Extra Informatie:
Avenger , USA, gemaakt door Grumman; prototype vloog in 1941;
TBF3E/S = anti sub versie ; de 3E1 en 3E2 waren vrijwel identiek
TBF3W = AEW "warner" versie met radar.
TBF-3 had 2000 pk motor.
Historie
De Avenger werd ontworpen als opvolger van de TBD1 Devastator. Dit toestel was in 1937 in dienst gekomen; van dit type waren circa 130 toestellen aangeschaft door de US Navy.
Dit trage toestel was niet voorzien van pantsering en zelfdichtende brandstoftanks en tijdens de slag om Midway zeer kwetsbaar gebleken.
Al in 1939 werd door de US Navy een eisenpakket voor een opvolger opgesteld. Eén van de eisen van de US Navy was een interne bommen-/torpedolast.
Op basis daarvan kwam Vought met de XTBU-1 SeaWolf en Grumman met de XTBF-1. Vooral omdat de TBF-1 sneller leverbaar was dan de SeaWolf, werd, na evaluatie van een tweetal bestelde prototypes, in december 1940 een contract afgesloten voor de levering van 286 TBF-1s.
Het ontwerp van de TBF was voor een niet onbelangrijk deel gebaseerd op de F4F Wildcat van dezelfde fabrikant. Als krachtbron werd aanvankelijk een Wright R-2600-8 van 1700 pk toegepast. Deze bleek in de praktijk aan de lichte kant.
Wright slaagde er uiteindelijk in om het vermogen van deze motor op te krikken tot 1900 pk van de R2600-20. Daarnaast werd getracht om het gewicht van de Avenger te verlagen.
Een ander probleem was de geschutskoepel. Een geschikte koepel bleek niet te vinden, zodat de ontwerpers van Grumman zelf een koepel met een enkel .50 machinegeweer ontwierpen. Verder was er nog een .30 mitrailleur in het radiocompartiment onderaan de romp en één enkel voorwaarts vurende .30 net op de motorkap, naast de koelinlaat.
In de praktijk bleek dat ontoereikend, zodat vanaf de C-versie deze werd vervangen door twee .50 mitrailleurs, die in de vleugels waren ondergebracht.
In januari 1942 startte de aflevering van de eerste toestellen.
Eind 1942 waren al 64 Avengers afgeleverd.
Vanwege de toenemende vraag naar meer toestellen en omdat Grumman dringend verzocht werd om zich op de productie van de Grumman F6F Wildcat te concentreren, werd de productie van de Avenger eind 1942 overgeheveld naar General Motors, Eastern Aircraft Division. De US Navy had deze fabrikant de letter “M” als identificatieletter toegekend (‘F’ was toegekend aan Grumman).
GM leverde in november 1942 de eerste TBM-1 af.
Aan de Engelse Fleet Air Arm werden ook een aantal toestellen geleverd. Deze werden aanvankelijk aangeduid als TBF-1B.
De Engelsen gaven het toestel de naam Tarpon I. Deze verschilde onder meer door de twee blisters net achter de vleugel, die het oorspronkelijke, ovale raam vervingen. Deze aanpassing was ook bij latere Tarpons toegepast.
DE MLD
# De toestellen kwamen in 1953 bij de Marineluchtvaartdienst (MLD) de verouderde Fairey Firefly vervangen, ten behoeve van de onderzeebootbestrijding door een flink aantal Grumman Avenger vliegtuigen van het type Avenger TBM-3W2 (verkenningsvliegtuigen) en Avenger TBM-3S2 (aanvalsversie).
Vanwege de snelle uitbreiding van de Russische vloot in de jaren na 1950 vormde het agendapunt "uitbreiding van de onderzeebootbestrijding" binnen de NAVO een hoge prioriteit.
Met materiële hulp van de Verenigde Staten via het Mutual Defence Assistance Program, beter bekend als het MDAP hulpprogramma, werden de diverse Europese NAVO landen versterkt en voorzien van dikwijls overtollig of uitgefaseerd Amerikaans materieel.
De MLD ontving in 1954 in totaal 78 Avengers, verdeeld over drie typen, namelijk 34 TBM-3S2; 24 TBM-3W2 en 20 TMB-3E/TMB-3E2. Dit waren iets verbeterde uitvoeringen van de oorspronkelijke typen.
Avenger , USA, gemaakt door Grumman; prototype vloog in 1941;
TBF3E/S = anti sub versie ; de 3E1 en 3E2 waren vrijwel identiek
TBF3W = AEW "warner" versie met radar.
TBF-3 had 2000 pk motor.
Historie
De Avenger werd ontworpen als opvolger van de TBD1 Devastator. Dit toestel was in 1937 in dienst gekomen; van dit type waren circa 130 toestellen aangeschaft door de US Navy.
Dit trage toestel was niet voorzien van pantsering en zelfdichtende brandstoftanks en tijdens de slag om Midway zeer kwetsbaar gebleken.
Al in 1939 werd door de US Navy een eisenpakket voor een opvolger opgesteld. Eén van de eisen van de US Navy was een interne bommen-/torpedolast.
Op basis daarvan kwam Vought met de XTBU-1 SeaWolf en Grumman met de XTBF-1. Vooral omdat de TBF-1 sneller leverbaar was dan de SeaWolf, werd, na evaluatie van een tweetal bestelde prototypes, in december 1940 een contract afgesloten voor de levering van 286 TBF-1s.
Het ontwerp van de TBF was voor een niet onbelangrijk deel gebaseerd op de F4F Wildcat van dezelfde fabrikant. Als krachtbron werd aanvankelijk een Wright R-2600-8 van 1700 pk toegepast. Deze bleek in de praktijk aan de lichte kant.
Wright slaagde er uiteindelijk in om het vermogen van deze motor op te krikken tot 1900 pk van de R2600-20. Daarnaast werd getracht om het gewicht van de Avenger te verlagen.
Een ander probleem was de geschutskoepel. Een geschikte koepel bleek niet te vinden, zodat de ontwerpers van Grumman zelf een koepel met een enkel .50 machinegeweer ontwierpen. Verder was er nog een .30 mitrailleur in het radiocompartiment onderaan de romp en één enkel voorwaarts vurende .30 net op de motorkap, naast de koelinlaat.
In de praktijk bleek dat ontoereikend, zodat vanaf de C-versie deze werd vervangen door twee .50 mitrailleurs, die in de vleugels waren ondergebracht.
In januari 1942 startte de aflevering van de eerste toestellen.
Eind 1942 waren al 64 Avengers afgeleverd.
Vanwege de toenemende vraag naar meer toestellen en omdat Grumman dringend verzocht werd om zich op de productie van de Grumman F6F Wildcat te concentreren, werd de productie van de Avenger eind 1942 overgeheveld naar General Motors, Eastern Aircraft Division. De US Navy had deze fabrikant de letter “M” als identificatieletter toegekend (‘F’ was toegekend aan Grumman).
GM leverde in november 1942 de eerste TBM-1 af.
Aan de Engelse Fleet Air Arm werden ook een aantal toestellen geleverd. Deze werden aanvankelijk aangeduid als TBF-1B.
De Engelsen gaven het toestel de naam Tarpon I. Deze verschilde onder meer door de twee blisters net achter de vleugel, die het oorspronkelijke, ovale raam vervingen. Deze aanpassing was ook bij latere Tarpons toegepast.
DE MLD
# De toestellen kwamen in 1953 bij de Marineluchtvaartdienst (MLD) de verouderde Fairey Firefly vervangen, ten behoeve van de onderzeebootbestrijding door een flink aantal Grumman Avenger vliegtuigen van het type Avenger TBM-3W2 (verkenningsvliegtuigen) en Avenger TBM-3S2 (aanvalsversie).
Vanwege de snelle uitbreiding van de Russische vloot in de jaren na 1950 vormde het agendapunt "uitbreiding van de onderzeebootbestrijding" binnen de NAVO een hoge prioriteit.
Met materiële hulp van de Verenigde Staten via het Mutual Defence Assistance Program, beter bekend als het MDAP hulpprogramma, werden de diverse Europese NAVO landen versterkt en voorzien van dikwijls overtollig of uitgefaseerd Amerikaans materieel.
De MLD ontving in 1954 in totaal 78 Avengers, verdeeld over drie typen, namelijk 34 TBM-3S2; 24 TBM-3W2 en 20 TMB-3E/TMB-3E2. Dit waren iets verbeterde uitvoeringen van de oorspronkelijke typen.
De S en W-typen vormden de kern van de onderzeebootbestrijding en een groot deel werd aan boord van de Karel Doorman gestationeerd.
Voor nachtelijke acties was de TBM-3S uitgerust met een zoeklicht. Als bewapening konden vier dieptebommen worden meegenomen; verder konden twee tot zes sonoboeien onder de vleugels worden meegevoerd. De bijbehorende ontvanger werd door de telegrafist bediend; deze moest eerst een 1.20 lange antenne neerlaten. Verder konden nog markeerlichten, rookbommen, oefenbomen en raketten worden meegenomen.
Medio 1951 werden de eerste bemanningen opgeleid in de VS.
De eerste TBM-3Ws arriveerden in augustus 1953 in Nederland. De rest van de TBM-3W’s volgden in de loop van het jaar.
Door een tekort aan reserveonderdelen en testapparatuur voor de elektronica was het echter nog niet mogelijk om de toestellen operationeel in gebruik te nemen.
Verder waren de TBM-3S-toestellen nog niet beschikbaar. Deze werden in de loop van 1954 afgeleverd.
Om onderzeebootbestrijding in teamverband en op korte afstand op zee te kunnen uitvoeren leverden de Amerikanen ons land 34 vliegtuigen van het type Grumman Avenger TBM-3S2 (S voor Strike) en 24 machines type Avenger TBM-3W2 (W voor Warner).
De Grumman Avenger Warner versie was te herkennen aan de grote radarbult onder de romp, een zgn. APS searchradar bestemd voor het op lage hoogte opsporen van onderzeeboten.
Deze Avenger TBM-3W2, ook wel de Avenger Hunter genoemd, bestond uit een vierkoppige bemanning.
Was er door de Avenger Warner contact gemaakt met een mogelijk doelwit, dan kwam daarna de andere Avengerversie, de TBM-3S2 Strike-uitvoering in beeld om vervolgens het object te kunnen vernietigen. Deze Avengeruitvoering kreeg dan ook de bijnaam Avenger Killer.
Als wapenlast beschikte de Avenger over 4 dieptebommen, verder was er ruimte voor twee tot maximaal 6 sonorboeien welke onder de vleugels werden meegenomen.
Ook waren er ophangpunten voor markeerlichten, oefenbommen en konden de vliegtuigen doelraketten op launchers meenemen.
Op 15 januari 1954 vond op het Marinevliegkamp Valkenburg de officiële presentatie plaats van de Grumman Avenger bij de Marineluchtvaartdienst (MLD).
In februari 1954 ontving het marinesquadron VSQ-4 daarna als eerste MLD squadron de Grumman Avenger.
Bedoeld om als boordsquadron vanaf het vliegkampschip "Karel Doorman" te opereren werd de taak van het VSQ-4 kort na de invoering van de nieuwe onderzeebootbestrijdingsvliegtuigen gewijzigd in het marine opleidingssquadron voor de Avenger met als thuisbasis Marinevliegkamp Valkenburg.
Alle toekomstige bemanningen voor het andere nieuwe Avenger marinesquadron, VSQ-2, werden door deze wijziging bij het VSQ-4 opgeleid.
De Grumman Avenger werd, ondanks enkele ernstige ongevallen, in de gelederen bij de Marineluchtvaartdienst een breed gewaardeerd vliegtuig, zowel onder het onderhoudspersoneel als bij de vliegende bemanningen.
Voor het onderhoudspersoneel was de robuuste machine gebruiksvriendelijk in het onderhoud en overzichtelijk van aard, terwijl er gemakkelijk aan de machines kon worden gesleuteld.
Voor de piloten en overige bemanningsleden gold de Avenger als een vliegtuig met prima vliegeigenschappen, wendbaar en weinig storingsgevoelig. De cockpit was ruim en overzichtelijk ingedeeld, terwijl het extra verstevigde landingsgestel, de wielen klapten naar buiten toe in de vleugelonderkant weg, een stevige (dek)landing gemakkelijk konden weerstaan.
Voor nachtelijke acties was de TBM-3S uitgerust met een zoeklicht. Als bewapening konden vier dieptebommen worden meegenomen; verder konden twee tot zes sonoboeien onder de vleugels worden meegevoerd. De bijbehorende ontvanger werd door de telegrafist bediend; deze moest eerst een 1.20 lange antenne neerlaten. Verder konden nog markeerlichten, rookbommen, oefenbomen en raketten worden meegenomen.
Medio 1951 werden de eerste bemanningen opgeleid in de VS.
De eerste TBM-3Ws arriveerden in augustus 1953 in Nederland. De rest van de TBM-3W’s volgden in de loop van het jaar.
Door een tekort aan reserveonderdelen en testapparatuur voor de elektronica was het echter nog niet mogelijk om de toestellen operationeel in gebruik te nemen.
Verder waren de TBM-3S-toestellen nog niet beschikbaar. Deze werden in de loop van 1954 afgeleverd.
Om onderzeebootbestrijding in teamverband en op korte afstand op zee te kunnen uitvoeren leverden de Amerikanen ons land 34 vliegtuigen van het type Grumman Avenger TBM-3S2 (S voor Strike) en 24 machines type Avenger TBM-3W2 (W voor Warner).
De Grumman Avenger Warner versie was te herkennen aan de grote radarbult onder de romp, een zgn. APS searchradar bestemd voor het op lage hoogte opsporen van onderzeeboten.
Deze Avenger TBM-3W2, ook wel de Avenger Hunter genoemd, bestond uit een vierkoppige bemanning.
Was er door de Avenger Warner contact gemaakt met een mogelijk doelwit, dan kwam daarna de andere Avengerversie, de TBM-3S2 Strike-uitvoering in beeld om vervolgens het object te kunnen vernietigen. Deze Avengeruitvoering kreeg dan ook de bijnaam Avenger Killer.
Als wapenlast beschikte de Avenger over 4 dieptebommen, verder was er ruimte voor twee tot maximaal 6 sonorboeien welke onder de vleugels werden meegenomen.
Ook waren er ophangpunten voor markeerlichten, oefenbommen en konden de vliegtuigen doelraketten op launchers meenemen.
Op 15 januari 1954 vond op het Marinevliegkamp Valkenburg de officiële presentatie plaats van de Grumman Avenger bij de Marineluchtvaartdienst (MLD).
In februari 1954 ontving het marinesquadron VSQ-4 daarna als eerste MLD squadron de Grumman Avenger.
Bedoeld om als boordsquadron vanaf het vliegkampschip "Karel Doorman" te opereren werd de taak van het VSQ-4 kort na de invoering van de nieuwe onderzeebootbestrijdingsvliegtuigen gewijzigd in het marine opleidingssquadron voor de Avenger met als thuisbasis Marinevliegkamp Valkenburg.
Alle toekomstige bemanningen voor het andere nieuwe Avenger marinesquadron, VSQ-2, werden door deze wijziging bij het VSQ-4 opgeleid.
De Grumman Avenger werd, ondanks enkele ernstige ongevallen, in de gelederen bij de Marineluchtvaartdienst een breed gewaardeerd vliegtuig, zowel onder het onderhoudspersoneel als bij de vliegende bemanningen.
Voor het onderhoudspersoneel was de robuuste machine gebruiksvriendelijk in het onderhoud en overzichtelijk van aard, terwijl er gemakkelijk aan de machines kon worden gesleuteld.
Voor de piloten en overige bemanningsleden gold de Avenger als een vliegtuig met prima vliegeigenschappen, wendbaar en weinig storingsgevoelig. De cockpit was ruim en overzichtelijk ingedeeld, terwijl het extra verstevigde landingsgestel, de wielen klapten naar buiten toe in de vleugelonderkant weg, een stevige (dek)landing gemakkelijk konden weerstaan.
Eind 1957 werd door de marineleiding besloten om de Fairey Firefly van VSQ-1 (op de Nederlandse Antillen) en van VSQ-5 (in Nederland) over te hevelen naar het op Nederlands Nieuw Guinea gestationeerde VSQ-7.
Als derde marinesquadron zou het VSQ-1 op de Nederlandse Antillen nu ook nog de beschikking krijgen over de Grumman Avenger. |
Eind 1957 werd met de Engelsen overeengekomen dat de MLD twintig, bij de Royal Navy overtollig geworden, Grumman Avenger vliegtuigen overnam.
Deze Avenger order bestond uit 2 verschillende versies, 10 vliegtuigen van het type Avenger TBM-3E (registraties U20 t/m U28 en de U30) en 10 exemplaren van het type Avenger TBM-3E2 (registraties U29 en U31 t/m U39).
Van deze laatste serie werden de vier laatste vliegtuigen (U36 t/m U39) bestemd voor reserveonderdelen (nooit gevlogen) en ondergebracht bij het Marine Luchtvaarttechnisch Bedrijf op marinevliegkamp de Kooy.
Herkenbaar aan de romprugkoepel werd deze eenvoudigere Avenger E uitvoering, (E van Easy), vervolgens verdeeld over de nu 3 marinesquadrons van de MLD, VSQ-1 op Hato en de overige squadrons VSQ-2 en VSQ-4, en veelvuldig ingezet voor diverse taken.
Deze Avenger order bestond uit 2 verschillende versies, 10 vliegtuigen van het type Avenger TBM-3E (registraties U20 t/m U28 en de U30) en 10 exemplaren van het type Avenger TBM-3E2 (registraties U29 en U31 t/m U39).
Van deze laatste serie werden de vier laatste vliegtuigen (U36 t/m U39) bestemd voor reserveonderdelen (nooit gevlogen) en ondergebracht bij het Marine Luchtvaarttechnisch Bedrijf op marinevliegkamp de Kooy.
Herkenbaar aan de romprugkoepel werd deze eenvoudigere Avenger E uitvoering, (E van Easy), vervolgens verdeeld over de nu 3 marinesquadrons van de MLD, VSQ-1 op Hato en de overige squadrons VSQ-2 en VSQ-4, en veelvuldig ingezet voor diverse taken.
Zo gebruikte men de Avengers als lesvliegtuig, voor OSRD reddingsdiensten, als schietdoel-sleepvliegtuig (manchesleper) en zelfs als fotokist.
Helaas viel in 1960 al het doek voor de Avenger bij het eerste marinesquadron, het VSQ-4, toen, ter voorbereiding op de komst van de nieuwe Grumman Tracker in augustus van dat jaar, in de maanden juni en juli werd gestopt met het operationeel vliegen met de Grumman Avenger. |
In 1961 werd definitief afscheid genomen van de Grumman Avenger in operationele dienst bij de Marineluchtvaartdienst.
Squadron VSQ-2 werd op 30 januari 1961 op non actief gesteld.
Op vliegveld Hato in de Nederlandse Antillen bleef het VSQ-1 het laatst overgebleven MLD Avenger squadron totdat ook hier de modernere Grumman Tracker tegen het einde van 1961 de Avengers kwam vervangen.
Squadron VSQ-2 werd op 30 januari 1961 op non actief gesteld.
Op vliegveld Hato in de Nederlandse Antillen bleef het VSQ-1 het laatst overgebleven MLD Avenger squadron totdat ook hier de modernere Grumman Tracker tegen het einde van 1961 de Avengers kwam vervangen.
Met weemoed nam het marinepersoneel afscheid van deze legendarische jager.
En zoals gebruikelijk was voor die tijd, er werd helaas geen enkel exemplaar bewaard voor het nageslacht. De meeste Avengers vonden hun einde bij de lokale sloopbedrijven op zowel Hato op Curaçao als in Nederland op marinevliegkamp Valkenburg en marinevliegkamp de Kooy. |
TBM-3E.
Dit toestel leek nog het meest op de bekende Avenger met rugkoepel met mitrailleurs. Dit sub-type werd voorzien van de Wright Cyclone R-2600-20 en er werd gekeken waar gewicht bespaard kon worden. Men slaagde er in om ruim 1150 kg te besparen onder meer door de mitrailleur van het radiocompartiment achterwege te laten. Tijdens de productie werd nog een aanpassing doorgevoerd, de interne vanghaak werd wegens aanhoudende corrosieproblemen, vervangen door een extern exemplaar. Deze stak circa 30 cm uit achter de romp. Verder werd het toestel uitgerust met een APS-4 radar, die in een pod onder de rechter vleugel was aangebracht. Het was wat sneller dan de andere Avengers maar had een kleiner vliegbereik.
TBM-3S
Dit type werd onder druk van de toenemende dreiging (na de oorlog) van de groeiende Sovjet-Russische onderzeebootvloot ontwikkeld. Een aantal TBM-3E’s werd voorzien van nieuwe elektronica en bewapening. De geschutskoepel werd verwijderd en vervangen door een ruimte voor de radaroperator. Delen van de canopy werden afgedekt en de zuurstofvoorziening werd verwijderd, daar slechts op lagere hoogten zou worden gevlogen. Voor contact met een datalink-systeem van bijvoorbeeld de TBM-3W werd een antenne op het roer geplaatst. In het bommenruim konden dieptebommen en akoestische torpedo’s worden meegenomen. Een speciale versie werd aan Groot-Brittannië geleverd als AS-4. Deze hadden een zoekradar in een kleine radome onder de romp.
De TBM-3S werd onder MDAP geëxporteerd naar onder andere Canada, Frankrijk en Nederland (MLD). Uiterlijk verschilden de canopies van deze export-versies onderling nogal.
BM-3W.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog bleek dat de scheepsradar niet eerder in staat was om vliegtuigen te detecteren, die lager dan circa 150 meter vlogen, dan wanneer deze tot op een afstand van ongeveer 35 km waren genaderd. De enige manier was om de radar veel hoger te plaatsen dan nu het geval was. Een goede oplossing was om de radar in een vliegtuig te plaatsen. Met de ontwikkeling van de APS-20 radar, die voldoende klein was om door een vliegtuig te worden meegenomen, kon dit probleem worden verholpen.
Men rustte een TBM-3 uit met deze radar, de mitrailleurbewapening werd verwijderd en het bommenruim diende als radarruimte. De antenne werd in een radome onder de romp geplaatst. De geschutskoepel werd eveneens verwijderd en er werd plaats gemaakt voor de benodigde radio- en radarapparatuur. Verder werden stabilisatie-vinnen aangebracht op het stabilo. Het toestel, XTBM-3W, vloog voor het eerst in augustus 1944 en werd bekend als "Warner". Mede onder druk van de kamikaze-aanvallen, werden veertig TBM-3’s aangepast en begin 1945 kon met de operationele training worden begonnen. De oorlog was echter al afgelopen voordat de TBM-3W daadwerkelijk operationeel werd ingezet. De toestellen werden echter toch in dienst genomen omdat de US Navy er wat in zag en vanwege de gebleken kwaliteiten als AEW-toestellen. Na de ontwikkeling en het in gebruik nemen van de TBM-3S "Striker" werden beide typen als duo ingezet voor de onderzeebootbestrijding. In de loop van de jaren vijftig werden ze vervangen door de Grumman AF-2W en AF-2S Guardian. [Deze werden eind jaren vijftig al weer opgevolgd door de Grumman Tracker
Dit toestel leek nog het meest op de bekende Avenger met rugkoepel met mitrailleurs. Dit sub-type werd voorzien van de Wright Cyclone R-2600-20 en er werd gekeken waar gewicht bespaard kon worden. Men slaagde er in om ruim 1150 kg te besparen onder meer door de mitrailleur van het radiocompartiment achterwege te laten. Tijdens de productie werd nog een aanpassing doorgevoerd, de interne vanghaak werd wegens aanhoudende corrosieproblemen, vervangen door een extern exemplaar. Deze stak circa 30 cm uit achter de romp. Verder werd het toestel uitgerust met een APS-4 radar, die in een pod onder de rechter vleugel was aangebracht. Het was wat sneller dan de andere Avengers maar had een kleiner vliegbereik.
TBM-3S
Dit type werd onder druk van de toenemende dreiging (na de oorlog) van de groeiende Sovjet-Russische onderzeebootvloot ontwikkeld. Een aantal TBM-3E’s werd voorzien van nieuwe elektronica en bewapening. De geschutskoepel werd verwijderd en vervangen door een ruimte voor de radaroperator. Delen van de canopy werden afgedekt en de zuurstofvoorziening werd verwijderd, daar slechts op lagere hoogten zou worden gevlogen. Voor contact met een datalink-systeem van bijvoorbeeld de TBM-3W werd een antenne op het roer geplaatst. In het bommenruim konden dieptebommen en akoestische torpedo’s worden meegenomen. Een speciale versie werd aan Groot-Brittannië geleverd als AS-4. Deze hadden een zoekradar in een kleine radome onder de romp.
De TBM-3S werd onder MDAP geëxporteerd naar onder andere Canada, Frankrijk en Nederland (MLD). Uiterlijk verschilden de canopies van deze export-versies onderling nogal.
BM-3W.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog bleek dat de scheepsradar niet eerder in staat was om vliegtuigen te detecteren, die lager dan circa 150 meter vlogen, dan wanneer deze tot op een afstand van ongeveer 35 km waren genaderd. De enige manier was om de radar veel hoger te plaatsen dan nu het geval was. Een goede oplossing was om de radar in een vliegtuig te plaatsen. Met de ontwikkeling van de APS-20 radar, die voldoende klein was om door een vliegtuig te worden meegenomen, kon dit probleem worden verholpen.
Men rustte een TBM-3 uit met deze radar, de mitrailleurbewapening werd verwijderd en het bommenruim diende als radarruimte. De antenne werd in een radome onder de romp geplaatst. De geschutskoepel werd eveneens verwijderd en er werd plaats gemaakt voor de benodigde radio- en radarapparatuur. Verder werden stabilisatie-vinnen aangebracht op het stabilo. Het toestel, XTBM-3W, vloog voor het eerst in augustus 1944 en werd bekend als "Warner". Mede onder druk van de kamikaze-aanvallen, werden veertig TBM-3’s aangepast en begin 1945 kon met de operationele training worden begonnen. De oorlog was echter al afgelopen voordat de TBM-3W daadwerkelijk operationeel werd ingezet. De toestellen werden echter toch in dienst genomen omdat de US Navy er wat in zag en vanwege de gebleken kwaliteiten als AEW-toestellen. Na de ontwikkeling en het in gebruik nemen van de TBM-3S "Striker" werden beide typen als duo ingezet voor de onderzeebootbestrijding. In de loop van de jaren vijftig werden ze vervangen door de Grumman AF-2W en AF-2S Guardian. [Deze werden eind jaren vijftig al weer opgevolgd door de Grumman Tracker
het trieste einde....
Sloop Grumman Avengers te Vlissingen