subway en laten ons naar Lower Manhattan (op het zuidelijkste puntje van Manhattan) rijden om een bezoekje te brengen aan het Vrijheidsbeeld. Dat staat midden in de Upper Bay op Liberty Island en er gaat regelmatig een veerpont heen. Die vertrekt vanuit het historische Battery Park en spoedig laten we Manhattan achter ons liggen. Het is een mooie zonnige dag geworden en de wolkenkrabbers steken mooi af tegen de helderblauwe lucht. Na een kwartiertje varen zijn we vlak bij het Vrijheidsbeeld, een enorm groot vrouwenbeeld met een fakkel in de rechterhand en een blad in de linker met daarop geschreven: “JULY IV MDCCLXXVI” ( 4 juli 1776). De fakkel moet de weg naar vrede en vrijheid betekenen en het blad is de datum van de Onafhankelijkheidsverklaring. Het beeld was een geschenk van Frankrijk ter ere van het eeuwfeest daarvan en als teken van vriendschap. Het was gebouwd voor de wereldtentoonstelling in 1878 in Parijs en feitelijk bedoeld als vuurtoren bij de noordelijke ingang van het Suezkanaal. Maar Egypte had geen geld en daarna is het op 4 juli 1884 door Frankrijk aan de Verenigde Staten geschonken. Het werd verscheept en in juni 1886 aan de haveningang geplaatst, zodat ieder die hier binnenvaart het symbool van vrede en vrijheid ziet. Het is trouwens niet gemakkelijk om het beeld over het hoofd te zien, want het geheel is bijna 100 meter hoog. Men kan het van binnen bezichtigen en via een wenteltrap tot boven in de krans van het hoofd komen van waaruit er een prachtig uitzicht over de stad is. Op de fakkel is een omloop gemaakt, maar daar kan men niet meer naar toe omdat de constructie van de arm de laatste jaren erg zwak is geworden.
Op maandag is er een excursie die is aangeboden door de KLM directie. Eerst voert de tocht door Wall Street, een heel oude straat. Omstreeks 1650 bouwden de Nederlanders hier hun houten nederzettingen, beschermd tegen aanvallen van de indianen. Wall Street heeft niet veel meer van vroeger want alles is volgebouwd door de banken en handelsgebouwen waar het economische leven van de hele wereld om draait. Aan het einde van Wall Street, bij de kruising met Broadway staat een heel klein kerkje, helemaal weggedrongen tussen de hoge bankgebouwen. De oorspronkelijke Trinity Church werd, ook weer door de Hollanders omstreeks 1698 gebouwd. In 1846 domineerde derde herbouwde kerk met haar 96 meter de stad nog.
We rijden in zuidelijke richting langs de East River verder naar het hoofdkwartier der Verenigde Naties op United Nations Plaza. De vlaggen van alle deelnemende landen staan hier broederlijk naast elkaar. Het gebouw is vrij te betreden en daar wordt druk gebruik van gemaakt. Binnen zijn tentoonstellingen en de vergaderzaal is open en het is mogelijk om via de bezoekerstribune in de zaal kijken waar een vergadering der V.N. gaande is. Daar wordt dan ook druk gebruik van gemaakt door ons en de vele bezoekers die hier rondwandelen.
Hierna stappen we weer in de bussen en rijden langs de First Avenue en slaan dan af 42e Street in. Er zijn hier zoveel straten dat men geen moeite heeft gedaan om ze allemaal een naam te geven. De Streets lopen in de breedte van het eiland (Manhattan) en de Avenues in de lengte. Men is aan het puntje begonnen te nummeren en zo het hele eiland over en zo zijn er ruim 250 straten. Met de Avenues of lanen is men maar tot nummer 1 gekomen, maar deze zijn dikwijls zeer lang. De belangrijkste, Broadway, heeft een lengte van ruim vijftig kilometer. We gaan nu verder de 42e Street in tot de Fifth Avenue waar we plotseling voor een geweldig hoog bouwwerk staan.
Het Empire State Building, het hoogste gebouw ter wereld. Tot aan het topje van de TV zender die er op staat, heeft het gebouw een hoogte van 440 meter. Bovenin is een uitkijkpunt. Snelle liften brengen je in enkele minuten boven en daar heb je een fantastisch uitzicht over deze geweldige stad.
Bij helder weer is het uitzicht ongeveer 80 kilometer. In het oosten is duidelijk de kust te zien en beneden aan de voet van het bouwwerk rijden speelgoed autootjes rond. Iets verder noordelijk is ook het mooie Central Park te zien, ook alweer zo iets groots. Het heeft een oppervlakte van maar liefst 341 hectare en er zijn bossen, vijvers, speelplaatsen, een dierentuin en een schaatsbaan en veel meer ontspanningsmogelijkheden. Ver in het westen ligt de George Washingtonbrug als enige zichtbare verbinding met de stad Jersey en de staat New Jersey. Er zijn echter ook verschillende tunnels die New York (Manhattan) met de rest van Amerika verbinden. Een daarvan is de Holland tunnel. Over New Jersey heenkijkend zien we in de verre verte nog net de heuvels waar ongeveer de staat Pennsylvania begint. Naar beneden kijkend staan al die grote gebouwen waar we eerst zo tegenop keken nu als blokken uit een blokkendoos allemaal op zijn plaats gezet en gerangschikt tot een geweldige stad. We dalen met grote snelheid af tot de begane grond. We maken nog een rit door de Holland tunnel en maken een korte stop bij een restaurant, ergens bij een ingang van het Central Park. Daar krijgen we een verfrissing aangeboden waarna de bus weer verder rijdt en we spoedig weer op de pier van de Holland-Amerikalijn staan en aan boord stappen van ons schip dat ons terug zal brengen naar huis.
Dinsdag 26 oktober om 4 uur is het zover. De stoomfluit laat zijn bromstem nog eens weerkaatsen door de wolkenkrabbers. We varen nog langzaam tot we het Vrijheidsbeeld passeren. Bij het naderen van de brug tussen Brooklyn en Staten Island lijkt het wel alsof we er met de mast tegenaan zullen varen, maar gelukkig is de brug hoog genoeg of ligt het schip diep genoeg, waarschijnlijk van de vele souvenirs, om er onder door te varen. En dan gaat het full speed op Holland aan. Met een zeer flinke storm (windkracht 12 wordt soms gemeld) in de rug en van hoge golven en deining naar beneden en weer omhoog varend worden we snel naar de overkant geblazen. Een noodoproep laat ons even uitwijken en soms zitten we meer onder water als erboven. Het ziet er schitterend uit, de hoge golven zijn met schuim bedekt en de wind trekt dat in grote strepen over het water. Maar alles gaat goed en op vijf november lopen we midden in de nacht Nieuwe Diep binnen. Na nog wat lastige douanemensen ontvangen te hebben, zit de reis er op en voor mij ook een bijzondere plaatsing op dit prachtige schip.
Was getekend: S. Kamer
Hierna stappen we weer in de bussen en rijden langs de First Avenue en slaan dan af 42e Street in. Er zijn hier zoveel straten dat men geen moeite heeft gedaan om ze allemaal een naam te geven. De Streets lopen in de breedte van het eiland (Manhattan) en de Avenues in de lengte. Men is aan het puntje begonnen te nummeren en zo het hele eiland over en zo zijn er ruim 250 straten. Met de Avenues of lanen is men maar tot nummer 1 gekomen, maar deze zijn dikwijls zeer lang. De belangrijkste, Broadway, heeft een lengte van ruim vijftig kilometer. We gaan nu verder de 42e Street in tot de Fifth Avenue waar we plotseling voor een geweldig hoog bouwwerk staan.
Het Empire State Building, het hoogste gebouw ter wereld. Tot aan het topje van de TV zender die er op staat, heeft het gebouw een hoogte van 440 meter. Bovenin is een uitkijkpunt. Snelle liften brengen je in enkele minuten boven en daar heb je een fantastisch uitzicht over deze geweldige stad.
Bij helder weer is het uitzicht ongeveer 80 kilometer. In het oosten is duidelijk de kust te zien en beneden aan de voet van het bouwwerk rijden speelgoed autootjes rond. Iets verder noordelijk is ook het mooie Central Park te zien, ook alweer zo iets groots. Het heeft een oppervlakte van maar liefst 341 hectare en er zijn bossen, vijvers, speelplaatsen, een dierentuin en een schaatsbaan en veel meer ontspanningsmogelijkheden. Ver in het westen ligt de George Washingtonbrug als enige zichtbare verbinding met de stad Jersey en de staat New Jersey. Er zijn echter ook verschillende tunnels die New York (Manhattan) met de rest van Amerika verbinden. Een daarvan is de Holland tunnel. Over New Jersey heenkijkend zien we in de verre verte nog net de heuvels waar ongeveer de staat Pennsylvania begint. Naar beneden kijkend staan al die grote gebouwen waar we eerst zo tegenop keken nu als blokken uit een blokkendoos allemaal op zijn plaats gezet en gerangschikt tot een geweldige stad. We dalen met grote snelheid af tot de begane grond. We maken nog een rit door de Holland tunnel en maken een korte stop bij een restaurant, ergens bij een ingang van het Central Park. Daar krijgen we een verfrissing aangeboden waarna de bus weer verder rijdt en we spoedig weer op de pier van de Holland-Amerikalijn staan en aan boord stappen van ons schip dat ons terug zal brengen naar huis.
Dinsdag 26 oktober om 4 uur is het zover. De stoomfluit laat zijn bromstem nog eens weerkaatsen door de wolkenkrabbers. We varen nog langzaam tot we het Vrijheidsbeeld passeren. Bij het naderen van de brug tussen Brooklyn en Staten Island lijkt het wel alsof we er met de mast tegenaan zullen varen, maar gelukkig is de brug hoog genoeg of ligt het schip diep genoeg, waarschijnlijk van de vele souvenirs, om er onder door te varen. En dan gaat het full speed op Holland aan. Met een zeer flinke storm (windkracht 12 wordt soms gemeld) in de rug en van hoge golven en deining naar beneden en weer omhoog varend worden we snel naar de overkant geblazen. Een noodoproep laat ons even uitwijken en soms zitten we meer onder water als erboven. Het ziet er schitterend uit, de hoge golven zijn met schuim bedekt en de wind trekt dat in grote strepen over het water. Maar alles gaat goed en op vijf november lopen we midden in de nacht Nieuwe Diep binnen. Na nog wat lastige douanemensen ontvangen te hebben, zit de reis er op en voor mij ook een bijzondere plaatsing op dit prachtige schip.
Was getekend: S. Kamer
Onderstaande foto's zijn me toegezonden door H.Postma........