Hr.Ms. Fregat “de Zeeuw”
NA REDDING OP ZEE:
Onderstaande stukken komen uit de Volkskrant van 1954, ik ben hierop gewezen door één van onze lezers…., Bedankt!
Blacky, de scheepshond verongelukt op de wal
DEN HELDER, 27 Juli 1954
Blacky, de scheepshond van Hr Ms De Zeeuw, enkele dagen geleden van verdrinking op volle zee gered door holmeester Bakker, is vandaag de dood van een landrot gestorven op de straatstenen van Den Helder. Toen het fregat vanmiddag voor de wal lag verliet de lieveling van de bemanning — van lerse afkomst en twijfelachtig ras — zijn maritiem operatieterrein in de buurt van het kombuis op zoek naar avontuur op vaste bodem. Het was de laatste maal dat Blacky uit passagieren ging. Van de noodlottige gevolgen van een onvrijwillige ontmoeting met een auto was geen redding door een moedige vrijwilliger meer mogelijk. Vooral voor hofmeester De Bakker, juist in het bezit van de belofte van een onderscheiding voor zijn heldhaftig optreden, was dit einde een droevige gebeurtenis. Het verhaal over de redding van Blacky in de VOLKSKRANT van vanmorgen had de Eindhovense inspecteur van de verkeerspolitie, de heer Dees de Jager, bestuurslid van de afdeling Eindhoven van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, zo getroffen, dat hij er onmiddellijk het hoofdbestuur van de vereniging op attent maakte. Dat stuurde commandant en bemanning van De Zeeuw een danktelegram en zegde de hofmeester de medaille voor dieren lievend hulpbetoon toe. Blacky zal de uitreiking van deze onderscheiding niet meer beleven.
…………………………………………………………………………………………………………..
Redder van Scheepshond Onderscheiden
( van onze speciale verslaggever) ** de Volkskrant **
DEN HELDER. 12 aug. 1954
Alle officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen van HM „De Zeeuw" stelden zich vanmorgen om half twaalf op het signaal „Alle Hens" op het achterschip op, waar de hofmeester 1e klasse J.K. Bakker voor de redding van de scheepshond Blacky, de medaille voor dierlievend hulpbetoon ontving.
De VOLKSKRANT heeft indertijd over deze redding uitgebreid verslag uitgebracht en het was naar aanleiding hiervan, dat het hoofdbestuur van de Vereniging tot Bescherming van Dieren besloot de dierenvrienden van „De Zeeuw" te eren. Commandant C. E. baron van Asbeck vond dat de hofmeester de medaille eerlijk verdiend had, want nog vóór de schuit bij het over boord gevallen beestje was, stond die al in zijn zwembroek en met een lijn om zijn middel aan dek.
Blacky, die door de bemanning in het lerse Londonderry was opgepikt, heeft na de geslaagde redding overigens nog maar enkele dagen geleefd. Toen „De Zeeuw" op de rede van Nieuwediep aanlegde, sprong hij als eerste van boord en werd door een wagen overreden. „Toen mij werd gevraagd of er een scheepshond aan boord mocht komen heb ik als voorwaarde gesteld, dat hij een goede behandeling zou krijgen", zei de commandant van „De Zeeuw" vanmorgen. „Wij moeten immers eerbied hebben voor de natuur en alles wat er in leeft". De heer Nieuwenhuijsen, directeur der Vereniging tot
Bescherming van Dieren, zei dat de spontane daad van de hofmeester hem „een vreemde, - dankbare blijdschap" had - doen voelen, te meer nu de , vereniging dagelijks wordt - overstroomd met klachten - over onbeschrijfelijke dierenmishandelirigen, die : nog dagelijks in Nederland plaats vinden.
Hij - zag in deze redding echter een van de vele tekenen van een kentering, die op komst was. Hofmeester Bakker, die voor het front van de bemanning de medaille kreeg, „die hij dan maar goed moest bewaren in zijn kajuit of hoe zoiets heet", zei de heer Nieuwenhuijsen, was eigelijk wel wat verbaasd over de onderscheiding en commandant van Asbeck had tegen de dierenbescherming gezegd: „Zo’n redding is toch heel gewoon!" — maar juist omdat het door de mannen van „De Zeeuw" zo gewoon werd opgevat vond de dierenbescherming het ongewoon en was zij dankbaar, dat „Blacky vóór zijn dood een middel was geweest om de barmhartigheid te tonen, die in mannen leeft". Nadat de medaille met het opschrift „Hofmeester I. J. K. Bakker voor redding uit zee van scheepshond Blacky op 23 Juli 1954" aan de hofmeester was overhandigd en iedereen aan boord de boom met het brandende hart en de woorden „Barmhartigheid en Mededogen" had bekeken, die er op stonden, was het tijd voor „de vette hap" die vandaag voor alle mannen een rantsoen bier bevatte.
Konvooi, hondje, medaille
(Van onze correspondent) ** Trouw **
HET gebeurde tijdens de NATO-vlootoefeningen „HAÜL".
Met volle kracht " voer het Nederlandse- oorlogsschip Hr. Ms. „De Zeeuw" in konvooi. Alles was rustig aan boord, doch plotseling rinkelde de scheepstelegraaf en „De Zeeuw" minderde snel vaart. Bijna de hele bemanning kwam aan dek en iedereen tuurde in het grauwe schuimende water, tot opeens aller oog zich richtte op een klein vlekje tussen de onmetelijke vlakte van water en wolken Het was de scheepshond, die onverwacht over boord geslagen was en nu worstelde met het zoute water. Nauwelijks lag „De Zeeuw" stil of een lid van de bemanning sprong aan een lijn overboord en redde na veel inspanning het bijna uitgeputte dier. De zware scheepsmotoren kwamen weer op volle toeren en „De Zeeuw" nam haar plaats weer in bij de andere oorlogsschepen van de NATO-landen
De Nederlandse Vereniging tol Dierenbescherming kwam dit voorval ter ore en Donderdag heeft de directeur van de vereniging tijdens een korte niet alledaagse plechtigheid aan boord van „De Zeeuw" de medaille voor Dierlievend Hulpbetoon op de borst gespeld van de redder van het hondje, de hofmeester eerste klas J. K, Bakker.
MET DE NATO-VLOOT OP MANOEUVRE
„Doordouwen, post houden en vertrouwen”
De scheersalon in ook schoenmakerij
Aan boord Hr Ms „De Zeeuw"
Op Zondagavond — 's morgens is er geen gelegenheid voor geweest — houdt de commandant voor de scheepsomroep een korte overdenking. Hij spreekt over ons varen in konvooi, over de leiding, die wij niet kunnen zien, doch die van ver haar aanwijzingen geeft, welke wij moeten opvolgen.
Het leven is ook een varen in konvooi, zegt hij, volgens de aanwijzingen van een onzichtbare leiding. We zijn allemaal schepen op de levenszee en wie zich niet houdt aan de aanwijzingen, wie niet op zijn plaats blijft in het grote verband, maakt brokken, kan het eigen schip en een ander schip te gronde richten. Dat andere schip kan je meisje zijn, of het meisje van een ander of de vrouw van een ander. Er varen grote konvooien en kleine op die zee; elk gezin is zo’n konvooi en velen van ons zijn konvooicommandant, hebben de taak en de verantwoordelijkheid het veilig naar zijn bestemming te voeren. Hij werkt die gedachte uit aan de hand van de ervaringen, welke wij in de afgelopen dagen hebben opgedaan en eindigt met de woorden, welke zowel voor het varen in konvooi als voor het leven gelden: „doordouwen, post houden en vertrouwen".
Het is eenvoudige en begrijpelijke taal. Hij is begonnen met te zeggen, dat wie meent hier niet naar te kunnen luisteren, zijn oren mag dichthouden, als hij dan ook maar even zijn mond houdt.
Maar in het manschappenverblijf, waar wij met opzet zijn heengegaan om te luisteren en eens op de reacties te letten, hangt iedereen aan de luidspreker. Het is zondag en dat kun je op zee eigenlijk alleen merken aan het eten. De radio zendt veel gewijde woorden uit, die worden weggedraaid voor een gezellig muziekje. Maar dit is de „ouwe", die ze allemaal „glashard" vinden, „zo’n kerel (duim omhoog), die bij dag en bij nacht „op de bok" staat als er wat aan de hand is, die weet wat varen is en weet wat een grap is, die „Blacky" ging oppikken, waar een ander misschien was doorgevaren. Hij spreekt zoals er maar zelden aan boord gesproken wordt, in een taal die iedereen kan verstaan en hij meent wat hij zegt.
Beste verteller
Je kunt duidelijk zien en aanvoelen, dat het de kerels wat doet. Het is daarna nog even stil en dan zegt er een met 'n strakke snuit tegen de luidspreker: „Dankjewel, commandant", en een ander merkt — waarachtig een beetje schor — op, dat die ouwe 't „maar verd... goed" weet te zeggen.
Doch de Jan zou geen Jan meer zijn, als we niet vlak daarna bij het passeren van zekere gelegenheid al iets hoorden over “doordouwen" en de rest en ergens anders: „Nou Kees, jij zal ook wel gauw konvooicommandant zijn." De beste verteller aan boord is de schipper. „Ik had het 'ns met 'n commandant — ja, niet met deze, hoor — met een andere ..."
..Die is zeker allang dood," merkt een ongelovige Thomas op. „Hou jij je mond," zegt de schipper. „Ik stond aan het roer en daar roept die ouwe door de spreekbuis: ,Wat voor koers leg ie?' Nou, meneer, nou heb ik één eigenaardigheid: de mensen moeten ,u' tegen me zeggen. Dus ik roep net zo onbeschoft terug: .Honderdtachtig!' Die ouwe wordt witheet en roept: ,Wat voor koers leg ie?' En ik weer glashard: .Honderdtachtig!' Want dr kon geen .commandant' meer op overschieten, dat begrijp je. ,Wel alle ...!' roept die ouwe. ,Kom naar boven!' Nou, ik naar de brug. Zegt die: ,Nou zal ik naar beneden gaan en jij blijft hier. Dan ben ik de roerganger en jij de commandant. En dan vraag je mij naar de koers.'
,Da's goed.' Ik stak een strootje op en liet 'm 'n tijdje darren. Toen riep ik: ,Wat voor koers leg je?' .Honderdtachtig, schipper." zegt die ouwe. ,Da's goed,' zeg ik. ,Houên zo."
„Niet stoten”
Hr Ms „De Zeeuw" heeft natuurlijk ook een kapper aan boord.
De scheerstoel staat niet al te stevig meer, sinds hij bij zware slingeringen een keer van zijn bouten is afgeslagen en door de salon, die tevens schoenmakerij is, heen en weer gedaverd. Voor het eerst krijgt de kapper hier aan Boord een burger te scheren. Hij zet er zijn mes eens extra goed voor aan. „Wat een uitslover, hé! Dat doet ie voor 'n fooitje, hoor," zeggen de andere klanten. „Heb je gezien, dat ie z’n tarief ook effe' gauw verhoogd heeft?" „U kan wel tegen een lolletje, hè meneer?" „Altijd," zeggen wij en weten al wat er komen gaat. Eén trap en daar vliegt de hoofdsteun onder ons uit. „Zo doen ze nou met mijn spullen," zegt de kapper gelaten. „Willen jullie er asjeblieft rekening mee houden, dat ik hier een héér onder het mes heb?"
„Nou, dat kost de VOLKSKRANT-nog een kwartje extra." „Hoe gaat het eigenlijk met die vallende ziekte van je, kapper?" „Das verdraaid lastig, als je dat onder het scheren ineens krijgt." „Ik heb één mazzel," zegt de barbier. „Zolang 'n snee niet langer dan zes centimeter en niet meer dan vier centimeter diep is, rekent de marine het voor 'n ongelukkie. Wilt u asjeblieft niet lachen, meneer!" „Ik was 'ns met iemand bezig, die ook moest lachen en toen had ik — floep — ineens z’n hele adamsappel d’r uit. Die rolde daar tussen de vuile nullen. Hebben we 'm natuurlijk gauw opgepakt en d’r weer in gefrommeld. Is het mes naar genoegen, meneer?" „Uitstekend," zeggen wij. „Je kunt je spullen hier haast niet goed houden. Laatst betrapte ik er een, die stond 'n potlood te slijpen met één van mijn messen. Dat zat zo vol bramen, dat er niks meer mee te beginnen was. Ik heb er die vent nog één keer mee geschoren — die komt nooit meer terug — en toen kon ik 't weggooien.
Zeg, Willem, ga jij eens vliegensvlug naar de ziekenpa om 'n prop watten." Willem komt terug met de boodschap, dat de ziekenpa er niet is. „Haal dan maar 'n deken uit de wasserij." „Zijn een paar vuile pendekkies (onderbroeken) ook goed?" „Wil jij je fatsoen houden, als ik 'n heer in m'n salon heb? En wil je me asjeblieft niet stoten, want dan kan ik m'n mes d’r aan de andere kant uithalen." Maar we komen glad en zonder één sneetje uit de wankele scheerstoel en dat wisten we ook wel. Die kapper had — onder het kritisch oog van alle toeschouwers — een reputatie op te houden.
ROGIER VAN AERDE (uit de Volkskrant van 1954)
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….