Historie
Begin 1942 ontstond bij de US.Navy behoefte aan een snel, maritiem patrouillevliegtuig, bij voorkeur gebaseerd op een reeds bestaand type, bijvoorbeeld de Lockheed (Vega) Model 37 Ventura.
Dit toestel was in 1940 besteld door de Britten als vervanger van de Lockheed Hudson en de Bristol Blenheim en was een ontwikkeling van de (civiele) Lockheed Model 18 Lodestar. [De Ventura was ontwikkeld volgens hetzelfde recept, waarmee de Lockheed Hudson van de Model 14 Super Electra was afgeleid.]
Van de bijna 700 bestelde Ventura’s ging een deel in dienst bij de US.Navy als PV-1 (1 = First; V = Vega-produced; P= Patrol-type). De PV-1’s hadden in plaats van de plexiglazen neus van de (Britse) Ventura een dichte neus met daarin de ASD-1radar. Als nadelig werd het relatief krappe bommenruim ervaren en mogelijkheid om slechts op een drietal posities onder de vleugel bomrekken te plaatsen. Dit was een gevolg van de regelrechte afstamming van de Lockheed Model 18. Verder was de actieradius van de Ventura te beperkt voor operationeel gebruik boven het noorden van de Pacific.
Voor langdurige missies werden twee (niet-zelfdichtende) brandstoftanks van 200 gallon meegenomen en konden nog twee 165-gallon droptanks onder de vleugels worden aangebracht.
Al snel na de start van de productie van de PV-1 werd door een ontwerpteam begonnen met de ontwikkeling van de Harpoon, die beter in de behoeften van de US Navy zou moeten voorzien.
De modificaties ten opzichte van de Lockheed PV-1 Ventura
Ten eerste werd de spanwijdte vergroot van 65 voet 6 inch tot 75 voet, waardoor de interne tankinhoud van 1345 tot 1863 US Gallon toenam en de vleugelbelasting werd verminderd. Om met deze grotere vleugel voldoende bestuurbaarheid te kunnen houden, was een flinke vergroting van de staartvlakken nodig. Deze werden volledig opnieuw ontworpen.
Een vergroting van de staartkegel was hiervan het gevolg. Hierdoor werd de handelbaarheid op de grond beter en ook het vliegen op één motor werd beter. Voorts werd een aantal kleinere verbeteringen aangebracht:
In het voorjaar van 1943 werd het nieuwe toestel als PV-2 aan de US Navy aangeboden, die het toestel accepteerde en opdracht gaf tot levering van 300 stuks. De eerste van deze order werd in maart 1944 afgeleverd. Al snel traden problemen op met de zelfdichtende tanks in de nieuwe vleugel. De 30 reeds afgeleverde toestellen werden nu aangeduid als PV-2C en voornamelijk gebruikt als trainer. De vleugeltanks werden daarbij niet gebruikt. Verder bleek dat de huidbeplating van de vleugel onder bepaalde omstandigheden kon gaan plooien, zodat er beperkingen van de duikhoek en maximumsnelheid werden opgelegd. Dit probleem kon al snel worden opgelost en de 100 afgeleverde toestellen konden ‘te velde’ worden voorzien van verstevigingsplaten.
Een aantal van de afgeleverde PV-2’s had slechts vijf mitrailleurs in de rompneus en werd daarom aangeduid als PV-2D.
Tegen het einde van de oorlog was ongeveer de helft van de patrouille-squadrons van de US.Navy uitgerust met de PV-2. Pas na beëindiging van de oorlog werd dit toestel dan ook het standaard patrouillevliegtuig van de US.Navy.
MLD
In 1949 werd de NAVO opgericht. Nederland zou in NAVO-verband deelnemen aan de bescherming van de zeeverbinding op de Noordzee en het Kanaal en een bijdrage leveren aan de beveiliging van de aanvoerroutes in het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan. De onderzeebootbestrijding had hierbij prioriteit, dus was de aanschaf van (lange-afstands-) patrouillevliegtuigen vereist. Het MDAP (Mutual Defense Assistance Program) bood hierbij uitkomst.
Begin 1942 ontstond bij de US.Navy behoefte aan een snel, maritiem patrouillevliegtuig, bij voorkeur gebaseerd op een reeds bestaand type, bijvoorbeeld de Lockheed (Vega) Model 37 Ventura.
Dit toestel was in 1940 besteld door de Britten als vervanger van de Lockheed Hudson en de Bristol Blenheim en was een ontwikkeling van de (civiele) Lockheed Model 18 Lodestar. [De Ventura was ontwikkeld volgens hetzelfde recept, waarmee de Lockheed Hudson van de Model 14 Super Electra was afgeleid.]
Van de bijna 700 bestelde Ventura’s ging een deel in dienst bij de US.Navy als PV-1 (1 = First; V = Vega-produced; P= Patrol-type). De PV-1’s hadden in plaats van de plexiglazen neus van de (Britse) Ventura een dichte neus met daarin de ASD-1radar. Als nadelig werd het relatief krappe bommenruim ervaren en mogelijkheid om slechts op een drietal posities onder de vleugel bomrekken te plaatsen. Dit was een gevolg van de regelrechte afstamming van de Lockheed Model 18. Verder was de actieradius van de Ventura te beperkt voor operationeel gebruik boven het noorden van de Pacific.
Voor langdurige missies werden twee (niet-zelfdichtende) brandstoftanks van 200 gallon meegenomen en konden nog twee 165-gallon droptanks onder de vleugels worden aangebracht.
Al snel na de start van de productie van de PV-1 werd door een ontwerpteam begonnen met de ontwikkeling van de Harpoon, die beter in de behoeften van de US Navy zou moeten voorzien.
De modificaties ten opzichte van de Lockheed PV-1 Ventura
Ten eerste werd de spanwijdte vergroot van 65 voet 6 inch tot 75 voet, waardoor de interne tankinhoud van 1345 tot 1863 US Gallon toenam en de vleugelbelasting werd verminderd. Om met deze grotere vleugel voldoende bestuurbaarheid te kunnen houden, was een flinke vergroting van de staartvlakken nodig. Deze werden volledig opnieuw ontworpen.
Een vergroting van de staartkegel was hiervan het gevolg. Hierdoor werd de handelbaarheid op de grond beter en ook het vliegen op één motor werd beter. Voorts werd een aantal kleinere verbeteringen aangebracht:
- Het bommenruim werd vergroot, zodat twee - in plaats van één bij de PV-1 - ‘Tiny Tim’ raketten kon worden meegenomen. Hiervoor moesten de bomdeuren een stuk boller worden gemaakt.
- De cockpitbeglazing werd gewijzigd, zodat het uitzicht van de vliegers beter werd.
- De interieurindeling werd anders, waardoor ramen vervielen of op andere plaatsen kwamen.
- Het uitlaatsysteem van de motoren (inclusief interieurverwarming) werd herzien, zodat de uitlaten onder de vleugel uitkwamen.
- De grotere oliekoelers van de latere Ventura’s werden op alle Harpoons toegepast.
- De bewapening werd uitgebreid tot acht vaste voorwaartsvurende en twee in een rugkoepel aangebrachte mitrailleurs.
In het voorjaar van 1943 werd het nieuwe toestel als PV-2 aan de US Navy aangeboden, die het toestel accepteerde en opdracht gaf tot levering van 300 stuks. De eerste van deze order werd in maart 1944 afgeleverd. Al snel traden problemen op met de zelfdichtende tanks in de nieuwe vleugel. De 30 reeds afgeleverde toestellen werden nu aangeduid als PV-2C en voornamelijk gebruikt als trainer. De vleugeltanks werden daarbij niet gebruikt. Verder bleek dat de huidbeplating van de vleugel onder bepaalde omstandigheden kon gaan plooien, zodat er beperkingen van de duikhoek en maximumsnelheid werden opgelegd. Dit probleem kon al snel worden opgelost en de 100 afgeleverde toestellen konden ‘te velde’ worden voorzien van verstevigingsplaten.
Een aantal van de afgeleverde PV-2’s had slechts vijf mitrailleurs in de rompneus en werd daarom aangeduid als PV-2D.
Tegen het einde van de oorlog was ongeveer de helft van de patrouille-squadrons van de US.Navy uitgerust met de PV-2. Pas na beëindiging van de oorlog werd dit toestel dan ook het standaard patrouillevliegtuig van de US.Navy.
MLD
In 1949 werd de NAVO opgericht. Nederland zou in NAVO-verband deelnemen aan de bescherming van de zeeverbinding op de Noordzee en het Kanaal en een bijdrage leveren aan de beveiliging van de aanvoerroutes in het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan. De onderzeebootbestrijding had hierbij prioriteit, dus was de aanschaf van (lange-afstands-) patrouillevliegtuigen vereist. Het MDAP (Mutual Defense Assistance Program) bood hierbij uitkomst.
De staf van de MLD hoopte de beschikking te krijgen over Lockheed P2V-5 Neptunes, die toen, we praten over 1950, het beste van het beste was op het gebied van onderzeebootbestrijding uit de lucht. Dit toestel werd toen echter net bij de US Navy geïntroduceerd en was voorlopig niet beschikbaar, zodat er als interim-oplossing 18 PV-2 Harpoons aan de MLD ter beschikking werden gesteld.
Op 29-4-1951 vertrokken 30 man onder leiding van LTZ(V)-1 J.L. Den Hollander naar de VS voor omscholing en training bij onder meer NARTU (Naval Air Reserve Training Unit) op N.A.S. (Naval Air Station) Norfolk.
De Harpoons werden symbolisch op 12-7-1951 overgedragen aan de MLD. De eerste toestellen waren al op 26-6-1951 op Alameda overgenomen.
De eerste zes toestellen, de S-1 t/m S-4, S-7 en S-8, werden op 31-8-1951 via IJsland naar Nederland overgevlogen, waar ze op 7-9-1951 op Valkenburg aankwamen.
Zij hadden toen de registratie nummers 19-1 t/m 19-4, 19-7 en 19-8 en werden toen ingelijfd bij VSQ320.
De volgende ferry vluchten hebben een andere route gekozen.
Opwaardering en modernisering
In het voorjaar van 1952 werden de S-16 en S-18 bij Avio-Diepen op proef uitgerust met een sonoboei-installatie. De S-17 volgde in Februari 1953. De proeven waren dermate bevredigend dat in juli 1953 de S-4 t/m S-8, S-11, S-13 en S-15 eveneens met een sonoboei-installatie werden uitgerust.
Een andere tekortkoming die tijdens de oefeningen duidelijk werd, was het gemis aan elektronische apparatuur en ECM (ECM = electronic counter measures).
In oktober 1953 werd besloten om, mede door de hiervoor vermelde tekortkomingen, de PV-2’s per 1-7-19-1954 (als onderzeebootbestrijder) buiten dienst te stellen. Gelukkig werd 320 squadron in April 1954 met de P2V-5 Neptune uitgerust.
O.S.R.D. (opsporings- en reddingsdienst)
Op 10-2-1952 werd het VSQ 8 opgericht ten behoeve van het verrichten van de OSRD-taak. Het squadron kreeg toen de beschikking over onder meer B-25’s.
Als aanvulling werden op 16-11-1953 de Harpoons S-3, S-10 en S-14 bij VSQ 8 ingedeeld, op 7-12-1953 gevolgd door de S-18. De B-25’s werden nog voor de jaarwisseling uitgefaseerd.
Behalve het uitvoeren van OSRD-taken had VSQ 8 ook nog als taak het verrichten van algemene diensten, oefeningen met KM-schepen en bijzondere opdrachten.
Door technische problemen bij de (algehele) revisie van de OSRD-Catalina’s P-212 en P-216 en later ook het geringe gereedheidspercentage van deze toestellen, bleven de Harpoons nog tot in 1955 als OSRD-toestellen ingedeeld bij VSQ 8.
Vanaf 21 maart 1955 werd de OSRD-taak overgenomen door VSQ 320, die deze taak uitvoerde met de Neptunes.
De Harpoons gingen in de periode 1955/1956 naar Portugal.
Op 29-4-1951 vertrokken 30 man onder leiding van LTZ(V)-1 J.L. Den Hollander naar de VS voor omscholing en training bij onder meer NARTU (Naval Air Reserve Training Unit) op N.A.S. (Naval Air Station) Norfolk.
De Harpoons werden symbolisch op 12-7-1951 overgedragen aan de MLD. De eerste toestellen waren al op 26-6-1951 op Alameda overgenomen.
De eerste zes toestellen, de S-1 t/m S-4, S-7 en S-8, werden op 31-8-1951 via IJsland naar Nederland overgevlogen, waar ze op 7-9-1951 op Valkenburg aankwamen.
Zij hadden toen de registratie nummers 19-1 t/m 19-4, 19-7 en 19-8 en werden toen ingelijfd bij VSQ320.
De volgende ferry vluchten hebben een andere route gekozen.
Opwaardering en modernisering
In het voorjaar van 1952 werden de S-16 en S-18 bij Avio-Diepen op proef uitgerust met een sonoboei-installatie. De S-17 volgde in Februari 1953. De proeven waren dermate bevredigend dat in juli 1953 de S-4 t/m S-8, S-11, S-13 en S-15 eveneens met een sonoboei-installatie werden uitgerust.
Een andere tekortkoming die tijdens de oefeningen duidelijk werd, was het gemis aan elektronische apparatuur en ECM (ECM = electronic counter measures).
In oktober 1953 werd besloten om, mede door de hiervoor vermelde tekortkomingen, de PV-2’s per 1-7-19-1954 (als onderzeebootbestrijder) buiten dienst te stellen. Gelukkig werd 320 squadron in April 1954 met de P2V-5 Neptune uitgerust.
O.S.R.D. (opsporings- en reddingsdienst)
Op 10-2-1952 werd het VSQ 8 opgericht ten behoeve van het verrichten van de OSRD-taak. Het squadron kreeg toen de beschikking over onder meer B-25’s.
Als aanvulling werden op 16-11-1953 de Harpoons S-3, S-10 en S-14 bij VSQ 8 ingedeeld, op 7-12-1953 gevolgd door de S-18. De B-25’s werden nog voor de jaarwisseling uitgefaseerd.
Behalve het uitvoeren van OSRD-taken had VSQ 8 ook nog als taak het verrichten van algemene diensten, oefeningen met KM-schepen en bijzondere opdrachten.
Door technische problemen bij de (algehele) revisie van de OSRD-Catalina’s P-212 en P-216 en later ook het geringe gereedheidspercentage van deze toestellen, bleven de Harpoons nog tot in 1955 als OSRD-toestellen ingedeeld bij VSQ 8.
Vanaf 21 maart 1955 werd de OSRD-taak overgenomen door VSQ 320, die deze taak uitvoerde met de Neptunes.
De Harpoons gingen in de periode 1955/1956 naar Portugal.
Er is geen zekerheid over het lot van de S-18, afgeschreven of ook nog na reparatie retour aan MAAG (Mutual Assistance Advisory Group) Netherlands.
De toestellen zijn verstrekt door de USA onder MDAP.
*Na een grondige revisie zijn de toestellen doorgeleverd aan Portugal.
Harpoons voor de Marine Luchtvaart Dienst arriveren op Valkenburg 1951
bron: https://Wikipedia # https://kw.jonkerweb.net
Nico Geldhof; 70 Jaar Marine-LuchtvaartDienst
De toestellen zijn verstrekt door de USA onder MDAP.
*Na een grondige revisie zijn de toestellen doorgeleverd aan Portugal.
Harpoons voor de Marine Luchtvaart Dienst arriveren op Valkenburg 1951
bron: https://Wikipedia # https://kw.jonkerweb.net
Nico Geldhof; 70 Jaar Marine-LuchtvaartDienst