Deze pagina over de KVD en de verhalen heb ik uit een boek samengesteld door wijlen Chris Mark.
HET ONTSTAAN EN DE GROEI VAN DE KLEINE VAARTUIGEN DIENST.
Toen in 1945 na de Japanse capitulatie de Nederlandse Marinestaf in Batavia arriveerde was het reeds duidelijk dat geen militaire operaties op grote schaal tegen Japanse strijdkrachten nodig zouden zijn.
De Nederlandse soevereiniteit werd evenwel van andere zijde bedreigd en wel door de onafhankelijkheidsbeweging van Soekarno, die op 17 augustus de "Repoeblik Indonesia" had uitgeroepen en het Nederlandse Gezag niet erkende.Deze beweging ging gepaard met onrust stoken en het aanzetten tot gewelddaden in die delen van de Archipel waarin het Nederlandse Gezag zich wederom begon te herstellen, terwijl Nederlanders in het gebied waarin de Republiek een "de facto gezag" uitoefende, allesbehalve veilig waren. Ook trachtte de Republiek zich te verrijken door het uitvoeren van Nederlandse en buitenlandse eigendommen naar het buitenland, niet zelden in ruil voor wapens en andere artikelen waarmede zij haar oorlogspotentieel versterkte.
Tegen deze aantasting van de Nederlandse Soevereiniteit moesten de Nederlandse Strijdkrachten dus optreden. Ongetwijfeld zou een gecombineerde actie van Marine en Leger tegen de kern van dit verzet met een onmiddellijk succes bekroond zijn geworden (zoals later de politionele actie door ontijdig afbreken slechts ten dele heeft bewezen), maar om politieke redenen bleef de taak der Strijdkrachten beperkt tot het tegengaan van een uitbreiding van revolutionaire en extremistische activiteit naar de gebieden welke niet reeds waren aangetast; tot het herstellen en handhaven van orde en rust in de bezette gebieden; tot het voorkomen dat niet aan de Republiek toebehorende eigendommen het land zouden verlaten; tot het voorkomen dat het oorlogspotentieel van de Republiek zou worden versterkt en later tevens tot het handhaven van de door de Nederlands-Indische Regering gedecreteerde maatregelen ter bescherming van 's Lands economie. In een eilandenrijk als de Nederlands-Indische Archipel kwam uiteraard een belangrijk gedeelte van deze taak voor rekening der Zeemacht. In zoverre was de Koninklijke marine in het voordeel, dat zij het absolute meesterschap ter zee bezat, aangezien de Republiek niet over noemenswaardige zeestrijdkrachten beschikte. De moeilijkheid was gelegen in het feit dat de controle ter zee slechts uitgevoerd kon worden door het onderzoeken van het enorme aantal zeil- en motorprauwen en tongkangs dat de Archipel doorkruist en dat hiervoor slechts een gering aantal oorlogsschepen beschikbaar was. Bovendien bestond de Zeemacht in de Archipel uit kruisers, torpedobootjagers en onderzeeboten, zeer oneconomische schepen voor het uitvoeren van deze taak.
Wat men nodig had, was een groot aantal kleine patrouillevaartuigen met weinig diepgang, die door hun aantal en door het feit dat zij ook dicht onder de kust en op de rivieren konden komen, de onderzoekingsdienst overal zouden kunnen uitoefenen. De Marineleiding begon te roeien met de riemen die zij had. Een aantal ex-Japanse landingsvaartuigjes en enige ex-Japanse vaartuigjes van andere types, doch alle van twijfelachtige kwaliteit, werd met marinepersoneel bemand, terwijl soms nog een gedeelte van de Japanse bemanning noodgedwongen bleef gehandhaafd, en vormde zodoende de voorlopers van de latere patrouilleboten.
Onderwijl werd gezocht naar een meer geschikt type zeegaande vaartuigen voor de patrouilledienst en dit werd gevonden in de HDML's (Harbour Defence Motor Launch), waarvan in april 1946 het eerste viertal overgenomen van de Britse marine, in Indië arriveerde als RP. 101, 102, 103 en 104. Begin augustus 1946 vertrokken uit Australië vier HDML's, die in Sydney in dienst waren gesteld als Hr.Ms. RP 105, 106, 107 en 108. In divisieverband doch ongeëscorteerd, aanvaardden deze kleine scheepjes met een grotendeels onervaren en zelfs onbevaren bemanning de moeilijke zeereis naar Soerabaia, waarbij zij bovendien nog met zwaar weer te kampen kregen. In oktober arriveerden eveneens uit Sydney een serie van zes HDML's (Hr.Ms. RP 109 t/m 114), in december een drietal (Hr.Ms. RP 115 t/m 117) en tenslotte in maart 1947 Hr.Ms. RP 118.
De patrouilleboten werden regionaal gebruikt, doch de behoefte werd gevoeld aan een instantie in de Marinebasis Soerabaja, die hun materieel, later ook personeel welzijn zou behartigen. Op deze wijze ontstond eind 1946 de functie "Chef Patrouille- en Landingsvaartuigen", onder wiens zorgen behalve Hr.Ms. RP 101 t/m 118 en enige RP's van afwijkend type.
Door het grote aantal bases, waarover de Koninklijke marine moest beschikken ten behoeve van de patrouilledienst alsook om andere redenen, welke bases alle afhankelijk waren van aanvoer over zee, was het een marinebelang zelf te kunnen voorzien in het grote gebrek aan transportmiddelen ter zee dat als gevolg van het geweld van de afgelopen oorlog was ontstaan. Hiertoe werd van de Britse marine een zestal LCT's (Landing Craft Tank) aangekocht, welke vanaf april 1946 geleidelijk vanuit Singapore in de Archipel arriveerden en in dienst werden gesteld als Hr.Ms. LT 101 t/m 106. Deze vaartuigen hadden het grote voordeel op een strand te kunnen landen en daar hun lading met behulp van trucks te kunnen lossen. waardoor zij minder afhankelijk zijn van havenfaciliteiten. Gezien de toestand waarin de havens in de Archipel na de oorlog verkeerden was dit ongetwijfeld een groot voordeel. Zo werden de LT’s dan ook veelvuldig gebruikt ten behoeve van aan- en afvoer van legervoorraden en ten behoeve van ladingvervoer voor het Nederlands-Indische Gouvernement vooral daar waar havenfaciliteiten ontbraken, waardoor zij bijdroegen tot de economische opbouw van Indië. Ook zullen de diensten door de LT's bewezen door het aan land brengen van eenheden van de Mariniersbrigade en van het leger, vooral gedurende de politionele actie, niet vergeten worden.
Behalve de LTs behoorden nog twee andere, kleinere types landingsvaartuigen tot de Patrouille- en Landingsvaartuigendienst, namelijk de LU's en LP's. Onderwijl werd het aantal patrouillevaartuigen uitgebreid door het ombouwen en bewapenen van de zg. Higginsboten, waarvan door het Nederlands-Indische Gouvernement een groot aantal in de Verenigde Staten was aangekocht en die per schip naar Indië werden overgebracht. Hiervan werden door de Koninklijke marine voor dit doel oorspronkelijk vijftien, later achttien stuks in bruikleen overgenomen en in dienst gesteld als Hr.Ms. RP 119 t/m 136. In tegenstelling met de geheel van hout gebouwde twee-motorige HDML's waren de Higginsboten stalen één motorige vaartuigen met een zeer geringe diepgang. Ook werden in april 1947 drie LT's van de Dienst van Scheepvaart in bruikleen overgenomen en in dienst gesteld als Hr.Ms. LT 107 t/m 109.
Tengevolge van de gestadige groei van de Patrouille en Landingsvaartuigendienst werd steeds meer de behoefte gevoeld aan een sterke en verder gecentraliseerde leiding voor de personeels- en materieelsvoorziening.
Teneinde dit te bereiken besloot de Commandant der Zeemacht dit onderdeel der Koninklijke marine tot een geheel zelfstandige dienst onder een eigen Commandant te verheffen. Zo ontstond dan op 29 mei 1947 de Kleine Vaartuigen Dienst als zelfstandig commando. Aangezien de Marinebasis Soerabaja, evenals voor de grotere schepen, ook voor de Kleine Vaartuigen de belangrijkste reparatie- en onderhoudsbasis vormde, werd het commandement van de KVD aldaar gevestigd en kwam dus onder de Maritiem Commandant Soerabaja te staan. Voor reparaties en periodiek onderhoud van de boten werd grotendeels gebruik gemaakt van de faciliteiten van het Marine Etablissement, daarnaast echter beschikte de KVD over een eigen Machinewerkplaats, Elektrische werkplaats en Timmermanswerkplaats met bijbehorend walpersoneel voor het uitvoeren van herstellingen en het behulpzaam zijn bij het onderhoud dat schepen als regel met eigen middelen behoren te verzorgen en voor het uitvoeren van spoedreparaties. In dat afgelopen jaar heeft het mogen gelukken het Commandementsbureau met de personeels- en materieelsbureaus en de werkplaatsen op het terrein van het Marine Etablissement te concentreren nabij de voormalige onderzeebootdokken waar de RP's ligplaats vonden en waar de dokkingen plaats hadden.
Daar heerste dagelijks grote activiteit van M.E. personeel en van KVD personeel behorende tot de walploeg en tot de boten om de RP's die reparatie of onderhoud behoeven weer met spoed vaargereed te maken en opnieuw te bevoorraden.
Toen vooral na de politionele actie de activiteit van de RP's zich voor een belangrijk gedeelte naar de Oostkust van Sumatra verplaatste, waar voornamelijk de Higginsboten patrouilleerden, werd Belawan-Deli tot onderhoudsbasis voor dit type RP's gekozen, zodat deze boten slechts voor het zg. "groot onderhoud", ongeveer eenmaal per jaar, de lange zeereis naar Soerabaja ondernamen.
Het personeel behorende tot het walbedrijf van de KVD en het gedebarkeerde bootspersoneel was te Soerabaja aanvankelijk ondergebracht in de Marine Kazerne Kruiserkade, doch verhuisde wegens gebrek aan ruimte in december 1947 naar de Marine Kazerne Oedjoeng.
Hoewel ook in de andere bases en zover mogelijk aan boord der schepen het personeel opgeleid en geoefend werd, heeft dit in meer belangrijke mate te Soerabaja plaats gevonden waar meer gelegenheid hiertoe bestond. Zo kon men dagelijks na de baksgewijs inspectie groepen KVD-personeel zien af marcheren om deel te nemen aan de meest uiteenlopende lessen, terwijl regelmatig boten de haven uitliepen om schietoefeningen met kanon en mitrailleurs te houden.
In de groot-onderhoudsperiode te Soerabaia vielen nog andere belangrijke gebeurtenissen voor het personeel zoals het twee-weekse verlof dat gewoonlijk in Trètès, Bali of Malino genoten werd en waar de bemanning van de boten na lange tijd patrouilleren in de gezonde berglucht weer eens goed op verhaal konden komen.
Het aantal schepen behorende tot de KVD bedroeg ten tijde van de politionele actie 9 LT's, 34 RP's en enige kleine landingsvaartuigjes. Na de Politionele actie werd het aantal LT's verminderd tot twee, het aantal RP's werd uitgebreid tot 38. De personeelssterkte bedroeg in totaal steeds ongeveer 550 man.
EINDE VAN DE KVD.
Den Helder, 5 september 1950.
Het volgende telegram werd ter bekendmaking van de Vlag-Officier K.M. Indonesië ontvangen:
NIET GEHEIM UITGESTELD
Op 28 Augustus jl. is de Kleine Vaartuigendienst overgedragen aan de ALRI en hiermede heeft een dienst van de K.M. welke na de capitulatie van Japan uitstekend werk heeft verricht, opgehouden te bestaan. De KVD werd, zij het oorspronkelijk in enigszins andere vorm, door mijn ambtsvoorganger ingesteld en heeft tot het einde toe volkomen voldaan aan de verwachtingen die Vice Admiraal Pinke daarvan had.
Niet dat door deze dienst het doel van de vloot, nl de uitoefening van de heerschappij ter zee, op uiterst economische wijze is bereikt, maar tevens zijn door het optreden der RP'svoor Indonesië miljoenen aan deviezen gered. De dienst aan boord van de HDMLS en Higginsboten was dikwijls zwaar. Grote verantwoordelijkheid werd gelegd op de schouders van zeer jonge mensen. Ik denk hierbij speciaal aan Commandanten en Hoofden MK. Een groot beroep werd gedaan op saamhorigheids gevoel en de bereidheid ontberingen te dragen terwijl tenslotte herhaaldelijk de persoonlijke moed van de opvarenden op de proef werd gesteld. Ook het personeel van de waldiensten werd door gebrek aan tijd en middelen dikwijls grote inspanning en initiatief gevraagd. Al deze wissels zijn gehonoreerd en het is mij daarom een behoefte thans, nu deze dienst tot de geschiedenis is gaan behoren, mijn grote waardering uit te spreken voor het personeel van hoog tot laag, dat zijn krachten heeft gegeven aan de KVD en daardoor heeft medegewerkt om een eervolle bladzijde toe te voegen aan de historie van de Koninklijke marine.
TRG N DAU TVZ: 1423A1BOER DTGR 010428Z1SEP
Den Helder, 5 september 1950.
Het volgende telegram werd ter bekendmaking van de Vlag-Officier K.M. Indonesië ontvangen:
NIET GEHEIM UITGESTELD
Op 28 Augustus jl. is de Kleine Vaartuigendienst overgedragen aan de ALRI en hiermede heeft een dienst van de K.M. welke na de capitulatie van Japan uitstekend werk heeft verricht, opgehouden te bestaan. De KVD werd, zij het oorspronkelijk in enigszins andere vorm, door mijn ambtsvoorganger ingesteld en heeft tot het einde toe volkomen voldaan aan de verwachtingen die Vice Admiraal Pinke daarvan had.
Niet dat door deze dienst het doel van de vloot, nl de uitoefening van de heerschappij ter zee, op uiterst economische wijze is bereikt, maar tevens zijn door het optreden der RP'svoor Indonesië miljoenen aan deviezen gered. De dienst aan boord van de HDMLS en Higginsboten was dikwijls zwaar. Grote verantwoordelijkheid werd gelegd op de schouders van zeer jonge mensen. Ik denk hierbij speciaal aan Commandanten en Hoofden MK. Een groot beroep werd gedaan op saamhorigheids gevoel en de bereidheid ontberingen te dragen terwijl tenslotte herhaaldelijk de persoonlijke moed van de opvarenden op de proef werd gesteld. Ook het personeel van de waldiensten werd door gebrek aan tijd en middelen dikwijls grote inspanning en initiatief gevraagd. Al deze wissels zijn gehonoreerd en het is mij daarom een behoefte thans, nu deze dienst tot de geschiedenis is gaan behoren, mijn grote waardering uit te spreken voor het personeel van hoog tot laag, dat zijn krachten heeft gegeven aan de KVD en daardoor heeft medegewerkt om een eervolle bladzijde toe te voegen aan de historie van de Koninklijke marine.
TRG N DAU TVZ: 1423A1BOER DTGR 010428Z1SEP
Verder zult U de verhalen aantreffen,
geschreven door leden van de bemanning der boten zelf, waarin zij U hun
persoonlijke indrukken zullen geven over het eigenlijke werk dat zij verrichten
en over het leven aan boord, terwijl ook het walpersoneel zich niet geheel onbetuigd
heeft gelaten. Gaarne laat ik dus verder aan hen het woord.